Tacitus’ Germanen (5)

Beslag van Plinius’ paard (British Museum, Londen)

[Onder de onheilspellende titel In moerassen en donkere wouden heeft de Nijmeegse classicus Vincent Hunink vertalingen samengebracht van alle teksten die de Romeinse historicus Tacitus wijdde aan de Germanen.

Daarover valt een hoop te zeggen. Dit is het vijfde van zeven à acht stukjes, waarmee ik u wil verleiden dat boek te lezen. Het is namelijk echt interessante materie. En nee, ik krijg voor deze blogstukjes – net als voor mijn reeksen over de Historia Augusta en Het leven van Apollonius – geen commissie.]

Eigenlijk zouden we moeten ophouden Tacitus aan te duiden als historicus. Voor zover hij bijvoorbeeld nadenkt over een fundamenteel onderwerp als de tijdrekening, benut hij die om een politiek punt te maken: hij dateert gebeurtenissen, zoals senatoren vanouds deden, aan de hand van de namen van degenen die in een bepaald jaar het consulaat bekleedden. Ons jaar 15 na Chr. heet dus “tijdens het consulaat van Drusus Caesar en Gaius Norbanus”. Met deze keuze wijst Tacitus de door keizer Augustus geautoriseerde jaartelling “sinds de stichting van de stad” af. Tacitus’ voorgangers Titus Livius en Velleius Paterculus deden dat eveneens, maar waar je bij deze auteurs nog kunt vermoeden dat ze het deden omdat ze de fouten in Augustus’ systeem begrepen, lijkt Tacitus’ keuze vooral te zijn ingegeven doordat hij hechtte aan aloude senatoriële voorrechten.

Hoe weinig hij zich bekommerde om correcte dateringen, blijkt wel uit zijn beschrijving van de aanleg van het Corbulo-kanaal, die hij plaatst in 47 na Chr. Door jaarringenonderzoek weten we dat het pas enkele jaren later gebeurde.

Ook Tacitus’ werkwijze is niet die van een moderne historicus. Een archiefrat kon hij immers niet zijn: de Romeinen hadden geen archieven in onze zin van het woord. De stukken die hij in Rome wel kon inzien, zullen zelden betrekking hebben gehad op, bijvoorbeeld, de oorsprong of levenswijze der Germanen. Wanneer een hedendaagse geschiedkundige geen archieven ter beschikking heeft, zal hij uitingen van de materiële cultuur als bewijsmateriaal raadplegen, maar Tacitus deed dat niet, hoewel enkele van zijn tijdgenoten begrepen dat opschriften op oude gebouwen nuttige bronnen van informatie waren.

Kortom: zelfs als we de lat laag leggen en de taak van de historicus reduceren tot het in chronologische volgorde plaatsen van gebeurtenissen, haalt Tacitus een onvoldoende. Over de werkelijk belangrijke taken, zoals het verklaren van de gebeurtenissen en het toetsen van de waarschijnlijkheid van die verklaringen, heeft hij zeker nooit nagedacht.

Als hij de gebeurtenissen al wil verklaren, komt hij niet verder dan de motieven van zijn personages. Neem de opstand van de Bataven: in zijn Historiën noemt Tacitus de persoonlijke rancune van de Bataafse leider Julius Civilis, die vervolgens gebruik maakte van de onvrede van zijn stamgenoten over de Romeinse  rekruteringspraktijken. Dit is op zichzelf niet onmogelijk, maar voor de interne spanningen binnen de Bataafse elite heeft Tacitus geen oog. Sterker nog, het is denkbaar dat hij ons misleidt: Civilis had carrière gemaakt in de Romeinse legers en het motief van de krijger die zich vanuit wrok tegen zijn kameraden keert, was Tacitus’ lezers bekend uit HomerusIlias. De lezers van de Historiën hadden al meer verwijzingen naar de Trojaanse Oorlog herkend, zoals de dood van de oude keizer Galba, die is gemodelleerd op die van koning Priamus van Troje.

Er zijn dus redenen om Tacitus, zoals elke antieke bron, met wantrouwen te lezen. Toch kunnen we over zijn betrouwbaarheid ook te pessimistisch zijn. Hij kon weliswaar geen echt archiefonderzoek doen, maar kon wel navertellen wat hij aantrof in oudere bronnen. Hij vertelt ook welke: de (helaas verloren) twintig delen tellende Geschiedenis van de Germaanse Oorlogen van de Romeinse officier Plinius. Deze heeft enige tijd in Xanten gewoond – het beslag van zijn paard is daar opgegraven (zie boven) – en nam in 47 deel aan Corbulo’s campagne tegen de Friezen en drie jaar later aan de Chattische veldtocht van Pomponius. Bij die laatste actie werden Romeinen bevrijd die tijdens de Slag in het Teutoburgerwoud krijgsgevangen waren genomen. Het is geen wilde speculatie dat Plinius, die zelf ooggetuige was en andere ooggetuigen kende, een redelijk geschiedwerk heeft geschreven.

Tacitus vertelt dit in eigen woorden na en neemt daarbij aanzienlijke vrijheden. Zoals we al zagen plaatst hij de aanleg van het Corbulo-kanaal op het chronologisch verkeerde moment, waarmee hij echter wel bereikt dat het verhaal van Corbulo’s verblijf in de Lage Landen een afgerond geheel vormt. Zo’n ordening van de stof was in de Oudheid gebruikelijk: Tacitus is niet de enige die leesbaarheid belangrijker vindt dan accuratesse. Dat zijn datering misleidend is, wil echter niet zeggen dat de informatie zelf inaccuraat is: het kanaal is immers gegraven.

Hij heeft de naakte feiten niet alleen herordend maar ook aangekleed. Een voorbeeld is zijn beschrijving van Germanicus’ expeditie naar de plaats waar Varus in het jaar 9 met drie legioenen ten onder was gegaan. Het staat vast dat dit relaas via Plinius teruggaat op een ooggetuigenverslag. Tacitus schrijft dat het slagveld was gesitueerd bij een plek die Teutoburg heette (“volksburcht”) en preciseert het als een saltus. Dat woord heeft verschillende betekenissen, waaronder “engte” en  woud”. De eerste is de juiste. Archeologen hebben namelijk een deel van het slagveld gelokaliseerd en het blijkt te gaan om de smalle doorgang tussen een moeras en een heuvelrug. Uit pollenonderzoek blijkt dat ter plekke geen bosvegetatie was. Helaas las Tacitus saltus niet zoals Plinius het moet hebben bedoeld, maar dacht hij aan een woud. In zijn Annalen kleedt hij het slagveld dus aan met bomen en wat dies meer zij, en heeft hij het over een silva, wat uitsluitend ‘woud’ kan betekenen. Op soortgelijke wijze verrijkt hij de Waddenzee met rotsen en de Betuwe met een heilig woud.

Wie wil weten wat er echt is gebeurd, zal zich bij Tacitus dus steeds moeten afvragen wat er in zijn bron kan hebben gestaan en zal zo nu en dan de tekst ter zijde moeten schuiven: omdat het gaat om een bewerking is deze minder belangrijk dan het oorspronkelijke verhaal. Dit terzijde schuiven staat in het oudheidkundig jargon bekend als “eliminatie” en is een van de eerste zaken die een historicus leert. Dat is niet altijd zo geweest, en zo is het gekomen dat saltus Teutoburgiensis standaard wordt vertaald als “Teutoburgerwoud”, hoewel dat onjuist is.

[wordt morgen andermaal vervolgd]

Deel dit:

Een gedachte over “Tacitus’ Germanen (5)

  1. mnb0

    “Eigenlijk zouden we moeten ophouden Tacitus aan te duiden als historicus.”
    Dan kunnen we ook wel ophouden Newton een natuurkundige te noemen. Hij zag geen enkele tegenstelling tussen zijn theorie van ons Zonnestelsel en de astrologie die hij bedreef.
    Termen veranderen van betekenis, ook termen als historicus en natuurkundige. Tacitus was geen historicus in moderne zin, Newton geen natuurkundige in moderne zin. En dat is alleen maar een open deur.
    Over de atoomtheorie van Democritus zal ik het maar helemaal niet hebben. Een stukje scherp denkwerk, maar wat hij er vervolgens mee deed …..

    “Er zijn dus redenen om Tacitus, zoals elke antieke bron, met wantrouwen te lezen.”
    Dat zegt niets. Wantrouwen is de essentie van wetenschap. Misschien is het verhaal apocrief, maar toen Max Planck op de middelbare school zat en zijn leraar natuurkunde vertelde dat hij het vak ook wilde gaan studeren reageerde die leraar negatief. Want natuurkunde was “af”. Zo’n twintig jaar later had Planck de natuurkunde op zijn kop gezet.
    Copernicus wordt hogelijk geëerd. Niemand accepteert nog zijn model van het zonnestelsel.

    Over het algemeen vind ik je benadering verkeerd. De juiste vraag is: wat heeft Tacitus voor positiefs bijgedragen? Hoe heeft hij het onderzoek vooruit geholpen? Best mogelijk dat het antwoord niets is. Maar alleen zijn fouten duiden is voor een beoordeling bij lange na niet genoeg.

Reacties zijn gesloten.