De weg naar Uch: Pakistan (3)

Mausoleum van Bibi Jalwindi

[Dit is het laatste deel van een reisverslag uit 2004; het eerste is hier.]

De bestemming mag dan wel niet het doel van een reis zijn, maar is wel het punt waar je begint met terugkeren. In ons geval in de stad Uch, niet ver van de plaats waar vier rivieren zich verenigen met de Indus. Alexander verbleef er enige tijd om te genezen van zijn verwonding en stichtte er een stad die hij naar zichzelf noemde. Nog eeuwen heette de plaats Askandra, maar meer herinnert er niet aan zijn verblijf, want de rivieren hebben ongeveer tweederde van de stad weggespoeld.

Er leiden twee wegen naar Uch, maar de ene ligt in z’n geheel open en de andere over een afstand van 30 kilometer. We prijzen ons gelukkig met “onze” four-wheel-drive met overheidskentekens, want hierdoor hoeven we in elk geval niet bij elke politiepost te stoppen. Door de hitte en het stof verdwijnt alle kleur uit het landschap, tot we uiteindelijk bij Uch aankomen: onverwacht rijzen de koepels van middeleeuwse mausolea op uit een groen palmbos.

We laten ons rondleiden en staan voor het eeuwige dilemma: de hoogte van de fooi. Te weinig geven is vanzelfsprekend verkeerd, te veel geven betekent dat je de waarde van het geld niet kent en een patser bent die zich niet voor mensen interesseert. Van verschillende kanten hebben we gehoord dat 50 rupee (één zesde dagloon) een goed bedrag is en dat je 100 rupee geeft als je zeer tevreden bent. Dat geven we dus standaard en we doneren aan elk offerblok. In de moskee van Uch staan echter meer offerblokken dan wij biljetten van 100 hebben en we worden prompt nagespuugd. Als we de gids, die ons langs elk offerblok heeft geleid, 500 rupee geven – kleiner hebben we het niet – en we bang zijn hem te beledigen, vraagt hij er nog wat bij.

Verward leggen we het geval voor aan onze chauffeur, die zich vrolijk maakt om onze onhandigheid. Als het om het aannemen van geld van westerlingen gaat, legt hij ons uit, kent in Pakistan niemand gêne. Dat mag dan zo zijn, denken we, maar wij hebben het gevoel dat onze gids zich met zijn gemarchandeer vernedert. Het is niet de enige keer dat we dit meemaken, maar nooit zagen we duidelijker hoe armoede mensen berooft van hun waardigheid.

We vliegen vol onverwerkte indrukken terug naar Nederland. We hebben in Iran gastvrijheid en in Pakistan xenofobie ervaren; we hebben gezien op welke plaatsen Alexander als vriend en waar hij als vijand werd bejegend. We kwamen op de plaatsen waar de Macedoniërs mensen op de pijnbank legden en we zagen het politiebureau waar in onze tijd mensen zijn gemarteld. In Persepolis zagen we sporen van de brand die Alexander stichtte en de TV in Pakistan toonde de schade van een bomaanslag. Onze Iraanse gids en onze Pakistaanse chauffeur hebben ons allebei verteld dat ze zich afvragen hoe ze een goede vader kunnen zijn voor hun kinderen. Hun voorouders moeten in de tijd van Alexander dezelfde vragen hebben gesteld.

“What’s the time?” Pas als we over Afghanistan vliegen, schiet het antwoord me te binnen: “It’s always the same.”

Deel dit: