De ondergang van de Bourgondiërs

worms_burgundians1
Mantelspelden van de Bourgondiërs (Andreasstift, Worms)

Borbetomagus, het huidige Worms, lijkt ooit de stad te zijn geweest vanwaaruit de Bourgondiërs, een Germaanse stam die meestal loyaal was aan het Romeinse Rijk, een sector van de Rijngrens verdedigde. Meestal loyaal – maar niet altijd. Hun leider Gundihar lijkt zich, althans in de ogen van de Romeinse oppercommandant Aetius, nogal onafhankelijk te hebben gedragen. De chroniqueur Prosper Tiro noteert voor het jaar 435:

In deze tijd versloeg Aetius Gundihar, de koning van de Bourgondiërs die in de Gallische gewesten woonden, en toen deze smeekte om vrede, werd die hem verleend. Gundihar kon er niet lang van genieten omdat de Hunnen hem en zijn volk met wortel en tak uitroeiden.

De overlevende Bourgondiërs werden door de Romeinen gedeporteerd naar de Boven-Rhône en vormden geen bedreiging meer voor het Romeinse oppergezag. In de volkerenslag die in 451 plaatsvond op de Catalaunische Velden vochten ze aan Aetius’ zijde mee tegen de Hunnen van Attila.

De gebeurtenis zou niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis zijn geweest als ze niet ten grondslag zou hebben gelegen aan het beroemde Nibelungenlied, dat ergens tussen 1190 en 1205 is toevertrouwd aan het perkament. De auteur leefde in twee werelden. Door zijn optreden aan adellijke hoven was hij op de hoogte van de nog jonge hoofse literatuur. De voor de moderne lezer wat langdradige beschrijvingen van het hofleven die in het Nibelungenlied zijn opgenomen, moeten destijds tot de populairste delen van het werk hebben behoord. Tegelijk keek de dichter terug naar een ander, minder geciviliseerd verleden, dat hij kende uit de gezangen van vroegere voordrachtskunstenaars.

Dat was de wereld van na de ondergang van Rome, waarin de steden niet langer belangrijk waren, nauwelijks munten circuleerden, de bureaucratie was verdwenen en het economisch leven werd gedomineerd door de consumptie van zelf verbouwde agrarische producten, aangevuld met ruilhandel. Oorlogen werden niet langer gevoerd door grote, reguliere infanterielegers die op gezette tijden soldij ontvingen, maar door zwaarbepantserde ruiters die in ruil voor hun diensten door de vorst werden beloond met het recht een landgoed te gebruiken. Met de opbrengst daarvan kon de ruiter zichzelf, zijn familie en zijn paarden voeden. Op die manier voorzag de koning in het levensonderhoud van zijn vazal, die van zijn kant zijn heer onvoorwaardelijke trouw was verschuldigd.

worms_hagen_2
Hagen en het Rijngoud (standbeeld in Worms)

Deze loyaliteit is een van de thema’s van het Nibelungenlied. In het eerste deel wordt verteld hoe de Bourgondische prinses Kriemhilde ruzie krijgt met de echtgenote van haar broer Gunther, die geen ander is dan de historische koning Gundihar. Het koninklijk paar wordt vernederd en een van hun vazallen, Hagen van Tronje, redt de eer van zijn vorsten met de moord op Kriemhildes echtgenoot Siegfried van Nederland, die ooit tot aanzien is gekomen door een draak te verslaan en een schat te bemachtigen. Om er zeker van te zijn dat Kriemhilde nooit in staat zal zijn haar man te wreken, werpt Hagen het goud in de Rijn.

Het eigenlijke drama begint jaren later, als Kriemhilde is hertrouwd met de Hunnenkoning Etzel. Het betreft hier een historische gebeurtenis en zelfs de namen zijn niet veel veranderd: in feite heette het bruidspaar Attila en Hildico (een koosnaampje voor Kriemhilde). Ter gelegenheid van de geboorte van hun zoon nodigen ze de Bourgondische koninklijke familie, de “Nibelungen”, uit feest te komen vieren. Hoewel Hagen Gunther laat weten dat de zaak niet te vertrouwen, besluit de koning zijn zuster op te zoeken. Hagen kan, zoals een trouwe vazal betaamt, niet anders dan zijn vorst volgen.

De situatie escaleert als de Bourgondiërs eenmaal zijn aangekomen aan het hof van de Hunnen. Terwijl alle aanwezigen in een grote zaal feestvieren, laat Kriemhilde het gevolg van de Bourgondiërs vermoorden, een wandaad die niet anders dan met geweld kan worden beantwoord. Om het gruwelijke karakter van de gebeurtenissen te benadrukken, kiest de dichter voor een wat ontregelend taalgebruik. De omgekeerde woordvolgorde komt op moderne lezers wat onbeholpen over, maar moet destijds de toehoorders hebben doordrongen van het belang van de gebeurtenis.

Toen zag de koning Gunther de noodzaak van de strijd.
De koning sloeg toen zelve wonden veel en wijd
door de lichte pantsers. Van het Bourgondenrijk
was hij een moedig koning: daarvan gaf hij nu waarlijk blijk.

In de strijd zich mengde de sterke held Gernôt:
hij sloeg van de Hunnen vele ridders dood
met het scherpe wapen, dat hem gaf Ruedegêr.
Hij stelde zich zeer grimmig tegen Etzels mannen daar te weer. […]

Hoe dapper zij ook waren, de vorsten en hun schaar,
men zag voor alle and’ren immer Volker daar:
in het bitter vechten was hij een ridder goed.
Hij heeft wel menig ridder doen vallen in zijn eigen bloed.

Ook hebben zich zeer moedig de Hunnen nu geweerd.
Men zag er ook de gasten niet blijven ongedeerd,
toen zij met blanke zwaarden schreden door de hal.
Men hoorde allerwegen strijdrumoer en krijgsgeschal.

hagen
De ondergang van de Bourgonden (uit de speelfilm van Fritz Lang)

De strijd zet zich lang voort en uiteindelijk zien beide partijen in dat het geen zin heeft verder te vechten. Gunther en zijn vazallen, “rood van wonden en zo grauw als hun harnassen”, verwijten koning Etzel en koningin Kriemhilde dat zij een nogal wonderlijke opvatting over gastvrijheid hebben.

Als de onderhandelingen tot niets leiden, geeft Kriemhilde een huiveringwekkend bevel aan de vazallen van haar echtgenoot:

Toen zei de koninginne: “Gij helden, staat gereed!
Gaat de trap nu nader en wreekt mij nu mijn leed.
Ik zal ’t immer danken, zoals mij dat betaamt.
De overmoed van Hagen, die wordt hier nog wel beschaamd.

Laat uit de burchtzaal niemand naar buiten kunnen gaan.
Ik laat aan alle hoeken de zaal nu steken aan:
dan wordt nog wel gewroken al mijn bitter leed.”
De helden van vorst Etzel stonden daartoe snel gereed.

Wie nog buiten stonden, dreven ze in de hal,
met slagen en met schoot; groot was het geschal.
Maar de vorsten wilden niet scheiden van hun schaar
en wilden niet verlaten elkander in dit groot gevaar.

De zaal liet nu Kriemhilde steken in de brand.
Met het vuur men kwelde die van Bourgondenland.
Het huis snel door een windvlaag in de lichterlaaie stond.
Ik meen men helden nimmer in grotere ellende vond.

hagen_gunther_alte_nationalgalerie
Hagen en Gunther (Alte Nationalgalerie, Berlijn)

“De vorsten wilden niet scheiden van hun schaar”: zoals een koning in de Middeleeuwen altijd mocht rekenen op de loyaliteit van zijn vazallen, zo diende hij hun bij te staan, ook – of juist – als de ondergang onafwendbaar was geworden. De trouw was wederkerig.

Ondanks de wederzijdse trouw en een enorme inzet in de strijd, worden Gunther en Hagen uiteindelijk overmeesterd door Attila’s hoveling Diederik van Bern en in een cel gegooid. Kriemhilde komt daar de moordenaar van haar eerste echtgenoot opzoeken. Ze wil weten waar de schat is, maar Hagen antwoordt dat hij heeft gezworen dat niemand te vertellen zolang zijn koning nog in leven is.

“Daar zal ik dan voor zorgen,” sprak daarop Etzels vrouw
en beval dat Gunther het lijf verliezen zou.
Zijn hoofd werd afgeslagen; bij de haren men het droeg
naar de held van Tronje.

In feite triomfeert de trouwe Hagen: alleen God en hij weten nu waar het goud is, en hij zal het de vrouw die zojuist haar broer heeft laten vermoorden, nooit vertellen. Dat kost hem zijn leven: Kriemhilde onthoofdt de geketende gevangene met het zwaard dat ooit aan Siegfried heeft behoord. Dit is zelfs voor de Hunnen te erg. Ze kunnen zoveel wreedheid niet aanzien en doden hun koningin.

De bloem van alle ridders lag daar helaas nu dood;
alle mensen hadden daarom smart en nood.
In leed was nu geëindigd des koning Etzels feest,
zoals steeds leed van liefde het bittere einde is geweest.

Hoewel in dit verhaal de echo’s van historische gebeurtenissen doorklinken, heeft het weinig te maken met de feitelijke ondergang van koning Gundihar. De operaties van Aetius’ Romeinen en van de Hunnen, die plaatsvonden toen de historische Attila nog geen koning was, zijn veranderd in een uitnodiging voor een feestmaal. Hildico was geen Bourgondische prinses en had evenmin kinderen met Attila, die tijdens de huwelijksnacht overleed. Diederik van Bern heette eigenlijk Theodorik van Verona, was koning van de Ostrogoten en leefde nooit aan het hof van Attila. Zo zijn er wel meer verschuivingen aan te wijzen.

Maar het Nibelungenlied is dan ook geen geschiedschrijving. Het is een heldendicht. Het biedt een beeld van de waarden van de periode die volgde op de ondergang van de Romeinse cultuur. Zoals gezegd verdwenen de reguliere Romeinse strijdmachten om plaats te maken voor groepen ruiters, die aan hun vorsten waren gebonden door plechtige eden van trouw. Het Nibelungenlied vertelt hoe Hagen loyaal blijft aan zijn koning, zelfs tegen beter weten in en tot de dood erop volgt. Dat was de erecode van de soldaten in de Middeleeuwen. In de klassieke Griekse en Romeinse tijd zou geen dichter zoiets hebben hoeven schrijven, want soldaten waren aan hun superieuren gebonden door andere banden, zoals soldij of trouw aan de eigen stad.

Dat maakt de Griekse hoplieten en vooral de Romeinse legionairs, vergeleken met de krijgers uit de Ilias en het Nibelungenlied, voor ons meer herkenbaar. En toch. Nog altijd lezen we de poëzie van Homeros en zijn anonieme Duitse collega. En ook kijken we nog steeds gefascineerd en geschokt naar de Assyrische reliëfs. Dat suggereert dat de Assyrische kunstenaars en de Griekse en Duitse dichters iets hebben gecreëerd dat universeel is. Het is moeilijk onder woorden te brengen wat dat precies is, maar het is niet zo’n vreemde gedachte dat het ermee te maken heeft dat niet wordt verhuld wat er gebeurt als mensen elkaar doden. Ze tonen een aspect van de menselijke natuur dat we in het dagelijks leven in toom houden, maar dat ons als onze schaduw volgt en waarnaar we kijken met afgrijzen en fascinatie.

[Oorspronkelijke epiloog van mijn boek Oorlogsmist; een recensie van de nieuwe Nederlandse vertaling van het Nibelungenlied is hier.]

Deel dit:

3 gedachtes over “De ondergang van de Bourgondiërs

  1. Ik vind dit soort verhalen heerlijk om te lezen. Ik bedoel niet vanwege de gedragen woorden of de heroïsche heldendaden, maar vanwege de onderwerpen. We zien hier inderdaad de al schemerig geworden wereld van de laatste eeuw van het Romeinse Rijk in het Westen, niet in bloed gesmoord door in bont gehulde horden barbaren, maar langzaam overgenomen door krijgers die soms plunderen maar vooral met een Romeinse titel op zak steden en forten beheren. En ondertussen hard pogen de Romeinen na te doen.

    Natuurlijk worden deze heldenverhalen later opgeschreven, en hun taalgebruik en onderwerpskeuze is dan ook veranderd sinds de tijd waarin de helden zelf leven. En net als bij de Arthurverhalen zie je dat allerlei personen er met de haren bij gesleept worden die er niet in thuis horen, maar die daarom wel belangrijk waren in de tijd van de formatie van de legende. Theodorik van Verona is waarschijnlijk dezelfde als Theodorik de Grote (454-526) al weten we dat niet zeker. In elk geval geen tijdgenoot van Attila. Gunther kennen we als een vroege Bourgondische koning, al is zijn vader nog ‘Frankisch’ koning. Veel van het Nibelungenlied dateert pas uit de 9e of 10e eeuw. En dan zit er al veel materiaal in (vergelijk Beowulf) uit die tijd.

    Interessanter is nog waarom de Romeinen zo’n afwezige rol spelen. Waar ze in de legenden van het Thebaanse legioen (en sint Mauritius) wel aanwezig zijn, wordt hun rol steeds vager in andere sagen, zoals die rond de moord op Ursula van Keulen en de honderden heilige dames die aan die slachting door de Hunnen geassocieerd zijn (zoals onze Cunera van Rhenen). En natuurlijk kennen we nog vele late Romeinen in hun rol als heilige: Sint Maarten, en Sint Nicolaas. Maar waar is de veldheer Aetius in de Nibelungen gebleven?

    Als afsluiter toch nog even een knipoog: de ‘ondergang van de Bourgondiërs’ was natuurlijk helemaal geen ondergang. Het was een nederlaag, maar er waren nog genoeg Bourgondiërs over die voor de Romeinen interessant waren. En binnen een paar generaties nemen de overlevenden het Rhonedal over, om van daar uit een flinke machtspositie in het vroeg-6de eeuwse Gallië uit te bouwen. Voor mij is het Romeinse Rijk in het westen niet dood met de afzetting van Romulus Augustulus in 476, het eindigt als Gundobad in 474 zijn positie als machtigste man van het West-Romeinse Rijk opgeeft, om de voor hem veel belangrijkere troon van zijn vader op te eisen. Als koning van Bourgondië.

    1. mnb0

      “de al schemerig geworden wereld van de laatste eeuw van het Romeinse Rijk in het Westen”
      naar de opvatting van een 12e eeuwse dichter.
      Het is weinig zinvol het einde van het West-Romeinse Rijk aan een concreet jaar op te hangen, omdat dat per landstreek met decennia verschilt. Je kunt net zo goed het einde van de Byzantijns-Gothische oorlogen prikken, omdat tegen die tijd de Romeinse bureaucratie wel zo’n beetje was verdwenen. Al functioneerde de Senaat zelfs in 580 CE nog, dus ook dat jaar is een kandidaat.

  2. Je bedoelt een 21e eeuwse historicus! 🙂
    Je hebt volkomen gelijk met die ‘einddatum’. Daarom kies ik ook deze, een gevoelskwestie inderdaad – het Rijk was te weinig waard geworden voor iemand als Gundobad. .
    Juridisch gezioen ligt het anders natuurlijk, en zo kun je er nog een half dozijn bij verzinnen. Het is helaas niet mogelijk om na te gaan wanneer voor iedereen dit concept ‘Romeinse Rijk” uiteindelijk een verouderd begrip was geworden.

Reacties zijn gesloten.