De ster van Betlehem

De ster van Betlehem (Gevelsteen, Prinsengracht 162, Amsterdam)

Ik leerde Shirley kennen nadat ik wat geërgerde woorden had gewijd aan de brandspiegels waarmee de Griekse ingenieur Archimedes Romeinse schepen in brand zou hebben gestoken. Het verontruste me dat een oudhistoricus dit presenteerde als historisch feit, hoewel het in strijd was met de natuurwetten. Shirley was blij dat althans één “alfa” het probleem had herkend en legde me uit hoe ik het beter had kunnen uitleggen.

Er zijn meer “bèta’s” als Shirley: oud-gymnasiasten die hun liefde voor de oude Grieken en Romeinen hebben bewaard, zelfs al is er voor hoogopgeleiden noch online noch in de boekhandel goede informatie te vinden over de Oudheid. Dat stoort haar en op gezette tijden stuurt ze me mailtjes met de stommiteiten die ze bij haar lectuur nu weer is tegengekomen.

Ze heeft gelijk: de natuurwetten gelden óók voor alfa’s. En omgekeerd: de regels der filologie gelden ook voor bèta’s. Ook zij mogen historische bronnen nooit zomaar geloven. Bronnen registreren immers wat ongebruikelijk was en gaan zelden over de gewone dingen. Wie ze zomaar gelooft, reconstrueert een verleden vol rariteiten. Geschiedenisstudenten leren dit al in hun eerste maand en duiden kritiekloos brongeloof aan als “naïef positivisme”. Gaat het om de Bijbel, dan heet het “Bijbels literalisme”, maar het is dezelfde methodefout.

Neem de ster van Betlehem. Zoals u weet bestaan daarover allerlei theorieën: een komeet, een planeetsamenstand, een nova, de planeet Uranus. Een beredeneerd overzicht vindt u hier. Het probleem met al deze hypothesen is dat ze de Bijbel veel te letterlijk nemen.

Oudheidkundigen onderzoeken al drie eeuwen hoe je uit de bijbelse poëzie, geschiedverhalen, biografieën, wetten, brieven en sagen de historische waarheid kunt achterhalen. Eén ding staat daarbij vast: wat je ook leest, een Bijbeltekst verwijst minstens even vaak naar een andere Bijbeltekst als naar iets wat feitelijk het geval is geweest. De Bergrede die Jezus volgens het Matteüsevangelie uitsprak, is een verwijzing naar Mozes’ optreden als wetgever en geen historische toespraak. En dat weten we al sinds de negentiende eeuw.

Zo is het ook met het de ster van Betlehem. Betlehem was het dorpje waar de messias zou worden geboren, en dus zorgde Matteüs ervoor dat de man van Nazaret werd geboren in Betlehem. De ster was het symbool van de messias, en dus plaatste Matteüs een ster aan de hemel. De messias belichaamt de goddelijke wijsheid, en dus liet Matteüs wijzen uit het oosten komen met goud, wierook en mirre – geschenken die ooit gebracht zouden worden als Israël zou worden hersteld. Matteüs heeft het hele verhaal in elkaar geschroefd om profetieën van Micha, Bileam en Jesaja in vervulling te laten gaan.

Hiermee houdt het niet op: door Jezus’ ouders naar Egypte te laten vluchten, kan de evangelist Jezus presenteren als de vervulling van een woord van de profeet Hosea. Matteüs’ verhaal zit boordevol tekstverwijzingen en het is daarom onzeker dat er werkelijk een bijzonder hemels teken te zien is geweest.

Doet dit er veel toe? Op zich niet, maar er is wel iets zorgwekkends aan de hand: de astronomen die zich met de kwestie bezighielden, waren vaak onbekend met een methodisch principe dat voor historici eerstejaarsstof is. De sterrenkundige die zijn Bijbelse literalisme niet herkent, is vergelijkbaar met de oudhistoricus die niet begrijpt waarom je met brandspiegels geen schepen in brand kunt steken: een triviale kwestie die verraadt dat iemand middelbareschoolstof niet beheerst.

Volgend jaar is er in Groningen een congres over de Betlehemse ster. Het resultaat is voorspelbaar: de historici, theologen en astronomen zullen concluderen dat ze verontrustend weinig begrijpen van elkaars werk en zullen weer eens oproepen tot interdisciplinariteit. Even voorspelbaar is het resultaat van die oproep: dat deze al veertig jaar weerklinkt, betekent immers vooral dat niemand de versplintering van onze kennis echt wil aanpakken.

[Eerder verschenen op Kennislink.]

Deel dit:

7 gedachtes over “De ster van Betlehem

  1. MNb

    “zelfs al is er voor hoogopgeleiden noch online noch in de boekhandel goede informatie te vinden over de Oudheid.”
    Nou doe je jezelf toch tekort.

    Tav het Groningse congres ben je misschien wat voorbarig. Er komt maar één volbloed astronoom; de anderen bestuderen de geschiedenis van de astronomie. Dat vak is niet wat je vreest. Ik heb nog geschiedenis van de natuurkunde gehad; het is niets minder dan de reconstructie van vroegere natuurkundige theorieën in moderne termen. Vroegere natuurkundigen – dat geldt zelfs voor Newton – hadden niet de beschikking over moderne wiskundige symbolen. Hoewel vele tieners de bewegingsleer van Newton onder de knie krijgen is Principia Mathematica voor hen – en ook voor mij – vrijwel onleesbaar. Dat geldt nog sterker voor Antieke teksten. We kunnen van geschiedkundigen niet bij voorbaat verwachten dat ze begrijpen wat die teksten bv met het begrip impetus bedoelden. Als zij aannemen – en ik heb dat veel te vaak zien gebeuren – dat het synoniem is met impuls

    http://nl.wikipedia.org/wiki/Impuls_(natuurkunde)

    gaan ze grondig de fout in, omdat John Wallis (en wie kent die naam nu nog?) het begrip in 1670 herdefinieerde. En volgens mij speelt het begrip impetus een belangrijke rol in de Antieke astronomie (namelijk om de beweging van de hemellichamen in gang te houden).
    Het vak geschiedenis van de astronomie/natuurkunde wordt dan ook begrijpelijkerwijs vooral door natuurkundigen beoefend. Als die instructie krijgen van een paar van jouw collega’s moeten we dat alleen maar toejuichen. Het bewijs daarvan is te vinden op je eigenste Livius. Jij had nooit dat aanhangsel over de densimeter kunnen schrijven; zonder jou had ik het ook nooit gekund.
    Dus ik hoop dat je ons op de hoogte houdt van het verloop van dat congres.

  2. Alexander Smarius

    De vervulling van oudtestamentische profetieën in de levensbeschrijvingen van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes is complexe materie. Duidelijk is dat Mattheüs en Johannes vaker expliciet aangeven dat er een profetie vervuld werd dan de andere twee. Illustratief hiervoor is Jezus’ intocht in Jeruzalem op een ezel, enkele dagen voor zijn dood. Alleen Mattheüs (21:4-5) en Johannes (12:15) leggen het verband met een profetie van Zacharia (9:9); Marcus (11:1-10) en Lucas (19:29-37) doen dat niet. Johannes voegt toe dat de leerlingen pas later begrepen dat er een profetie vervuld werd (12:16). Wat moeten we hieruit nu concluderen? Betekent het gegeven dat Mattheüs en Johannes een verband leggen met een oude profetie automatisch dat Jezus nooit op een ezel Jeruzalem is binnengereden? Of betekent het feit dat Marcus en Lucas de profetie niet noemen dat zij die over het hoofd hebben gezien en alleen de gebeurtenis vermelden? Kan een eerlijk historicus wel zo stellig beweren dat de beschreven gebeurtenissen ‘in elkaar geschroefd zijn om profetieën in vervulling te laten gaan’?

    1. Dit is een bekende discussie, en je hebt gelijk dat het feit dat iets lijkt op een profetie, nog niet wil zeggen dat het niet ook een historische gebeurtenis is. Maar in dit geval gaan er toch iets te veel profetieën tegelijk in vervulling. Dat maakt wantrouwig.

      1. Alexander Smarius

        Toch biedt wantrouwen niet voldoende grond om iets volledig uit te sluiten. We kunnen het er hooguit op houden dat we iets onwaarschijnlijk vinden.

      2. Een gelovig christen zal hierop zeker antwoorden dat er niets ’te veel’ aan is. Want als je vindt dat de auteur(s) de zaak flessen door de profetieën in vervulling te laten gaan, ontken je direct ook de profetieën zelf, toch? Dus het is een beetje kip en ei: ofwel er waren profetische uitspraken die eens in vervulling gingen, ofwel de hele zaak is nep. Kijk, ik zit er niet mee dat Jezus maagdelijk geboren werd (een eigenschap die eigenlijk bij hellenistische filosofen etc. hoort), maar ik meen dat dat ook nooit voorspeld werd. En de rest? Waarom niet eigenlijk?

        1. Alexander Smarius

          In Mattheüs 1:23 lees je dat ook met de geboorte uit een ‘maagd’ een profetie in vervulling ging, om precies te zijn Jesaja 7:14. Toegegeven, uit die tekst kun je niet opmaken dat ‘de jonge vrouw’ geen gemeenschap heeft gehad. Maar, zoals je terecht zegt, waarom niet eigenlijk?

Reacties zijn gesloten.