Pseudocitaten

Plato zei het ook al
Plato zei het ook al

Ergens in de elfde eeuw drong in Europa het bewustzijn door dat alles minder was dan in de Oudheid. Koningen begrepen dat de glorie van het Romeinse Rijk voorgoed voorbij was, geestelijken beseften dat ze de ideeën van de kerkvaders eigenlijk niet meer begrepen.

Vreemd was dit minderwaardigheidsgevoel niet. De levensduurverwachting was evident lager dan in de Oudheid, toen mensen zo oud werden als Metusalem. De mensheid was echter niet alleen fysiek in verval, maar ook intellectueel: wijsheid komt immers met de jaren. Daarom vonden elfde-eeuwers zichzelf de minderen van de oude Joden, Grieken, Romeinen en kerkvaders.

Het was dus verstandig waarde te hechten aan de antieke auteurs. Zo ontstond een autoriteitsgeloof dat nog eeuwenlang de westerse wereld zou beïnvloeden. In de beroemde woorden van Bernard van Chartres:

Wij zijn als dwergen, terechtgekomen op de schouders van reuzen. Wanneer we meer of verder kunnen zien dan zij, is het in geen geval door de scherpte van onze eigen blik of onze fysieke kwaliteiten, maar omdat we omhoog worden getild en zo de reuzenhoogte overtreffen.

Dit minderwaardigheidsgevoel had gevolgen. Enerzijds schiep het een Europese cultuur die openstond voor andere ideeën – antiek of Arabisch of Byzantijns – en anderzijds werd het citeren van antieke autoriteiten een Europese intellectuelenhobby. Dat Cervantes de praktijk in de proloog van de Quichot volslagen belachelijk maakte, heeft weinig uitgehaald, misschien omdat het gezag van de ouden groter bleef dan dat van de uitvinder van de moderne roman.

Ik sta er zeker niet boven af en toe te alluderen aan een mooie zinswending, want het kan een tekst verrijken. Wat me soms echter wat stoort, is dat mensen aan antieke denkers toeschrijven wat ze écht niet hebben gezegd. De Facebookgroep ClassicalWisdomWeekly grossiert erin. Zo kwam ik de mooie motivatie die Jack Kennedy gaf voor het Amerikaanse ruimtevaartprogramma,

We choose to do these things, not because they are easy, but because they are hard

tegen als een citaat van Seneca. Nu zal die vast iets hebben gezegd dat erop leek (hoewel de Senecakenner die ik voor dit stukje om advies vroeg, zo snel niet zag wat dat kon zijn), maar er gaat met pseudocitaten, of met al te vrije vertalingen, iets waardevols verloren. Of beter, er gaan twee waardevolle zaken verloren. In de eerste plaats is een dwaalspoor uitgezet: doordat je iets bij Seneca gaat zoeken, vind je niet de fenomenale redevoering waarin Kennedy uitlegt wat de kernwaarden van de wetenschap zijn en waarom een samenleving de wetenschap moet steunen.

In de tweede plaats tast je, door haar relevanter te willen maken dan ze is, de Oudheid zelf aan. Het tijdvak is leuk, spannend, mooi, schokkend en soms ook relevant. De bestudering ervan is onderhoudend, prikkelend, uitdagend en soms zelfs belangrijk. Zo is het goed en de Oudheid hoeft niet leuker, spannender, mooier, schokkender of relevanter gemaakt te worden. Dat maakt het tijdvak voor de liefhebber echt niet onderhoudender, prikkelender, uitdagender of belangrijker. We hoeven het tijdperk niet op te leuken, we hoeven het niet te nemen als richtsnoer en we hoeven haar niet te gebruiken om onze eigen idealen op te projecteren. We moeten de Oudheid gewoon nemen zoals ze is.

Deel dit:

4 gedachtes over “Pseudocitaten

  1. mnb0

    Zou Newton het citaat van Chartres gekend hebben?

    “If I have seen further it is by standing on ye sholders of Giants.”

    Newton’s respect voor de Antieken was heel gezond:

    “Plato is my friend — Aristotle is my friend — but my greatest friend is truth.”

    Bertrand Russell schreef iets soortgelijks:

    “Wanneer men studie maakt van een wijsgeer, is de juiste houding niet die van eerbied, noch die van minachting, doch dient men te beginnen hem met een soort van hypothetische welwillendheid tegemoet te treden, totdat men zich enigermate in zijn theorieën heeft weten te verplaatsen en eerst dan mag men tot een critische houding komen, zoals die van iemand, die afstand doet van opvattingen, welke hij tot dusver heeft gehuldigd.”

    1. Volgens mij citeerde Newton inderdaad Bernardus. Hij maakte zojn opmerking over iemand die klein van stuk was.

      Het citaat over vriendschap voor de waarheid is overigens zélf een parafrase van een woord van Aristoteles.

  2. Ik ben het volkomen eens met je conclusie. Op weg daarheen maak je zelf wel een opmerking over de levensverwachting in de Oudheid die verwarring kan wekken.
    Je verwijzing naar Methusalem vond ik leuk om te lezen. Hoewel ik wist dat de Middeleeuwers in hun geschiedenisboeken een doorlopende lijn maakten vanaf Bijbelse tijden, had ik er zelf niet aan gedacht dat dit dus ook zo hun visie beïnvloedde op dingen uit het dagelijks leven zoals de gemiddelde levensduur. Vergeleken met Methusalem was het terecht als zij hun eigen tijd als een mindere beschouwden.
    Misschien bedoelde je het niet zo, maar de zin “De levensduurverwachting was evident lager dan in de Oudheid, toen mensen zo oud werden als Metusalem” kan de indruk wekken dat je Metusalem zelf óók in de Oudheid plaatst. In hedendaagse termen is de tijd waarin Metusalem geleefd zou hebben, eerder als pre- of protohistorie te betitelen.
    Wat de échte levensverwachting in de Oudheid betreft, voor zover ik weet was het gemiddelde bedroevend laag (ca. 20 jaar) door de enorme kindersterfte. Dat wil niet zeggen dat iedereen vroeg dood ging, wie de volwassen leeftijd bereikte, had wel een redelijke kans om een leeftijd te bereiken die wij ook als bejaard zouden beschouwen. Maar dat kwam in de Middeleeuwen ook wel voor.

Reacties zijn gesloten.