Het probleem met Piet Hein Donner

Zoals iedereen heb ik drie soorten meningen: tientallen voor consumptie aan de borreltafel, een handvol politieke en een paar echte. In de eerste categorie vallen de stelling dat de Nobelprijs voor de letteren moet worden toegekend aan Bob Dylan en dat dikke mensen gezelliger zijn dan sportieve. Zoals ik al zei: dit is voor de borreltafel. Voor een grappiger mening geef ik de mijne graag op.

Aan andere oordelen houd ik langer vast. Als het om politiek gaat ben ik, om eens iets te noemen, een voorstander van het redden van onze planeet. Daarom ben ik voor elke maatregel die het produceren van afval en baby’s ontmoedigt. Die mening geef ik niet zo makkelijk op, maar het is niet onmogelijk. Misschien duurt het een dag voor ik toegeef, maar als iemand met argumenten komt, akkoord.

En ik heb ook een paar echt serieuze opvattingen, die ik voor geen argument ter wereld zal opgeven, omdat logica er irrelevant bij is. Ik heb het dan over religie, het onberedeneerbare gevoel dat elke wijsheid en logica van deze wereld tekortschiet. Sommige mensen zijn linkshandig, anderen zijn homoseksueel, weer anderen hebben religie “opgelopen”. Hoe dat zo komt weet ik niet, het maakt ze niet tot betere of slechtere mensen, het ís er gewoon, en het is nogal basaal.

Omdat de logica dezer wereld voor een religieus iemand uiteindelijk tekortschiet, is een rationele discussie over godsdienst volstrekt zinloos. Dat ik er nu toch over schrijf, is omdat minister Donner, die nu vice-voorzitter van de Raad van State dreigt te worden, meer dan eens heeft beweerd dat religie nuttig is. “Religie,” zo hield de bewindsman ons in december 2005 voor, “waarborgt de voortdurende ontwikkeling van normen en waarden.” En omdat hij onverdraagzaamheid wil voorkomen, meent hij dat het vak verplicht op school zou moeten worden onderwezen.

Voor een seculier mens is dat redelijk beledigend. Donner impliceert – en hij schijnt het nog te menen ook – dat niet-religieuze mensen minder goed in staat zouden zijn tot duurzaam samenleven. Deze onbeschoftheid wordt geëvenaard door de kortzichtigheid waarmee hij over religie spreekt. Door te suggereren dat godsdienst nuttig zou zijn, reduceert hij haar tot iets van deze wereld. Dat is het nu net niet.

Een van de belangrijkste aspecten van een godsdienst is de ervaring die de gelovige heeft van dat wat ik hier gemakshalve zal aanduiden als het hogere. Deze ervaring is lastig in woorden te vangen. Geloofsvirtuozen van alle gezindten kunnen er alleen over spreken door middel van metaforen (“het hemelse koninkrijk is als een mosterdzaad” bevat er alleen al drie), oxymorons (“hebt uw vijanden lief”) en ontkenningen (“religie begint waar het denken ophoudt”). Anders gezegd, de religieuze ervaring sluit slecht aan bij de menselijke logica. Net als intuïtie en liefde overigens.

Omdat deze ervaring zo persoonlijk is, is de kern van religie in feite anti-sociaal en daarom vallen er geen normen en waarden aan te ontlenen. Zo bezien is er weinig verschil tussen de gelovige die verder kijkt dan de uiterlijke vormen en de atheïst. De laatste zegt “er is niets hogers dan deze wereld” en de eerste zegt “er is wel iets, maar het is incommensurabel met onze wereld”, maar geen van beide arriveert op religieus-gefundeerde normen en waarden.

Historisch bezien hebben de meeste religieuze oriëntaties geen verband met moraal. In het oude Griekenland draaide het om het offer en was de ethiek in hoofdlijnen seculier. De mystici van alle grote religies concentreren zich op de individuele godservaring en proberen deze wereld, met de daarin voorkomende normen en waarden, achter zich te laten.

Grosso modo kan worden gezegd dat het verband tussen religie en moraal alleen voorkomt waar heilige boeken bestaan met voorschriften voor godsdienstig correct handelen. Het zoroastrisme en jodendom zijn daarmee begonnen en het christendom en de islam zijn later dezelfde weg opgegaan. Die behoefte aan regels is sociologisch interessant, maar heeft met de eigenlijke religieuze ervaring weinig van doen.

Om op Donner terug te komen: door religie tot moraal te reduceren, verwart hij hoofd- en bijzaken, religie en magnieterij. En in de tweede plaats keert hij oorzaak en gevolg om. Religie waarborgt geen normen en waarden; georganiseerde religie is soms een uiting van wat maatschappelijk gewenst is. Ik moet er niet aan denken dat deze man straks vice-voorzitter is van de Raad van State.

[In een andere vorm eerder verschenen op Frontaal Naakt.]

Deel dit:

4 gedachtes over “Het probleem met Piet Hein Donner

  1. “Magnieterij”: geweldige uitdrukking om de houding van sommige gelovigen te typeren om mensen dingen te verbieden, zonder dat er een voor die mensen rationele reden voor is. Zoals niet-christenen voorschrijven dat ze op zondag niks mogen doen. Dat leidt vooral tot frustratie.

    Volgens mij is het woord bedacht door Theodor Holman.

Reacties zijn gesloten.