Archeologie van Israël (6): de Intocht

Het paleis van de Egyptische gouverneur in Beth Shean

Zoals de lezer van deze reeks over maximalisme en minimalisme in de archeologie van Israël, die hier begon, inmiddels weet, concentreert de discussie zich op twee vragen. Om te beginnen: is de grootschalige bouwactiviteit tijdens het IJzer IIa toe te schrijven aan koning Salomo, of is zij jonger? Het antwoord gaf ik in mijn vorige stukje: voorlopig lijken grote bouwwerken als de large stone structure in Jerusalem jonger te zijn. De andere vraag is of er archeologisch bewijs is voor de Intocht.

Het standaardverhaal is in de jaren dertig geconstrueerd door W.F. Albright, de vader van wat men destijds “bijbelse archeologie” noemde. Ten tijde van Ramses III (r. 1184-1152) werd Egypte aangevallen door de zogenaamde Zeevolken, waarvan sommige over het water kwamen en andere over het land. Hun aankomst zou de oorzaak zijn geweest van grote veranderingen. Ramses claimt ze te hebben verslagen in 1175. Hij zou echter misschien een veldslag hebben gewonnen, was de redenering, maar een van de groepen zwervende plunderaars bemachtigde toch land in Kanaän. Deze Peleset zijn bekender als Filistijnen en gaven uiteindelijk hun naam aan Palestina. De ondergang van het Egyptische gezag leidde tot chaos en schiep ruimte voor nieuwe nomadenvolken, zoals de Hebreeën, om zich als boeren te vestigen in het bergland.

De Filistijnen worden meestal geassocieerd met een bepaald type aardewerk, dat evident is gebaseerd op het monochrome Griekse aardewerk dat bekendstaat als Myceens IIIC1b. Als de Filistijnen inderdaad Griekse connecties hadden, worden sommige verhalen uit de Bijbel begrijpelijker, zoals het duel van David en Goliath, waarin twee kampioenen het opnemen tegen elkaar (vergelijk de duels in de Ilias) en de opmerkelijke bruidsprijs die Saul zijn aanstaande schoonzoon David liet betalen voor Michal. Later vervaardigden de Filistijnen ook tweekleurig aardewerk, en archeologen uit de Albright-school associëren verwoestingssporen aan het einde van deze archeologische periode gewoonlijk met koning David, die een einde maakte aan de Filistijnse heerschappij.

Haar elegantie maakt deze lezing aantrekkelijk, maar er zijn wat voetangels en klemmen. De eerste is een oude bekende: er is weinig bewijs voor de gewelddadige verwoesting van de steden die juist in de Bijbel worden genoemd. Zeker, in Jericho zijn ingestorte muren gevonden, maar op het moment dat de Hebreeën de stad zouden hebben ingenomen, lagen die muren er al een eeuw of tien. Een tweede probleem is dat als de Hebreeën zich vestigden in het gebied, je veranderingen zou verwachten in de materiële cultuur. Die ontbreken. De nederzettingen in het bergland hebben bijvoorbeeld hetzelfde soort aardewerk als de oude, door de Egyptenaren bestuurde steden.

Een derde probleem is dat het gebied zeker ten tijde van Ramses IV nog in Egyptische handen was en vermoedelijk zelfs nog ten tijde van Ramses VI (r.1442-1134). Dit betekent dat de aanval van de Zeevolken niet leidde tot de chaos die nodig was om de Hebreeën het land te laten binnentrekken. Ramses III heeft ze, precies zoals hij claimt, gewoon verslagen en de rust bleef gehandhaafd.

Er lijkt in feite iets heel anders te zijn gebeurd: de Egyptische steden werden, om voorlopig onduidelijke redenen, verlaten in het laatste derde van de twaalfde eeuw. Het kustgebied kwam vrij, en werd overgenomen door de Filistijnen. Hun aankomst is dus niet de oorzaak van de chaos, maar het gevolg daarvan. Het is bovendien interessant te zien wat er in het bergland gebeurde. Daar neemt na het midden van de twaalfde eeuw het aantal bekende boerennederzettingen sterk toe. Deels zal het gaan om boeren die ooit in de door de Egyptenaren bestuurde steden woonden, deels zal het gaan om nomaden die hun eigen graan gingen verbouwen nu ze het niet langer in de stad konden kopen. Zoals we al zagen lijkt één van deze groepen, toen ze nog zwierf, te zijn verslagen door Merneptah: Israël.

De maximalist, die het verhaal uit de geschreven teksten accepteert tenzij er archeologische aanwijzingen zijn voor het tegendeel, raakt nu toch echt in de problemen. Sowieso moest hij, zoals we al zagen, de Intocht enkele eeuwen later dateren dan de Bijbel suggereert, maar zelfs het idee om het Bijbelverhaal uit zijn chronologische context te halen en te plaatsen in de chaos die de Zeevolken hadden veroorzaakt, blijkt niet houdbaar omdat de Zeevolken geen chaos hebben veroorzaakt. Er zijn steden verwoest, maar het zijn – op één na – niet de in de Bijbel genoemde steden. Er is geen nieuw aardewerk. Kortom, er zijn teveel aanwijzingen om het verhaal uit de Bijbel nog over te nemen, en de wortels van de Israëlische natie liggen niet in een slavenvolk dat uit Egypte is vertrokken, maar in Kanaän zelf.

Toch kan de minimalist nog geen victorie kraaien. Hij beschouwt de geschreven bronnen niet als betrouwbaar, tenzij er archeologisch bewijs voor is. Eén stad lijkt wel op het juiste moment te zijn verwoest. Dat is Hazor.

[wordt vervolgd]

Deel dit:

8 gedachtes over “Archeologie van Israël (6): de Intocht

  1. ” Een tweede probleem is dat als de Hebreeën zich vestigden in het gebied, je veranderingen zou verwachten in de materiële cultuur. Die ontbreken. De nederzettingen in het bergland hebben bijvoorbeeld hetzelfde soort aardewerk als de oude, door de Egyptenaren bestuurde steden.” is een non-argument, als de Hebreeën eerst 4 eeuwen in Egypte hebben gewoond. Het is dan logisch dat ze veel gebruiksvoorwerpen direct van de Egyptenaren hebben overgenomen en dat hier geen wijziging in optreed als ze zich in het land vestigen. Ook de Bijbel meldt dat de Hebreeën veel spullen uit Egypte meenamen.

    1. Dat zou een verdraaid sterk argument kunnen zijn vóór het handhaven van de bijbelse chronologie, dus met de Uittocht in de vijftiende eeuw, ruwweg ten tijde van Amenhotep II. Dat is ook wel eens voorgesteld, door een Nederlander nog wel, maar ik ben zijn naam even kwijt; en het boekje waarin hij publiceerde ook.

    2. Richard

      Het argument zit iets anders in elkaar: er is in het bergland een plaatselijke materiele cultuur, ontstaan onder Egyptische en Egeische/Filistijnse invloed. Wanneer daar een volk van buitenaf intrekt verwacht je een verandering van materiele cultuur. In het geval van de Hebreeen een Hebreeuwse of, als je ervan uit gaat dat ze uit Egypte kwamen, een zuiver Egyptische. Geen ven beide is het geval: de plaatselijke materiele cultuur blijft ongewijzigd op het moment dat de binnenkomst van de Hebreeen wordt verondersteld. Archeologisch is er dus geen reden de binnenkomst van een vreemde bevolkingsgroep te veronderstellen.
      Overigens is het extreem onwaarschijnlijk dat een nomadisch rondtrekkend volk zoveel spullen meeneemt uit het land van herkomst, dat ze qua materiele cultuur volledig ‘onder de radar’ blijven.
      De enige manier om dat te bewerkstelligen is te veronderstellen dat de groep inwijkelingen veel kleiner is geweest dan we altijd hebben aangenomen.

      1. Ik betoog eerder dat een grote groep vluchtelingen uit Egypte naar het bergland toetrok. Dat deze volgens de Bijbel tijdelijk nomadisch waren, geeft niet aan dat ze dat werkelijk waren. Daarnaast blijkt uit de gedeelten die over deze Exodus gaan, hoe snel ze steeds de (slechte) gewoonten overnamen van de volkeren waar ze doorheen trokken. Weet niet of het een sterk argument is, maar zal een volk met nog weinig eigen identiteit niet snel de cultuur en wat daar bij hoort over nemen van de omgeving, dus dat ze daardoor vrij onopgemerkt naar het land konden gaan. Vergl. de Azteken, die wat dat betreft bijna ook al hun cultuur van de door hun overwonnen landen hadden overgenomen.

  2. Thomas

    Waarom wordt ’t verhaal van die bruidsschat begrijpelijker door aan te nemen dat er ’n connectie bestaat tussen Filistijnen en Grieken?

    Complimenten voor de boeiende serie. Prettig dat er nu eens ’n flink aantal berichten achter elkaar worden geplaatst. Pittig onderwerp, ook.

    1. Alle beschaafde volken in het Midden-Oosten deden aan besnijdenis. Als de Filistijnen uit het Egeïsche Zee-gebied kwamen, is verklaard waarom ze deze gewoonte niet hadden.

    1. Ik ken het onderzoek. Het haalde een jaar of twee geleden nogal wat publiciteit, ik meen in het Handelsblad. Hij gaat in op Hazor en ik ga vandaag of morgen nog bloggen dat het een optie blijft, al ben ik nogal kwaad over de wijze waarop er vorige week aandacht voor is gevraagd.

Reacties zijn gesloten.