De paradox van de klassieken

Grafinscriptie van Tacitus (Nationaal museum, Rome)

Onlangs heb ik TacitusAnnalen herlezen. De Romeinse auteur wordt meestal aangeduid als historicus, al is hij voor dat etiket eigenlijk teveel een moralist. Hij graaft dieper dan de meeste geschiedkundigen, toen en nu. Tacitus’ portretten van de Romeinse keizers en senatoren zijn onvergetelijk, en dat is de reden waarom zijn werk nog altijd wordt gelezen en – dankzij de niet-aflatende zorg van talloze vertalers – elk jaar weer méér lezers heeft dan in de hele Oudheid.

Tacitus is met recht een klassieke auteur. Tot op de huidige dag heeft hij bewonderaars en talloze latere auteurs hebben geprobeerd hem te imiteren. In ons eigen taalgebied bijvoorbeeld P.C. Hooft, wiens Nederlandse Historiën buitengewoon indrukwekkend zijn. Als die tekst momenteel minder lezers vindt, is het omdat Tacitus leverbaar is in het hedendaagse Nederlands van een vertaler als Marinus Wes, terwijl je Hooft in zijn eigen, krachtige Renaissance-Nederlands moet lezen. Dat is bepaald geen straf, maar het verklaart waarom Hooft geen lezers meer vindt.

Tacitus heeft het getroffen met zijn volgeling. Hooft was geen slaafse imitator, was wel een goede stilist, had een scherp inzicht, wist waarover hij schreef en bood zijn Romeinse voorbeeld een perfect eerbewijs: een nieuw kunstwerk.

Het probleem is dat dit een uitzondering is. Neem Homeros, de dichter waarmee de Griekse literatuur begint. Classici zeggen vaak dat de Griekse literatuur begon met een hoogtepunt en dat het sindsdien alleen maar minder is geworden, en dat is meer dan alleen een grapje. In feite is er de afgelopen zevenentwintig of achtentwintig eeuwen geen Griekse auteur geweest die zich met Homeros heeft kunnen meten.

Zo is er de bekende scène van het Afscheid aan de Poort. De Trojaanse held Hektor neemt afscheid van zijn echtgenote en zoon, ze spreken over de toekomst, het zoontje schrikt van vaders helmbos – en al die tijd weet de lezer dat Hektor niet meer zal terugkeren. Dit is de moeder aller afscheidsscènes. Tal van  kunstenaars hebben sindsdien dezelfde stof benut; Lili Marleen is slechts de laatste loot aan die boom. Iedereen weet dat Hollywoodscenaristen altijd die soldaat laten sneuvelen die aan het begin van de film het uitgebreidst afscheid neemt. De berg baart een muis en niemand kan anno vandaag het Afscheid aan de Poort nog lezen zonder uit te barsten in onblusbaar gelach.

En dat is toch eigenlijk wel wat vervelend. We gaan er gewoonlijk van uit dat het lezen van de klassieken iets goeds is, en natuurlijk kun je er plezier aan beleven. Het probleem is echter dat meesterwerken imitators krijgen, dat deze volgelingen – de P.C. Hoofts dezer wereld niet te na gesproken – vrijwel altijd teleurstellen, en dat de afgeleide kunstwerken tegelijk de verrassing van de originelen bederven. Wie een analogie zoekt, kan terecht bij de Bijbel: er is een hele reeks afgeleide teksten, die zelf zelden de indringendheid hebben van het origineel maar ondertussen wel beletten dat je het origineel ten volle kunt ervaren.

Dat is wat ik de paradox van de klassieken zou willen noemen, en ik ben er eigenlijk niet zo zeker van of het feit dat er klassieken zijn, wel zo heel positief is.

Deel dit:

Een gedachte over “De paradox van de klassieken

  1. MNb

    Als dit zo is – en daar ben ik niet volledig van overtuigd – dan zou dit wel eens specifiek voor literatuur kunnen zijn. Mozart en de Beatles hebben talloze inferieure navolgers, maar die doen niets af aan onze waardering voor deze genieën (de lijst van voorbeelden is eindeloos, maar ik veronderstel dat vrijwel iedereen deze twee kent).
    In film hetzelfde. The good, the bad and the ugly is op dit moment nr. 5 (een tijd terug zelfs nummer 2) op Imdb en daar doen enkele honderden tenenkrommend slechte spaghettiwesterns niets aan af.

Reacties zijn gesloten.