Jeruzalem

In de Grafbasiliek

Zoals de joden van Wenen het ooit Mozes kwalijk namen dat hij hun voorouders veertig jaar door de woestijn had laten zwerven in plaats van ze rechtstreeks naar Oostenrijk te brengen, zo heb ik het mezelf kwalijk genomen dat ik meer dan veertig jaar niet naar Jeruzalem ben gegaan. Daarvoor waren goede redenen, maar toen ik er in 2011 voor het eerst was, had ik het gevoel dat ik iets had gemist door er niet eerder heen te gaan. Ik heb die avond een bevriende rabbijn gebeld, die me had geadviseerd de reis te maken. Hoe ik daar stond op het balkon van mijn hotel, telefoon aan mijn oor, kijkend naar de Rotskoepel, luisterend naar een vertrouwde stem: het is een van de drie herinneringen aan Israël die in mijn geheugen zijn geslepen.

Vrijwel alles in Jeruzalem gaat lijnrecht in tegen wat me dierbaar is. Ik ben historicus en mijn liefde voor het verleden is – in alle bescheidenheid gezegd – redelijk belangeloos. Ik ben geen nationalist die moet bewijzen dat Nederlanders een supervolk zijn. Ik ben geen religieuze fanaat die zijn heilsleer een empirische basis wil geven. Ik ben geen academicus die onderzoekspaden negeert die zijn subsidie in gevaar brengen. Niet dat ik in alles vrij ben van eigenbelang, maar als ik bezig ben met het verleden wil ik vooral weten hoe het precies is geweest en ik beleef plezier aan de aha-erlebnis. Dat is genoeg en of het verleden relevant is of niet, maakt mij niet uit.

Maar dan Jeruzalem, waar men probeert álles relevant te maken. Dat zag ik nergens zo duidelijk als in de Grafbasiliek, waar christenen de plaats vereren waar Jezus begraven zou hebben gelegen. Het is een wonderlijke cultus, want de meeste christenen geloven dat Jezus uit de dood is opgestaan en dat dit wonder betekent dat zij zijn verlost. De verering van het graf moet ouder zijn dan deze theologie. Ze kan zijn ontstaan onder de joodse christenen, de eerste- en tweede-eeuwse gelovigen die de joodse spijswetten, zuiverheidswetten, besnijdenisregels en sabbatvoorschriften bleven onderhouden – kortom, die in alles joods bleven. Voor hen stond de dood van de messias centraal en was de verering van het graf belangrijker dan voor degenen die geloofden dat de dood door Christus was overwonnen. Kortom, de grafcultus lijkt te behoren tot een zeer oude vorm van christendom en inderdaad was het graf (waarvan inmiddels weinig over is) gelegen te midden van enkele graven uit de eerste helft van de eerste eeuw.

Dat vind ik historisch interessant en voor mij is dat genoeg.

Wat me verbijsterde was het fanatisme van de mensen die er werken. De Grieks-orthodoxen beschouwen de kerk als hun eigendom, maar er zijn nog vijf andere kerkgenootschappen die er kapellen en vertrekken bezitten (of er slechts “te gast zijn”, volgens de Grieks-orthodoxen). De conflicten kunnen extreem hoog oplopen, want de Grieks-orthodoxen zien geen noodzaak concessies te doen aan andersdenkenden. Helemaal onbegrijpelijk is dat niet: zo hebben de westerse kerken de geloofsbelijdenis aangepast, een conciliaire beweging gekend, een reformatie meegemaakt, Verlichtingskritiek geïncorporeerd en via een evangelische beweging gezocht terug te keren naar de wortels. De franciscaner monniken die in Jeruzalem de katholieke kerk vertegenwoordigen, hebben van elk van deze stromingen wel iets opgepikt en zijn door al die veranderingen, zeggen de Grieken, steeds verder van de orthodoxie afgedwaald. Waarom zou je dan concessies doen? En trouwens, die westerse gelovigen, die zijn er pas sinds 1099, dus wat hebben die nieuwkomers nou te zoeken in Jeruzalem?

Tegenover de Armeniërs, de Ethiopiërs, de Kopten en de Syriërs brengen de Grieks-orthodoxen soortgelijke bezwaren in. De Kopten gunnen de Ethiopiërs het licht weer niet in de ogen, terwijl de Syriërs, die een liturgische taal hebben die lijkt op het Aramees van Jezus, vinden dat alle anderen er niks van begrijpen. De Armeniërs vinden dat zij, als ’s werelds oudste staatskerk, wel wat meer rechten mogen hebben, wat de anderen weer tegenspreken omdat de Armeniërs monofysieten zijn, wat zij ontkennen. De heren – het zijn altijd mannen – zijn het  vrijwel nergens over eens, behalve dan in hun weerzin tegen de moslims, die hier ook een kamertje hebben, en in de ontkenning van het simpele feit dat het graf in kwestie toch écht dat was van de allerberoemdste jood uit de wereldgeschiedenis.

Als u in de laatste zin enige ironie proeft, dan heeft u gelijk. Ik heb moeite de discussies serieus te nemen. In haar boek Heilige ruzies citeert Els van Diggele iemand die de wederzijdse haat beschouwt als een groepspsychose die uiteindelijk het christendom zal beroven van zijn spirituele kracht. Je hoeft geen christen te zijn om te erkennen dat dit hout snijdt.

De Grafbasiliek, waar men véél te veel waarde hecht aan het verleden, staat voor alles wat ik als historicus verafschuw: de overwaardering van het verleden, waarmee je de historische sensatie in een keurslijf dwingt en het genot verziekt. Tegelijk wil ik niet ontkennen dat die fanatiekelingen staan in dezelfde traditie van de honderdduizenden, misschien wel miljoenen mensen die hun leven hebben geriskeerd om hier te komen. Dat kun je afdoen als het beste bewijs dat godsdienst een vorm van krankzinnigheid is, en rationeel klopt dat ook. De zes christelijke gemeenschappen die de kerk gebruiken, hóeven niet eens naar een graf te komen, want ze vereren iemand die is opgestaan. En tegelijkertijd sla je de plank compleet mis als je dit irrationele gedrag alléén beschouwt als waanzin. Het is meer dan dat.

Ik zou willen zeggen: het verleden is gewoon leuk en je moet er vooral van genieten. Maar ik wil er mijn ogen niet voor sluiten dat er mensen zijn die religieuze (of nationalistische of financiële) belangen hebben bij het verleden, en voor wie een bezoek aan de Grafbasiliek een levensvervulling is. Ik begrijp het niet, maar kan er wel respect voor opbrengen – een respect dat overigens eindigt op het moment dat een franciscaner monnik een andersdenkende wegduwt en zo bijna een dodelijk ongeluk veroorzaakt. De Grafbasiliek is voor mij een plek van verbijstering, bewondering, weerzin, plezier en de erkenning dat er iets is in de omgang met het verleden dat ik niet kan begrijpen.

(© Israeli Government Press Office)

Ik noemde drie herinneringen aan Jeruzalem. Het telefoontje en de Grafbasiliek, dat zijn de twee eerste. De derde is de Leeuwenpoort.

De foto hiernaast is een van de beroemdste van de twintigste eeuw. Het had voor mij iets heel speciaals te staan op dezelfde plek als de fotograaf. Mijn aanwezigheid daar heeft voor mij geen religieuze waarde, draagt niet bij aan mijn nationale identiteit en ik stel er ook mijn subsidie niet mee veilig, maar wat vond ik het leuk daar eens te zijn! Het verleden mag dan soms relevant zijn, we moeten de belangrijke dingen niet vergeten.

Deel dit:

5 gedachtes over “Jeruzalem

  1. CK

    Dat boek van Van Diggele is inderdaad de moeite waard. Zij is overigens uitsluitend negatief over de kerk.

  2. MNb

    “Je hoeft geen christen te zijn om te erkennen dat dit hout snijdt.”
    Een groter understatement heb ik nog niet van je gelezen.

    “kan er wel respect voor opbrengen”
    Hoe ouder ik word, hoe meer moeite het me kost. Dit soort fanatisme leidt altijd tot elkaar wegduwende monniken.

  3. Marjolein de Vink

    Wat stelt die beroemde foto voor? Hij komt me wel bekend voor, maar wat is het?

    1. De man middenin in Moshe Dayan, de Israëlische minister van defensie. Tijdens de Zesdaagse Oorlog bezette Israël Oost-Jeruzalem. Dayan loopt de stad hier binnen door de oostelijke stadspoort, de Leeuwenpoort.

Reacties zijn gesloten.