Archeologie van Israël (1): de context

Hazor: Bronstijdcitadel. Achteraan de berg Karmel.

Ik heb er al eens vaker op gewezen dat archeologen soms op een vreemde manier de publiciteit zoeken. Het is ze niet altijd te verwijten, want archeologie is niet altijd eenvoudig uit te leggen. Maar als iemand beweert dat deze of gene opgraving bewijst dat een bijbels verhaal op waarheid berust, dan mag je er gerust van uitgaan dat er iets niet in de haak is. De kop dat “3,000-year-old wheat traces said to support biblical account of Israelite conquest” geeft in elk geval aan dat de journalist nattigheid voelde. Toch is de gerapporteerde vondst interessant, want ze illustreert wat momenteel de inzet is van de archeologie in de staat Israël.

Die is, om te beginnen, gepolitiseerd. Het archeologiebudget in Israël is enorm en wordt grotendeels besteed aan vondsten die op een of andere manier het joodse karakter van het land benadrukken. Niet dat een islamitische vondst wordt genegeerd – het Omayyadische paleis aan de voet van de Tempelberg is bijvoorbeeld keurig opgegraven en voor het publiek toegankelijk – maar het krijgt de nadruk niet. Dat is niet zó heel vreemd; in Nederland worden soortgelijke keuzes gemaakt. Nog vandaag hoorde ik hoe op een opgraving de Bataafse vondsten zeer zorgvuldig werden geregistreerd terwijl al het middeleeuwse materiaal ongezien verdween naar de stort. Die keuze is verdedigbaar, maar het is een keuze en die keuze zegt iets over beleidsprioriteiten.

De IJzertijdrijkjes van de zuidelijke Levant

Veel interessanter dan de politiek is het methodische probleem waarmee de Israëlische archeologen worden geconfronteerd. Er is, voor de periode vóór 800 v.Chr., een lelijke tegenspraak tussen onze geschreven bronnen en de vondsten. De bronnen, die zijn verzameld in de Bijbel, beschrijven het glorieuze koninkrijk van de koningen David en Salomo, dat later uiteenviel in twee kleinere staatjes: Israël in het noorden en Juda in het zuiden. Archeologisch is er van dat glorieuze koninkrijk tot nu toe niets met zekerheid geïdentificeerd. Er is wel een inscriptie die bewijst dat David heeft bestaan, maar je zou van een echt koninkrijk, zoals beschreven in de Bijbel, verwachten dat je eens een briefje opgraaft, met daarop een datering als “in het zesde jaar van koning David”. Elke vierkante meter Israël is inmiddels honderd keer omgespit, en zo’n briefje is er domweg niet.

Je kunt nu twee dingen doen. De ene methodische keuze staat bekend als maximalisme: je neemt aan dat de teksten betrouwbaar zijn, tenzij je archeologische aanwijzingen hebt voor het tegendeel (de betrouwbaarheid van de tekst is maximaal). Dit is de benadering die Jan Blokker en zijn zonen kozen in hun bijbelse geschiedenis Er was eens een God. De andere methode heet minimalisme: je neemt aan dat de teksten niet betrouwbaar zijn, tenzij je archeologische bevestiging vindt (de betrouwbaarheid van de tekst is minimaal). Een voorbeeld hiervan is The Bible Unearthed van Finkelstein en Silbermann. De keuze tussen maximalisme en minimalisme is ook van belang voor oudheidkundigen die zich bezighouden met andere gebieden – denk aan het Belgische fort dat door Caesar is ingenomen, waarover ik enkele weken geleden blogde.

De maximalist, die dus de Bijbel beschouwt als in principe redelijk betrouwbaar, heeft een verhaal dat beter past bij de voorkeuren van een zionistische staat, die overigens wel zó wetenschappelijk is dat er eveneens geld gaat naar minimalisten. Een fundamentele methodische keuze heeft dus gevolgen voor de identiteit van een staat. Wetenschap op het scherpst van de snede. Een redelijk opgeleide Israëli kent deze methodische discussie en kan ook wel vertellen dat Finkelstein een gematigde minimalist is en is verbonden aan de universiteit van Tel Aviv, terwijl de archeologen van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem meestal maximalisten zijn.

[wordt vervolgd]

Deel dit: