Gedichtendag 2013

vondel_apd_2
Vondel (monumentje in Apeldoorn)

Omdat het vandaag Gedichtendag is, is het verleidelijk op deze plaats een mooi gedicht te citeren, en ik beken dat ik dat ook heb overwogen. Maar waarom zou ik me beperken tot één gedicht? Ik geef u er gewoon een stuk of twintig. En u kent ze allemaal, opdat dit geen esoterische blogpost zal zijn, maar een feest der herkenning.

Wat is poëzie eigenlijk? Er zijn, zoals bekend, twee categorieën:

  1. Sinterklaasgedichten;
  2. andere gedichten.

Het verschil is dat sinterklaasgedichten rijmen moeten terwijl dit in de andere gedichten slechts een optie is. Daarin mag alles, en ik denk dat de beste definitie van poëzie die ik ooit hoorde was dat het gaat om een tekst met een ongebruikelijke bladspiegel.

Alles mag. Een gedicht hoeft niet mooi te zijn, al is het meegenomen als het dat wel is, zoals “De Dapperstraat” van J.C. Bloem. Een gedicht hoeft niet zwaar op de hand te zijn, al mag het soms best, zoals in “Pogrom” van Ed. Hoornik. Een gedicht hoeft geen originele gedachten te bevatten: Vondels “Kinderlijk” en Camperts “Het lied der achttien doden” staan bol van de clichés, maar weten in elk geval mij te ontroeren.

Alles mag. Gedichten mogen volkomen onzinnig zijn, zoals “De blauwbilgorgel” van C. Buddingh’. Gedichten mogen persoonlijk zijn, zoals in Slauerhoffs “In memoriam mijzelf”. Gedichten mogen onpersoonlijk zijn, zoals het opschrift op het monument op De Dam van Adriaan Roland Holst, dat overigens ook illustreert dat poëzie onbegrijpelijk mag zijn.

Alles mag. Een gedicht mag mensen op de kast jagen, zoals “De blijde boodschap” van Gerard Reve. Een gedicht mag politiek zijn, zoals de “Ballade van den katholiek” van Anton van Duinkerken. Een gedicht mag mensen in de lach doen schieten, zoals wordt bewezen door Multatuli’s gedichtje over Admiraal de Ruyter, de “Hongaarse rhapsodie” van J.M.W. Scheltema, de “Dodenrit” van Drs. P. en “Those were the days” van Ivo de Wijs.

Alles mag. Gedichten kunnen prachtige beelden oproepen, zoals in Luceberts “Visser van Ma Yuan”. Gedichten kunnen hun eigen overbodigheid beschrijven, zoals in Camperts “Vergeefs gedicht”. En gedichten kunnen – anders dan Komrij ons voorhoudt in de inleiding van zijn aanbevolen De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw (1980) – de combinatie van God, Nederland & Oranje bevatten, zonder dat het daarmee meteen rommel wordt. “Een nieuw christelijk lied” is gewoon een van de indrukwekkendste gedichten uit ons taalgebied, punt uit.

Alles mag. Het is onwaar dat er een grens zou bestaan tussen poëzie en proza. Een van de beste gedichten uit de eenentwintigste eeuw is van de Amerikaanse dichter D.H. Rumsfeld. Het is geïmproviseerd en gesproken proza, maar het is ook poëzie. Een Nederlands voorbeeld van proza-poëzie haal ik uit Aan het volk van Nederland van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, waarin hij schrijft over

Prins Willem de eerste van Oranje, een Duitscher, doch die hier veele goederen en dus vry wat te verliezen had”.

Het poëtische zit erin dat hier twee dingen worden gecombineerd die eigenlijk niet bij elkaar passen: “hij had veel goederen” en “hij had wat te verliezen”. Zoiets staat bekend als een zeugma, en het klassieke voorbeeld is dat van het café-veerhuis dat reclame maakte met de slagzin dat men koffie en over zette.

Het helpt om het jargon te kennen waarmee gedichten worden beschreven (hier is een handige lijst): niet omdat Gerard Reve’s “Altijd wat” mooier zou worden als je weet dat de woorden “gruwelijke majesteit” een oxymoron vormen, maar omdat je er mee leert begrijpen welke mogelijkheden een dichter zoal heeft. Anderen hebben al voor je nagedacht, doe er je voordeel van.

(Bonusgedicht)

Deel dit:

4 gedachtes over “Gedichtendag 2013

  1. Ik kan helemaal niets met gedichten. Krijg er kromme tenen van, en vooral het sycophante incrowd gezever erover dat wel eens voorbij komt op de radio. Ik heb 1x keer ‘de dichter des vaderlands’ Nasr gehoord en kreeg de neiging om de man iets heel ergs aan te doen. Meteen afschaffen die onzin. Doet me denken aan de ‘schilderijen’ van Karel Appel waar iedere kunstmeut iets ‘in’ ziet en Appel schaterlachend naar de bank om zoveel lichtgelovige mensen.

Reacties zijn gesloten.