Homerus, Homeros

Homeros (Glyptothek, München)

Het is een bekend probleem, waarmee iedereen wel eens wordt geconfronteerd die schrijft over het oude Griekenland. Hoe geef je de antieke namen weer? Of, anders gezegd, hoe geef je iets weer dat is geschreven in een ander alfabet?

Ruwweg bestaan er twee systemen: min of meer letterlijk translitereren, zoals in de Germaanse talen gebruikelijk is (bijv. Θεόκριτος wordt Theokritos), en latiniseren, zoals gebeurt in de Romaanse talen en het daarop geënte Engels (Theocritus).

Ik heb de indruk dat vanouds beide systemen in ons taalgebied in gebruik zijn, en dat tijdens de Tweede Wereldoorlog het systeem op zijn retour raakte dat we deelden met de Duitsers. Een indruk: wellicht kan een neerlandicus die beschikt over een groot digitaal tekstbestand dit vermoeden toetsen. Maar hoe dit ook zij, sinds 1968 is transliteratie in opkomst en bij de uitgeverij die mijn boeken uitgeeft, Athenaeum – Polak & Van Gennep, geldt het als huisregel.

Er pleit veel tegen het latiniseren, zoals het makkelijkste kan worden uitgelegd aan de hand van een parallel geval: het lot van de Nederlandse ontdekkingsreiziger Cornelis de Bruijn (1652-1727), die lange tijd als Corneille Lebrun in de Britse bibliotheekcatalogi was opgenomen omdat zijn boeken via Frankrijk in Engeland bekend waren geworden. Geen Britse bibliothecaris zal nu nog de ’tussentaal’ gebruiken. De man heette immers simpelweg geen Lebrun en het dient geen doel hem uit zijn taalgebied los te maken en zo een deel van zijn identiteit te ontnemen. Soortgelijke argumenten pleiten tegen de transliteratie van Griekse namen.

Tenzij we te maken hebben met een Griekssprekende die zélf een Latijnse naam voerde. De historici Flavius Josephus (die eigenlijk Josef ben Matityahu heette) en Flavius Arrianus (Xenofon) waren er trots op het Romeinse burgerrecht te bezitten en wilden dat laten merken ook. Een Latijnse vorm lijkt dan toch meer op zijn plaats.

Zoals gezegd is het latiniseren sinds 1968 op zijn retour. In dat jaar verscheen de spellingslijst die wordt gebruikt voor Griekse en Hebreeuwse bijbelse namen (het Oranje boekje). Tot dan toe hadden we te maken met enerzijds het door protestanten gebruikte systeem dat probeerde de grondtaal te benaderen (bijv. de Hebreeuwse namen Noach en Jesaja) en anderzijds het katholieke latiniseren (Noë en Isaias). Dat liet de Katholieke Bijbelstichting in 1968 dus varen. De meeste mensen zullen bij hun eerste kennismaking met een antieke tekst getranslitereerde persoonsnamen lezen.

Altijd translitereren dus maar? Die oplossing is verre van ideaal. Er ontstaan namelijk problemen als er andere talen bij komen. De beroemdste koning van Babylonië wordt meestal aangeduid als Nebukadnezar, hoewel hij Nabu-kudurri-usur heette. Niemand heeft ooit geopperd dat te translitereren, en dat viel ook te verwachten. Wie neigt tot translitereren, moet immers eerst de brontaal kennen, en aangezien meer mensen het oud-Grieks beheersen dan de oude Semitische talen, is er minder discussie over de weergave van oosterse namen.

De zaken worden nog complexer als we het hebben over de weergave van oosterse namen die vooral bekend zijn uit niet-oosterse bronnen. Jezus is de Nederlandse weergave van het Latijnse Iesus, dat een weergave is van het Griekse Ἰησοῦς , dat het Aramese יֵשׁוּעַ weergeeft, dat op zijn beurt weer een variant is op het Hebreeuwse יְהוֹשֻׁעַ. De nog wel eens gebruikte voornaam Cyrus is eveneens het resultaat van een aantal doorvertalingen: het oud-Perzische Kuruš werd via het Griekse Kyros het Latijnse Cyrus.

Tot slot is er het probleem dat de meeste talen klanken hebben die niet in het Nederlands voorkomen. Zo hebben wij geen sjin, een klank die in oosterse talen frequent voorkomt en typografisch wordt weergegeven als š. Een weergave daarvan met bijvoorbeeld /sh/ leidt onherroepelijk tot problemen omdat niet valt uit te maken of er sprake is van een sjin of niet (vgl. de Arabische naam Ishaq, die lijkt te zijn gespeld met een sjin maar wordt uitgesproken als Is-haq).

Wat ik maar zeggen wil: een consistent systeem voor de weergave van vreemde namen is niet mogelijk. Voor het Grieks en Hebreeuws zal het nog wel lukken -en persoonlijk geef ik dan de voorkeur aan transliteratie- maar de lezer van mijn boeken mag zich zeker afvragen waarom ik dan kies voor vormen als Jezus en Cyrus.

Nu we digitale bibliotheekcatalogi hebben waarin dezelfde auteur eenvoudig onder verschillende namen kan worden opgenomen, lijkt een eenduidig systeem mij minder noodzakelijk dan ooit. De fundamentele vraag is, volgens mij, dan ook waarom een consistent systeem überhaupt noodzakelijk zou zijn. De wens doet mij vooral denken aan de klucht rond de Spellingswet, waarvan men zich ook kan afvragen voor welk probleem ze de oplossing was.

Deel dit:

3 gedachtes over “Homerus, Homeros

  1. Jan Willem van Haaften

    “Griekse namen helaas op zijn Latijns”

    Marjoleine de Vos merkt in haar bespreking van Michiel Leezenbergs De vloek van Oedipus in de Boekenbijlage van 25-8-’06 op dat Leezenberg ‘alle Griekse namen helaas op zijn Latijns’ schrijft. Helaas begaat zij zelf dan nog de inconsequentie in één zin Aristophanes met -ph- naast Sofocles met -f- te schrijven (ik neem tenminste aan dat Leezenberg op dat punt consequent Sophocles met -ph- schrijft). Maar veel belangrijker is dat zij daarbij vergeet dat dit tot voor kort de zeer respectabele humanistische traditie was: Na 500 was het Grieks in West-Europa vrijwel geheel verdwenen, de hele Middeleeuwen door kwam onze kennis van de Oudheid uit bronnen in het Latijn, en wij hebben dus deze namen in het Nederlands overgenomen in de vorm waarin het Latijn die in de Hellenistische tijd van het Grieks heeft overgenomen.
    Alle voorstanders van een andere translitteratie van het Grieks kunnen heel goed -f- i.p.v. -ph- en -k- i.p.v. -c- schrijven (dichter bij het Grieks immers dat in ieder geval geen -c- gehad heeft), maar lopen vast op het punt van de zog. tweeklanken -ou- en -ei-, met alle funeste gevolgen van dien voor de uitspraak van Griekse namen in het Nederlands. Deze zog. tweeklanken zijn nl. in de loop van de geschiedenis van de Griekse literatuur anders gaan klinken, zijn deels alleen maar schrijfwijzen zijn voor iets anders (klinkercombinaties of klinkerverlengingen door het wegvallen van medeklinkers), en hebben in ieder geval nooit in een en dezelfde periode als -oe- resp. -ei- geklonken, zoals de Nederlandse schooltraditie wil.
    Maar zij zien één veel belangrijker punt over het hoofd: Wij spreken die namen, hoe ook geschreven, nu eenmaal uit met een Latijns nadruksaccent, dat op die plaats in het Grieks nooit heeft gestaan. De plaats van dit nadruksaccent berust op het al of niet lang zijn van de voorlaatste lettergreep in de Latijnse vorm. Grieks had in de Oudheid een andersoortig (muziekaal) accent op een andere plaats, dat in Modern Grieks geleid heeft tot een nadruksaccent op een plaats die in iedere geval niets te maken heeft met de plaats van het Latijnse nadruksaccent.
    Zo zeggen wij (geaccentueerde lettergreep in de Latijnse vorm aangegeven door ˈ ervóór) Hoˈmerus (ev. Hoˈmèros) i.p.v. ˈHomèros (plaats van het Griekse accent aangegeven door ˈ ervóór), Arisˈtoteles i.p.v. Aristoˈtelès en ˈSophocles (of ˈSofoklès) i.p.v. Sophoˈklès, omdat de voorlaatste lettergreep in het eerste geval lang is, en in de andere twee kort.
    Die schrijfwijze “op zijn Latijns” is dus, om aan al deze complicaties èn de nu heersende heilloze verwarring bij het spellen van Griekse namen in het Nederlands te ontkomen, zo gek nog niet !

    NB.[29/11/’11] In ‘Dezer dagen’van J.L.Heldring wordt Aeschylus zelfs gespeld als Aíschylos, mèt het “Latijnse” accent in de Griekse transcriptie !

Reacties zijn gesloten.