Liefde, seks en tragedie

De Nederlander is afgericht door de koe. Hoewel er ochtend-, avond- en nachtmensen zijn, beginnen alle scholen om half negen (hoewel een deel van de kinderen dan niet goed leert), haasten werknemers zich door de ochtendspits (hoewel menigeen kampt met concentratieproblemen) en biedt de TV ’s avonds vooral amusement (hoewel menigeen juist dan snakt naar iets intelligents). De maatschappelijke norm – sterker dan onze biologische klok – dat je vroeg aan het werk moet en ’s avonds mag rusten, is een erfenis uit de tijd waarin het grootste deel van de bevolking werkte in de veeteelt.

Wie breekt met deze norm, zal dat moeten uitleggen op school, fabriek of kantoor. Dat zijn de instituties die de norm reproduceren en ervoor zorgen dat er overeenkomsten blijven bestaan tussen het gedrag van Nederlanders toen en nu. Hierdoor worden we, althans voor een deel, gevormd door het verleden.

De Britse classicus Simon Goldhill wil in Liefde, seks en tragedie uitleggen hoe we zijn gevormd door één tijdvak, de Grieks-Romeinse Oudheid. Hij doet dat met een reeks voorbeelden van overeenkomsten tussen toen en nu: onze kijk op ons lichaam, het christendom, het politieke leven, dissidentie. Zijn enthousiasme is onmiskenbaar en als hij schrijft over bijvoorbeeld Grieks toneel, is het boek fantastisch.

Eveneens onmiskenbaar is Goldhills gevoel van urgentie. Hij meent dat er iets waardevols verloren gaat nu de bestudering van de Oudheid en de klassieke traditie steeds meer wordt beschouwd als

een elitair, conservatief onderwerp dat misschien ooit in de mode was maar nu alleen randfiguren nog interesseert en de moderne tijd weinig te bieden heeft.

Wie voor deze ontwikkeling een illustratie zoekt in eigen land, kan terecht bij staatssecretaris Zijlstra van Cultuur, die zich afvraagt wat het belang is van musea vol opgegraven potten en pannen.

Het is sympathiek dat Goldhill de handschoen opneemt, maar hij gaat helaas te ondoordacht te werk om te overtuigen. Hij maakt vier soorten redenatiefouten:

  1. zijn bewijzen zijn onvolledig,
  2. hij bewijst niet wat hij claimt te bewijzen,
  3. hij negeert kentheoretische problemen,
  4. hij draagt alleen argumenten aan vóór zijn stelling.

1. Een voorbeeld van Goldhills onvolledige bewijsvoering is zijn behandeling van wat een goed, gezond mensenlichaam zou zijn. “Het simpele feit dat we dat menen te weten,” schrijft hij, “laat zien hoe sterk de Griekse idealen nog doorwerken in de hedendaagse cultuur.” Maar hoe dan? Hoe is dat doorgegeven?

Goldhill wijst slechts op (inderdaad bestaande) parallellen tussen toen en nu, en concludeert meteen dat wij door de Griekse cultuur zijn gevormd. Die overeenkomst moet er vanzelfsprekend zijn om überhaupt aan continuïteit te denken, maar vormt slechts een voorwaarde, geen bewijs. Om dat rond te krijgen, had Goldhill moeten aantonen dat het idee uitsluitend is ontstaan in Griekenland, had hij de continuïteit moeten aantonen – liefst met een verklaring voor die continuïteit (bijvoorbeeld door een institutie te noemen) – en had hij aannemelijk moeten maken dat wij zonder de Grieken niet op het idee zouden zijn gekomen van een ideaal mensenlichaam. Ook zoekt Goldhill niet naar alternatieve verklaringen voor de overeenkomst, hoewel de gedachte dat ideaalbeelden er van nature in zitten gebakken toch niet zó heel onlogisch is.

2. Er is een verschil tussen wat Goldhill claimt aan te tonen, “hoe de Oudheid ons heeft gevormd”, en wat hij feitelijk bewijst. Uiteraard is de vormende werking soms aanwezig: de christelijke leer bevat ideeën van Griekse filosofen, en de continuïteit van deze leer wordt gegarandeerd door een welbekende institutie, de kerk. De meeste voorbeelden van Goldhill hebben echter betrekking op de wijze waarop Europeanen hebben geprobeerd inspiratie te vinden in de antieke cultuur. Dat is echter geen vorming. Ietwat cru geformuleerd: invloed is iets dat je, tenzij je ermee breekt, ondergaat, terwijl inspiratie iets is dat je, tenzij je ervoor kiest, niet zou doen. Inspiratie is een interessant en belangrijk onderwerp, laat dat vooropstaan, maar het is onwaarschijnlijk dat een auteur die iets anders bewijst dan hij claimt aan te tonen, erg veel mensen zal overtuigen.

3. Het kentheoretische probleem kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van wat Goldhill schrijft over het huwelijk in de Grieks-Romeinse wereld. Het gaat om een tijdvak van vele eeuwen lengte en met een enorme geografisch bereik, waarin een veelvoud aan relatievormen heeft bestaan. Het gros kennen we niet doordat we kampen met een gierend bronnentekort. Goldhills beschrijving van “het” antieke huwelijk is noodzakelijkerwijs gebaseerd op onvoldoende data en kan daarom niet anders zijn dan een subjectieve constructie. Vervolgens stelt hij dat de huwelijksmoraal die de apostel Paulus heeft nagelaten aan het christendom, de omkering was van deze klassieke moraal. Je hoeft geen doctor in de geschiedtheorie te zijn om te herkennen dat Goldhill in feite het christelijke huwelijk als vertrekpunt heeft genomen en dankzij het bronnengebrek een antieke huwelijksmoraal heeft kunnen construeren die daaraan tegengesteld was, zodat hij Paulus kon maken tot sleutelfiguur.

Dat Goldhill nergens overweegt of Paulus’ ideeën iets anders zouden kunnen zijn dan een omkering van de Grieks-Romeinse moraal – bijvoorbeeld een herformulering van het joodse denken – laat ik maar buiten beschouwing. Het is echter wel opvallend dat hij álles laat beginnen in Griekenland en nooit zelfs maar overweegt of de Grieken ideeën van eerdere culturen kunnen hebben genomen.

4. De vierde tekortkoming van Liefde, seks en tragedie is dat Goldhill de stelling dat de Oudheid ons heeft gevormd, wil bewijzen door argumenten daarvóór aan te dragen. Een advocaat mag zoiets doen, maar een wetenschapper vanzelfsprekend niet. Die moet immers tevens zoeken naar argumenten tegen zijn stelling en dan de voors en tegens evalueren om een eindoordeel te vormen. Goldhill slaat deze stappen over, zodat zijn boek exemplarisch is voor de beruchte confirmation bias. Wie wil aantonen dat de oude wereld ons heeft gevormd, is dan en slechts dan overtuigend als hij tevens zaken in ogenschouw neemt die we niet hebben te danken aan Griekenland of Rome. Bijvoorbeeld omdat ze stammen uit Mesopotamië, Judea of Arabië.

Iedereen kan Goldhills redenatiefouten herkennen en het is alsof hij ze schrijvenderwijs ook in de gaten heeft gekregen. Naarmate hij verder komt, verdwijnen de overspannen claims waarmee zijn boek begint. In het slothoofdstuk komt het hoge woord eruit: de grondslagen van wie we zijn, zijn gelegd in de negentiende eeuw. Dat is onberispelijk, zoals het ook correct is dat we die tijd minder goed begrijpen als we niet herkennen hoeveel inspiratie men destijds wilde ontlenen aan de Oudheid.

Onberispelijk, maar: opnieuw is er dus een spanning tussen wat hij feitelijk bewijst, namelijk dat kennis van het verleden zinvol is, en wat hij claimt te bewijzen, namelijk dat de studie van een specifiek tijdvak zinvol is. In het jargon van de klassieke logica: hij laat een secundum quid weg. En sprekend over klassieke logica: dáár heb je nu iets dat wél begint met de Grieken en alléén met de Grieken begint, dat eeuwenlang door herkenbare instituties is doorgegeven en dat zijn invloed nog steeds doet voelen. Goldhill besteedt er nauwelijks aandacht aan.

Als Goldhill, toen hij had geconcludeerd dat kennis van de Oudheid zinvol was om de negentiende eeuw te begrijpen, terug was gegaan naar het begin van zijn boek en de eerste hoofdstukken had herzien, waarbij hij er rekening mee hield dat vorming een ander soort bewijs vergt dan inspiratie, zou hij een beter boek hebben geschreven. Bescheidener, zeker, maar ook overtuigender.

Ik weet dat zeker, aangezien ik momenteel een soortgelijk boek op tafel heb liggen, Oud maar niet out. Denken en doen met de Oudheid vandaag: een rustige bundel artikelen onder redactie van Lieve Van Hoof en Peter Van Nuffelen. Ik hoop er nog over te schrijven, want ik ben er vrij enthousiast over. Van Liefde, seks en tragedie zullen Goldhills onmiskenbare enthousiasme en gevoel voor urgentie me bijblijven, maar ook het idee dat de bestudering van de Oudheid en de klassieke traditie met een verdediging als deze geen vijanden meer nodig heeft.

Deel dit:

2 gedachtes over “Liefde, seks en tragedie

  1. CK

    Goldhill is niet de enige classicus die in de problemen komt als hij geschiedenis probeert te bedrijven. Het is eigenlijk wat triest de vele “ovetspannen claims” te zien.

  2. MNb

    Hoe onzinnig het is om te stellen dat de hedendaagse westerse cultuur (wat dat dan ook moge zijn) uitsluitend gevormd is door de oude Grieken valt gemakkelijk na te trekken door de geschiedenis van de wis- en natuurkunde te bekijken. De sporen van Pythagoras, Archimedes en Euclides zijn evident. Vergelijk de antieke werken met hedendaagse schoolboeken en bv. de verschillen in formulering zijn al even evident. En die verschillen komen ook ergens vandaan – voor een belangrijk deel uit India.

Reacties zijn gesloten.