Sefardische streekroman

Het zou mooi zijn als een recensent onbevooroordeeld begon aan het te bespreken boek, maar in de praktijk is dat zelden het geval. Hij heeft al eens eerder iets van de auteur gelezen, het onderwerp spreekt hem al dan niet aan of het boek heeft (g)een aantrekkelijke opmaak. Het zijn factoren waarvan de recensent weet dat ze geen rol zouden moeten spelen, maar die er wel degelijk zijn. Zo begon ik enthousiast aan Sanne Terlouws Het rozeneiland omdat het onderwerp, de geschiedenis van de sefardische joden, voor mij totaal onbekend was, hoewel ik toch graag lees over het Middellandse-Zeegebied en werk aan een boek over een (eerdere) episode uit de joodse geschiedenis.

Terlouws stof is inderdaad geweldig. Neem de locaties: het verhaal voert van het middeleeuwse Toledo via Algiers naar het rozeneiland Rhodos en eindigt in het moderne Israël. Daarnaast zijn er intrigerende historische personages als kardinaal Torquemada, de piratenleider Barbarossa, de messias Shabtai Tzvi en de Turkse oorlogsheld Selahattin Ülkümen. Bovendien komen de verdrijving van de joden uit Spanje, pogroms naar aanleiding van de ‘bloedleugen’, en de Holocaust aan de orde – onderwerpen die geen lezer onberoerd kunnen laten. Dit bonte geheel heeft een rode draad nodig om te verhinderen dat de lezer het overzicht verliest, en daarom is het boek opgebouwd rond de geschiedenis van de familie Amram. Het doet sterk denken aan de roman The Source van James Michener uit 1965, die de geschiedenis van een familie uit Galilea benut voor een soortgelijke historie van het Jodendom.

Het verschil is dat Michener als schrijver was opgewassen tegen de geweldige stof, terwijl Terlouw te hoog grijpt. Haar hoofdstukken blijven teveel op zichzelf staan, waardoor het een verzameling verhalen blijft die maar niet wil uitgroeien tot meer dan de som der delen. Zo kan de lezer hoofdstuk negen overslaan zonder dat het iets afdoet aan het boek. En waar Michener het briljante idee had zijn verhaal te vertellen via een archeologische opgraving, zodat hij achtergrondinformatie kon geven via de geleerden, is Terlouws alwetende verteller af en toe storend aanwezig. Op blz.249-250 wordt bijvoorbeeld aan iemand die zegt te weten wie Mussolini is, uitgebreid uitgelegd dat die officieel aanvankelijk eerste minister van Italië was, zich als dictator ging gedragen en werd afgezet door de fascistische raad. Er moeten elegantere manieren zijn om de hedendaagse lezer wat achtergrondinformatie te geven. Of neem de veel te nadrukkelijk gepresenteerde achtergrondinformatie in de volgende alinea:

Spanje was niet uniek in deze beslissing [om de joden te verbannen]. In 1192 waren de joden Parijs uitgezet, in 1290 hadden ze Engeland moeten verlaten, in 1320 Milaan, in 1349 Zürich, in 1360 Hongarije, in 1386 Straatsburg. Het andere, het nieuwe, het schokkende aan de situatie in Spanje was dat er zo ontzettend véél joden woonden. Zij zagen Toledo al honderden jaren als het nieuwe Jeruzalem. Het was onbegrijpelijk dat ze er weg moesten.

Deze alinea illustreert ook Terlouws wat moeizame schrijfstijl. De laatste twee zinnen tellen tien en acht woorden, wat na de twee voorgaande lange zinnen storend is. Het was beter geweest ze samen te voegen tot ‘Zij zagen Toledo al honderden jaren als het nieuwe Jeruzalem en vonden het onbegrijpelijk dat ze er weg moesten.’ Terlouw gebruikt vaak te korte zinnen, en ik heb niet één echt mooie zinswending kunnen aanstrepen. Ook keren steeds dezelfde woordgroepen terug, waar iets meer variatie wenselijk ware geweest: ’tweede intifada’ verschijnt bijvoorbeeld op blz.12, 15 en 16. Op vier bladzijden drie keer dezelfde combinatie van bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord – en dat laatste nog wel een leenwoord – is te opvallend en leidt af.

Dat Terlouw wel degelijk kan schrijven, blijkt echter in haar beschrijving van de oversteek die een van haar hoofdfiguren maakt van Spanje naar Algerije. Het wemelt van de zeevaarttermen, zonder dat het stoort. Ze heeft haar documentatie op orde. Toch wil ik wijzen op twee vergissingen. In de eerste plaats: kamelen kwamen in de zestiende eeuw niet voor in Algerije. Men gebruikte dromedarissen, de langpotige, kortharige eenbulters, die zo goed bestand zijn tegen de woestijnhitte. (De kameel leeft in de Gobi-woestijn en is kortpotig en langharig tegen de winterse koude.) De vergissing wordt vaker gemaakt – elke Bijbelvertaling heeft het over een kameel die door het oog van de naald kruipt – en ik zal Terlouw haar gebrek aan biologische kennis niet kwalijk nemen; maar ik heb meer moeite met de voetnoot waarin ze schrijft dat Selahattin Ülkümen de enige Turk is die de oorkonde van ‘rechtschapenen der aarde’ heeft gekregen. Daarmee doet ze de oorlogshelden Behiç Erkin, İsmail Necdet Kent en Namık Kemal Yolga tekort.

Wat me het meeste stoorde was de onderlinge uitwisselbaarheid van de karakters. In feite zijn het allemaal mensen die zich bewust worden van hun joodse identiteit, die dat aanvankelijk niet willen, maar uiteindelijk de leer der vaderen aanvaarden. Terlouw doet wel pogingen haar figuren wat ronder te maken, maar dat gebeurt vooral door ze elk een soort attribuut te geven dat vaak wordt genoemd; maar door om de haverklap te zeggen dat een vrouw van tijd tot tijd kwade buien heeft, wordt ze nog geen rond karakter.

Opvallend is overigens dat het steeds de mannen zijn die weinig met het Jodendom op hebben en willen assimileren, terwijl de vrouwen zich meer aan hun religie gelegen laten liggen – met in de regel een dodelijke afloop. Het probleem daarbij is dat nergens wordt aangegeven wat het Jodendom aantrekkelijk maakt; Terlouws vrouwen vinden dat ze nu eenmaal joods zijn en dat is dat. Als over duizend jaar niemand weet wat joden waren en iemand Het rozeneiland onder ogen krijgt, zal hij het lezen als een tragedie: dat het jood-zijn iets erfelijks was dat de stem der rede, die assimilatie adviseerde, steeds opnieuw overschreeuwde, zodat steeds opnieuw mensen de dood vonden.

Vanzelfsprekend bedoelt de schrijfster het anders. Ze wil met haar boek illustreren hoe een mooi, oud geloof heeft kunnen overleven. Uit het boek valt de schoonheid van de traditie echter niet af te leiden. Alles staat of valt met de sympathie die de lezer al moet hebben.

Daardoor is Het rozeneiland uiteindelijk geen heel geslaagd boek. En dat is beslist jammer, want de stof is geweldig en Terlouws liefde voor haar onderwerp is onmiskenbaar. Die betrokkenheid heeft haar echter belet de tekortkomingen van haar boek te zien. Ik denk dat ze er beter aan zou hebben gedaan het boek een jaar of twee op de plank te laten liggen en nog eens grondig te herzien vóór ze het naar de uitgever bracht.

[Deze recensie verscheen eerder op Recensieweb.]

Deel dit: