Godfried Bomans’ Kopstukken

Vraag: Bestaan er meerdere Sinterklazen?
Antwoord: Er bestaat slechts één Sinterklaas, doch in meerdere personen.

Toen ik deze zin voor de eerste keer las, heb ik er zó om gelachen dat ik, toen ik Godfried Bomans’ Kopstukken ter voorbereiding van dit stukje herlas, al voorpret had bij de “Kleine catechismus van St.-Nicolaas“, waarvan dit de eerste vraag is. Ik vrees alleen dat je minstens vijftig moet zijn om de parodie te herkennen op de aloude catechismus: een samenvatting van het rooms-katholiek geloof die kinderen ooit uit het hoofd leerden. Daarin heet het dat er slechts één God is, maar in drie personen.

Het hoge woord moet eruit: Kopstukken is nauwelijks meer te lezen zonder historische toelichting. Het gaat om een reeks korte stukken over even markante als fictieve personen die in 1945-1946 onder de titel “Kleine interviews” verscheen in Elseviers Weekblad. We zouden ze tegenwoordig columns noemen, en het is interessant te zien dat in die tijd, toen het genre aan het ontstaan was, het aantal woorden nog niet vast lag en de stukjes werden aangeduid als satiren. Hoe populair ze zijn geweest, blijkt uit het feit dat de jongste begin november ’46 werd gepubliceerd en dat van de bundel nog datzelfde jaar de elfde druk verscheen.

Sommige stukjes zijn gelukkig tijdloos, zoals de vraaggesprekken met de brandmeester, de helderziende en de bokser. Het merendeel is echter te tijdgebonden om nu meteen aan te spreken: Kopstukken is kort na de Bevrijding geschreven, de herinneringen aan de Bezetting druipen van vrijwel elke pagina en er wordt voortdurend verwezen naar de actualiteit van het eerste naoorlogse jaar. Hoe leuk is vandaag de grap dat een schilderij van Han van Meegeren een vervalsing blijkt te zijn?

Wanneer Godfried Bomans op deze manier de actualiteit op de korrel neemt, begrijp je waarom hij zijn stukjes beschouwde als satire. Zo presenteert hij een zuiveraar: een van degenen die zich na de oorlog opwierpen om de integriteit van bijvoorbeeld kunstenaars te beoordelen. Vanzelfsprekend claimde zo iemand zelf van onbesproken gedrag te zijn.

De heer Oosterbaan heeft tijdens de oorlog niets geschreven, niets gemusiceerd, niets toneelgespeeld, niets ten toon gesteld en niets gedanst. Dit alles is bekend. Maar wat weinigen weten, is dat hij dit alles reeds vóór de bezetting niet deed, ja, daar nimmer de geringste neiging toe toonde. Voeg daarbij zijn gebrekkige juridische opleiding, die hem in staat stelt om, los van de Nederlandse jurisprudentie en met een blik, niet vertroebeld door deskundigheid, uitspraken te doen, die door haar volstrekte oorspronkelijkheid verbazing wekken in rechtskundige kringen, dan is het duidelijk dat de heer Oosterbaan, zowel vanuit artistiek alsook vanuit juridisch oogpunt een unicum is, een novum, kortom, de juiste man op de juiste plaats.

Ronduit venijnig is Bomans’ portret van de verzetsstrijder Hazelnoot die met “bovenmenselijke koelbloedigheid” namens de regering in Londen de bevrijde gebieden beneden de Moerdijk bezocht. Het portret is een niet te missen sneer naar Erik Hazelhoff Roelfzema, maar het is uitzonderlijk dat Bomans werkelijk bestaande personen aanvalt. Het satirische zit meestal niet in het hekelen van mensen maar in het imiteren van het taalgebruik waarmee over ze wordt geschreven. Gelukkig maar, want wat in 1946 actueel was, is nu vergeten, terwijl de clichés van toen er nog steeds zijn.

Ook wie nu in de krant een stukje leest over brand, komt immers de uitdrukkingen tegen die Bomans gebruikt: de brandweer hoopt dat “de vuurzee zich tot de benedenverdieping zal beperken” maar maakt zich zorgen om de “belendende percelen”. Op het platteland zijn “de wetten der gastvrijheid heilig”. Bomans’ voetbalkenner prijst nu eens een speler die “de bal begrijpt”, dan weer iemand wiens “kopwerk goed is”.

Vaak krijgt Bomans de lachers op zijn hand door te spelen met staande, ietwat oubollige uitdrukkingen. Iemand is “een wakkere borst”, een politicus werpt “de verbaasde wereld” een “heerlijk manifest” voor de voeten. Anders is het de meerduidigheid van de woorden die je doet grinniken: bij de schaakmeester liggen een biezen herdersmat en een loper op de vloer. Daarom is Kopstukken nog altijd goed voor een glimlach: niet om de actualiteit maar om het taalgebruik.

En één keer ontroert het, als Bomans zichzelf op de hak neemt.

Iedereen weet dat ik een onbenullige man ben, die onder de dekmantel van misselijke scherts zijn totale leegheid van geest tracht te bemantelen.

Godfried Bomans moet hebben gedacht dat de lezers dit zouden opvatten als satire en als overdrijving, maar ik bleef achter met de indruk dat hij dit werkelijk meende. Dat ontroerde me.

[Eerder verscheen op Recensieweb.]

Deel dit:

2 gedachtes over “Godfried Bomans’ Kopstukken

  1. MNb

    “Ik vrees alleen dat je minstens vijftig moet zijn”
    Ik ben nog net geen vijftig en had de parodie bij eerste lazing al door. Van Bomans heb ik geen hoge pet op – te oubollig naar mijn smaak – maar dit is één uitzondering (Erik is één van de andere).
    Het Oosterbaan-citaat is een voorbeeld van die oubolligheid (dit schreef ik voor ik las dat je zelf die term gebruikt);
    Meta-oubolligheid a la Bomans heeft net als alle te vaak gebruikte parodische methoden de neiging zichzelf in de voet te schieten, a la het liedje Sylvia’s Mother Said. Dan valt het verschil tussen parodie en geparodieerde weg. Bomans slaagt er veel te vaak niet in die valkuil te vermijden.
    Nog een voorbeeld is de veelvuldige aanhangsels bij Erik. Al vrij snel wordt Bomans’ manier van parodiëren een doorzichtig trucje – zoals alweer in het Oosterbaan citaat. Na de eerste zin wist ik al wat er zou volgen.

    Het laatste citaat is trouwens gemankeerd taalgebruik (bemantelen onder een dekmantel) waar Bomans zich vrijwel nooit schuldig aan maakte.

  2. Knotwilg

    Kopstukken geeft me nog altijd napret, wanneer ik spontaan denk aan “het nat houden van de belendende percelen” en “u vergist zich: vader is boven; ik haastte me de trap op, want ik besefte dat het slechts een kwestie van seconden was”.

    Niet alleen zijn humor, ook zijn griezel huivert me na, zoals de moordenaar die zijn goedgeluimde gast, na zijn gelofte van eerlijkheid te hebben voldaan, het hoofd afsloeg.

Reacties zijn gesloten.