De recensent gerecenseerd

Gevelsteen (Egelantiersstraat, Amsterdam)

Het is een bekend grapje dat ze aan de letterenfaculteiten alles weten over literatuur, behalve hoe ze die moeten schrijven. Maar zoiets kun je natuurlijk wel onderzoeken. Momenteel loopt bij het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis een project om te ontdekken wat mensen nu literair vinden. Hier is de website van het Nationale Lezersonderzoek, waar u uw mening kunt geven, onder andere over een lijst van de 400 best-verkochte boeken van vorig jaar: neem er vijf minuten voor en je doet enkele neerlandici een enorm plezier.

Het onderzoek deed me denken aan een stuk dat ik enkele jaren geleden schreef voor Recensieweb, dat zijn eerste lustrum vierde en zijn duizendste bespreking plaatste. Wat waren de criteria aan de hand waarvan ik fictie beoordeelde?

*****

Recenseren zou simpel moeten zijn. Je neemt enkele criteria, leest het boek aandachtig, vergelijkt het gelezene met die criteria, schrijft een stukje, herleest het boek, schaaft wat aan je schrijfsel en pronto. En zo gaat het ook wel min of meer. Nu en dan vergelijk ik mijn stukje nog even met andere besprekingen om uit te sluiten dat ik een flater heb geslagen, maar dit is het wel zo’n beetje. Het probleem is echter dat de criteria zich zo verdraaid moeilijk laten vastleggen. Zo wordt elke recensie, althans voor mij, een dubbelslag: enerzijds beoordeel ik een tekst aan de hand van de criteria, anderzijds beoordeel ik de criteria aan de hand van een tekst. Daardoor ben ik in de loop van vijf jaar anders gaan denken. Hier enkele observaties, als oefening in zelfkritiek en hopelijk tot nut en vermaak.

Hoezo, de dood van de auteur?

Mijn vervelendste ontdekking was dat “beoordeel boeken, geen auteurs” een problematisch uitgangspunt is. Akkoord, in de regel hoef je niets van een auteur te weten. Om te genieten van Zuster Virgilia hoef je niet te weten dat Gerard Walschap een traumatische breuk met de rooms-katholieke kerk achter de rug had. Ook wordt een boek niet beter als je weet dat de schrijfster op hoge hakken loopt, hoewel men heeft geprobeerd ons dat wijs te maken.

Schrijvers zijn niet boeiend – geloof me, ik schrijf zelf en ben totaal oninteressant – en het stoort me dat de marketing van boeken tegenwoordig draait om personen. Het liefst zou ik boeken negeren als de auteur een website heeft genoemd naar zichzelf. De schrijver moet zijn plaats kennen en uit beeld verdwijnen als zijn boek is verschenen: het is nu van de lezer en het is aan hem om te bepalen hoe hij er het meest van geniet. Als die er iets anders in legt dan de auteur beoogde, dan moet deze bedenken dat hij bij het schrijven zijn genot al heeft gehad.

Na vijf jaar Recensieweb vind ik schrijvers nog steeds niet boeiend. Ik beschouw mijn uitgangspunt als gezond, maar ik ontdekte wel dat het ingewikkelder ligt. De twee boeken van Jacques Presser die ik mocht bespreken, De nacht van de girondijnen en Homo submersus, zijn namelijk niet te begrijpen als je niet weet dat de auteur probeert in het reine te komen met de deportatie van zijn echtgenote, zijn eigen onderduik en het feit dat hij als historicus professioneel afstand moest bewaren tot datgene wat hem persoonlijk het hardst had geraakt. Hoe je het wendt of keert, beide boeken zijn deel van een oeuvre waartoe ook Ondergang behoort en de intentie van de auteur is hier relevant.

Nu had Presser therapeutische redenen om de grens van fictie en non-fictie te zoeken en daardoor zijn zijn boeken niet helemaal representatief. De auteur bleek echter ook niet te negeren toen ik Erwin Mortiers Godenslaap besprak. Iedereen zal het erover eens zijn dat als de dood van een kind in een boek de verschrikkingen van een oorlog moet evoceren, we te maken hebben met een cliché dat zelfs Hollywood inmiddels te gortig is. Maar wie is verantwoordelijk als dat cliché in een boek opduikt? Normaal gesproken zou je het schrijven op conto van de ik-figuur die het verhaal vertelt, in dit geval een Waalse dame die terugblikt op haar jeugd. Zij is ook degene die de Bijbel inadequaat citeert, een Amerikaanse uitdrukking onjuist vertaalt en metaforen door elkaar klutst. De lezer moet vaak lachen – zoals hij ook schatert om de “samenpakkende oorlogswolken” waarmee Gore Vidal speelt in The Smithsonian Institution – en ik heb overwogen of Mortier een vrouw wilde portretteren die zich van een gekunstelde taal wilde bedienen en opzichtig faalde. Een romanschrijver kan zo’n personage scheppen (heer Bommel is het klassieke voorbeeld), maar als dat Mortiers bedoeling is geweest, wil hij ook dat we lachen om enkele ontsporende oorlogsscènes.

Moest ik dan aannemen dat niet de hoofdpersoon faalde, maar Mortier boven zijn kunnen greep? Maar dan zou ik de taaluitingen van een personage toeschrijven aan de auteur, en dat wil ik nou net niet. Ik heb de zaak voorgelegd aan twee door mij bewonderde critici, die er ook niet uitkwamen. Uiteindelijk heb ik het probleem aan het begin van mijn bespreking benoemd en vervolgens gebruikt als rode draad in een lang uitgevallen stuk, maar het blijft een verlegenheidsoplossing. Het criterium “beoordeel boeken, geen auteurs” is problematisch.

Gij zult niet münstermannen

Hoe beoordeel ik een boek? Welke criteria leg ik aan? In elk geval wil ik ervan genieten. Nick Hornby zegt het goed in het voorwoord van The Polysyllabic Spree: als het boek je tegenstaat, moet je gewoon stoppen met lezen. “En moet je het ook niet bespreken”, voeg ik daaraan toe. Op de vierenveertig boeken die Recensieweb me voorlegde, is dat één keer gebeurd, gek genoeg met de verhalenbundel van iemand wiens gedichten ik graag aanhaal.

Gelukkig geniet ik al snel van een boek. Als een schrijver mooie zinnen schrijft, droom ik mee en als een aforisme me treft, kan er niet veel meer mis gaan. Korte zinnen als die van Hannah Buenting kunnen me even makkelijk meeslepen als zinnen van Vestdijklengte. Wat ik ontdekte – of beter: wat ik had moeten weten – is dat overdaad schaadt, althans als het gaat om oneliners. Ik ben een van de weinigen die Dimitri Verhulsts De helaasheid der dingen minder vond dan zijn eerdere werk, waarin hij zijn talent tot verbale opstoppers spaarzamer en volgens mij effectiever inzette.

Zijn de zinnen goed, dan hoeft een boek geen verrassende plot te hebben om mij te blijven boeien. Jan van Akens De dwaas van Palmyra en Emily Gordts’ Arty-farty heb ik met plezier gelezen, hoewel ik in beide gevallen al vrij snel dacht te weten waar het verhaal heen zou gaan. Wat ik erger vind, is een verhaal waarin je de kunstgrepen herkent waarmee de schrijver de lezer manipuleert. Ik blijf hopen dat de uitdrukking “münstermannen” ingeburgerd raakt.

Naast de kwaliteit van de zinnen en de plot, beoordeel ik een boek op zijn personages. Daarbij deed ik als Recensiewebmedewerker een leuke ontdekking. Bij het lezen van Frans van Deijls De jonge minnaar stelde ik met verbazing vast dat ik zó veel om twee mensen was gaan geven, dat de blik die de auteur me gunde op hun minnespel, me onaangenaam trof, alsof ik iets ontdekte over het liefdesleven van bekenden. Ik kan me niet herinneren ooit een recensie te hebben gelezen waarin werd beschreven dat je een boek opzij wil leggen omdat het té goed is.

De Grote Vlaamse Roman

Mijn laatste criterium is de thematiek. Op dit punt hebben de boeken die ik voor Recensieweb mocht lezen me teleurgesteld. Ouderwets als ik ben verwacht ik van een boek dat ik er een vooroordeel door verlies. Over een vertrouwd thema wil ik graag iets nieuws lezen, en liever nog word ik gedwongen na te denken over een onderwerp waaraan ik nooit eerder een gedachte besteedde. Detlev van Heest verraste me in De verzopen katten en de Hollander met veroudering, een onderwerp waarmee ik me nooit bezig heb hoeven houden. Maar verder? De dood, de zinloosheid van het bestaan, sociale problemen, politieke onderdrukking, de vervlakking van de cultuur, gezinsproblematiek, seks en relaties, de weg naar volwassenheid, rouwverwerking, de onttovering van het bestaan en het geheugen. Niets verrassends, net zo min als romans over religie (5x) en oorlog (7x).

Waar ik nog op hoop is een boek over – ja, hoe zal ik het noemen als een volk van karakter verandert? Etnotransformatie? Ik ben niet de enige Amsterdammer die ruim twee decennia verliefd is geweest op de Brakke Grond en zijn huidige gebruiker, het Vlaams Cultuurhuis. De Vlaamse cultuur, met haar aansluiting op het Franse taalgebied, had voor Nederlanders een meerwaarde, maar die vermindert per staatshervorming en het aantal stamgasten in de Brakke Grond is het laatste decennium afgenomen. Vlamingen die ik erover spreek lijken vooral opgelucht, en ik kan ze geen ongelijk geven, maar het verbaast me dat niemand een boek heeft gewijd aan het Vlaanderen van de laatste kwart eeuw, dat aan zelfvertrouwen wint en van karakter verandert. Ik ken geen boek als Hajar en Daan, waarin Robert Anker de desintegratie van Nederland en het ontstaan van nieuwe identiteiten beschrijft. Hopelijk zie ik iets over het hoofd.

Corruptie

Van mijn eigen boeken heb ik geleerd dat je het nooit goed doet. Als de kritiek hout snijdt doe ik er mijn voordeel van en pas ik de herdruk aan, waartoe ik als schrijver van non-fictie verplicht ben. Daarvan lig ik niet wakker. Waar ik wel slapeloze nachten van heb gehad, is de kritiek die ik ervoer als onterecht. Ik heb er inmiddels wat eelt voor ontwikkeld, maar toen ik pas was begonnen ben ik tweemaal behoorlijk overstuur geweest. Omdat ik die ervaring ken, vind ik dat ik er als recensent rekening mee moet houden dat ik schrijvers van hun slaap kan beroven.

Tegelijkertijd ben je als recensent verplicht eerlijk aan te geven of een boek voor de lezers de moeite waard is. Ik heb me wat onhandig gevoeld toen een vriendelijke mevrouw me schreef dat een van mijn besprekingen haar had verleid tot de aanschaf van een boek, en dat ze zich bekocht had gevoeld. Daar kon ik niets aan doen, maar dat was anders bij de meneer die vond dat ik had moeten waarschuwen dat er nogal wat porno zat in Kees ’t Harts Ter navolging. Ik denk dat hij gelijk had. Ook mensen met wat behoudender opvattingen lezen boeken en daar moet je als recensent rekening mee houden. Ik had in dat stuk makkelijk kunnen verwijzen naar “grappige pornografische gedeelten”, waarmee die meneer gewaarschuwd zou zijn geweest, anderen juist aangelokt zouden zijn en ’t Hart niet tekort was gedaan.

Het vervelende is dat “rekening houden met de schrijver” en “rekening houden met de lezer” wel eens strijdig kunnen zijn. Ik weet dat de redactie van Recensieweb wel eens de botte titel die een recensent aan een bespreking had gegeven, heeft aangepast omdat het ging om de roman van een debutant. In feite is dit corruptie, maar ik beken dat ik me ook wel eens heb ingehouden bij de recensie van een niet zo ervaren schrijver. Gevestigde namen moeten daarentegen een stootje kunnen verdragen.

Je houdt dus rekening met degenen voor wie je recenseert en met degene die je recenseert. Met die laatste kun je ook nog wel eens contact hebben, waarmee de loyaliteiten helemaal verward kunnen raken. Eén schrijver heb ik eens om opheldering gevraagd; hij antwoordde per kerende post, wat me aangenaam verraste omdat ik wist dat hij een drukke baan had. (Hij was namelijk burgemeester van Amsterdam.) Ik had de recensie al klaar, maar realiseerde me later dat zijn attente reactie mijn oordeel had kunnen beïnvloeden.

In een bespreking van Het fluwelen labyrint van Jan van Aken, die bij me om de hoek woont, en De plant die muziek maakte van Theodor Holman, die ik wel eens in het café zie, heb ik aangegeven dat ik ze kende. En voor degenen die menen dat het hele Nederlandse literaire leven één groot complot is van de Amsterdamse Grachtengordel: van de ruim zestig auteurs waarover ik de afgelopen vijf jaar heb geschreven zijn er zes overleden en heb ik, behalve Van Aken en Holman, alleen Guus Houtzager ontmoet.

Plezier en ergernis

Het leuke van recenseren is dat je boeken in de schoot geworpen krijgt die je anders niet zou lezen. Slagschaduw van David Van Reybrouck was zo’n cadeautje. De twee recensies waaraan ik het meeste plezier heb beleefd zijn nooit op Recensieweb terechtgekomen, omdat de eerste daarvan, Schrijf zelf uw reli-thriller, twee Amerikaanse romans betrof, en de tweede, Schrijf zelf uw reli-thriller (voor gevorderden), Nederlandstalige romans die al eens op Recensieweb waren besproken.

Daaronder was Het leugenverhaal van Corine Kisling en Paul Verhuyck, een boek dat ik las omdat de bespreking op Recensieweb me nieuwsgierig had gemaakt en dat ik zelf zeker niet zou hebben gewaardeerd met slechts ***. De auteurs hebben niet de ambitie een tweede Doktor Faustus, Gattopardo of Heart of Darkness te schrijven: hun boek is – om die veel-misbruikte term maar te gebruiken – een literaire thriller. Binnen dat genre is het zeer geslaagd.

Tja, die sterren. Ik haat ze. Er zijn verschillende boeken die binnen hun genre uitstekend zijn, maar omdat het genre niet zo goed staat aangeschreven, lage beoordelingen krijgen. Ik heb Janne IJmkers Achtendertig nachten **** gegeven omdat ze haar doelstelling, een goed christelijk boek schrijven, haalt en de roman interessant is. Tegelijkertijd kun je een christelijk boek niet afrekenen op de urgentie van de thematiek, aangezien dat zou neerkomen op een beoordeling van een religie – en daar is literaire kritiek niet voor bedoeld. Zo krijg je dus de vreemde situatie dat Mulisch’ De ontdekking van de hemel wegens zijn platvloerse thema minder sterren krijgt dan Achtendertig nachten, terwijl je toch niet kunt volhouden dat IJmker de grotere schrijver is.

Ik ben blij voor Recensieweb te kunnen schrijven. Ik heb enkele goede schrijvers leren kennen en heb de criteria aangescherpt waarmee ik teksten beoordeel. Misschien ben ik daardoor zelf beter gaan schrijven.

Maar dat sterrenstelsel moet als de bliksem afgeschaft.

Deel dit:

Een gedachte over “De recensent gerecenseerd

  1. MNb

    “Schrijvers zijn niet boeiend – geloof me”
    Dit is te simpel. Als dit waar was werden er niet zoveel biografieën gelezen; waarvan jij er, zo veronderstel ik, ook wel een paar hebt gelezen. Omdat ik nu eenmaal meer weet van muziek dan van literatuur zal ik het daarop betrekken.
    Wie de verhalen rond Für Elise kent luistert anders naar het muziekstuk. Wie weet dat Alban Berg zijn vioolconcert voor Manon Gropius schreef en waarom heeft veel minder moeite te horen hoe expressief de atonaliteit van het muziekstuk is.
    Daarom stel ik: de kunstenaar is maximaal zo interessant als de kunst die hij/zij voortbrengt. Maximaal, want soms is er nauwelijks een verband. De biografieën van Mozart en Haydn zeggen nauwelijks iets over de muziek die ze schreven. In het geval van het vioolconcert van Alban Berg is het verband zeer direct en is de kunstenaar dus wel degelijk boeiend.
    Mutatis mutandis hetzelfde voor schrijvers, zoals je nota bene aantoont aan de hand van Presser.

    “Tja, die sterren. Ik haat ze.”
    Je zou de twee sites van George Starostin eens moeten bekijken, Only Solitaire genaamd. De oude site heeft een ongelooflijk gedetailleerde normering. Op de nieuwe beperkt hij zich tot duim omhoog, neutraal en duim omlaag. Misschien is dat een ideetje voor je.

    http://starling.rinet.ru/music/indexb.htm
    http://only-solitaire.blogspot.com/

    Beide te vinden via
    http://starling.rinet.ru/music/index.htm

Reacties zijn gesloten.