Koude Oorlog-archeologie

Mesopotamisch aardewerk uit het derde millennium v.Chr. (Ashmolean Museum, Oxford)

In 1948 vertrok een Amerikaanse expeditie naar Iraaks Koerdistan, voor wat bekend is komen staan als het “Iraq-Jarmo-project”. Archeoloog Robert Braidwood gaf tot en met 1955 leiding aan een voor die tijd uitzonderlijk groot en gevarieerd team. Het onderzoek had een duidelijke vraagstelling. De beroemde archeoloog Gordon Childe, die om een of andere reden nooit de Nobelprijs voor de Letteren heeft gekregen, had geopperd dat de uitvinding van de landbouw een vrij snelle, revolutionaire gebeurtenis was geweest, die tussen 4500 en 4000 v.Chr. had plaatsgevonden. Braidwood wilde toetsen of er wel zo’n “neolithische revolutie” was geweest. De Amerikaanse overheid steunde de onderneming met grotere subsidies dan ze ooit eerder had toegekend aan een archeologisch project.

Het team was met zorg samengesteld. Alle leden waren gescreend op on-Amerikaanse activiteiten en Braidwood was aangezocht omdat hij openlijk had getwijfeld aan de ideeën van Childe. Archeologie was een van de ideologische strijdtonelen van de Koude Oorlog, want de subsidiënten wilden natuurlijk vooral bewijzen in handen krijgen dat de wereldgeschiedenis niet, zoals de marxisten dachten, vooruitging door revoluties, maar werd getypeerd door een geleidelijke ontwikkeling.

Ondertussen was Braidwood teveel een geleerde om Childes verdiensten te ontkennen. De Amerikaan mocht dan niet geloven in een schoksgewijze vooruitgang, hij bewonderde Childes opgravingstechnieken en brede analyses. Eén daarvan was dat hij had gekeken hoeveel mensen er in een nederzetting konden wonen, en dit had vergeleken met het aantal mensen dat kon worden gevoed door het omliggende land. (De insider herkent dat ik het nu heb over Skara Brae.) Hij had zo kunnen vaststellen dat oude samenlevingen de grenzen van het haalbare lang niet altijd hadden opgezocht en vormen van geboortebeperking moesten hebben gekend.

Hierdoor geïnspireerd probeerde Braidwood uit te vinden hoe de bewoners van zijn onderzoeksgebied waren omgegaan met hun omgeving, en stelde daarbij ook andere vragen dan die naar het gebruik van de natuurlijke rijkdom. Was er een hiërarchie aan te wijzen in de nederzettingen? Bestond er een functionele verdeling in de samenleving? Het opvallende van dit project is dat hij een gehele regio onderzocht, dus niet slechts één opgraving. Zo hoopte hij patronen te ontdekken, waarna het mogelijk moest zijn om, door een beperkt aantal vindplaatsen op te graven, toch een representatief beeld te krijgen van een gehele samenleving.

Het voornaamste resultaat van het project was de constatering hoe naïef opgravers tot dan toe waren begonnen aan hun onderzoek. Men wist al dat grote ruïnes de aandacht meer trekken dan kleine en er waren al archeologen bezig om een reconstructietheorie te ontwerpen om deze bias te corrigeren. Het Iraq-Jarmo-project maakte dit urgent, want voor het eerst werd duidelijk hoe groot de aantallen boerderijen waren en hoe weinig representatief de ceremoniële centra en paleizen waarop men zich tot dan toe had geconcentreerd. Voor de meeste archeologen kwam de confrontatie met de eigen vooringenomenheid als een schok.

Ondanks deze ontegenzeggelijke wetenschappelijke winst, waren de resultaten niet wat de financiers hadden gehoopt. Braidwood concludeerde namelijk dat er geen mogelijkheid was om Childes opvattingen te weerleggen. Toen de eerste koolstofdateringen duidelijk maakten dat het ontstaan van de landbouw wel degelijk een langdurig proces was geweest, weigerde Braidwood de resultaten te vertrouwen. Hij vond het ook wat vreemd te moeten constateren dat de akkerbouw was ontstaan vóór de veeteelt, want al sinds de achttiende eeuw had men het omgekeerde aangenomen.

Pas toen de kwaliteit van de nieuwe dateringen onomstotelijk vaststond, trok Braidwood de conclusie die hij het liefste zou trekken en kon de Amerikaanse regering tevreden zijn: de aanzet tot de akkerbouw moest zo’n drie à vier millennia eerder worden gedateerd dan Childe had aangenomen, en het hele proces was pas doorlopen tegen 4000 v.Chr. Daarmee was het idee dat de uitvinding van de landbouw een revolutionaire, betrekkelijk snelle ontwikkeling was geweest, afdoende weerlegd.

Deel dit:

2 gedachtes over “Koude Oorlog-archeologie

  1. MNb

    Dat is een fraai staatlje van wetenschappelijk skepticisme – of Braidwood dat citaat van Richard Feynman kende weet ik niet, maar hij had het wel begrepen.

  2. Je kunt je afvragen hoe die Amerikanen daar kwamen in 1948, en dan kom je in aanraking met wat gerust ‘vergeten’ of ‘ondergeschoffelde’ geschiedenis genoemd mag worden. Het is geen geheim, maar Irak werd tijdens de tweede wereldoorlog bezet door de geallieerden (Groot-Britannië) in 1941 omdat de Irakese leiders een pro-Duitse koers wilden varen, en de Duitsers richting de Kaukasus (en pro-Duits Turkije) oprukten. Men was bang dat de olieproductie onder een pro-Duits Irak in gevaar zou komen – klinkt bekend! Irak kreeg zelfs steun van Duitsland, Italië en Vichy-Frankrijk tijdens de Anglo-Irakese oorlog die volgde. Binnen een maand stortte het Irakese verzet in, en de Britse bezetting duurde tot eind 1947.
    Je vindt dit alles in weinig geschiedenisboekjes terug (hetzelfde geldt voor de bezetting van Iran in deze periode door Rusland, de Verenigde Staten en Groot-Britannië), en deze omissie draagt bij aan het heersende onbegrip voor de anti-Westerse gevoelens in beide landen.

Reacties zijn gesloten.