Oud Groningen

De terp van Ezinge, even ten noorden van Groningen, zoals nagebouwd in Archeon.

Ik blogde zondag en maandag over de Romeinse visie op de bewoners van de Lage Landen. Misschien is het aardig af te ronden met een voorbeeld: de beschrijving van de bewoners van de terpen of wierden langs de Waddenzee. Die heetten in de Oudheid “Chauken“, een woord dat lijkt te zijn afgeleid van *Hauhōz, waarin het element “hoog” herkenbaar is. Hooghemers dus, mensen die woonden op kunstmatige hoogten.

Het volgende ooggetuigenverslag is van Plinius de Oudere, die het land in 47 na Chr. heeft gezien. Het leek hem maar een armzalig gebied en dat was het, vergeleken met zijn van alle gemakken voorziene basis in Xanten, natuurlijk ook. Desondanks waren de Chauken eigenlijk vrij welvarend. Plinius, die niet aan land lijkt te zijn gekomen, kon niet weten dat ze eieren raapten en joegen op vogels en robben. Hij zag niet dat de kwelders dienden als weiden, waar runderen en schapen graasden en waar zelfs, achter lage dijkjes, akkerbouw mogelijk was. Ook al was de bodem zilt, het was mogelijk er gerst, vlas en duivenbonen te verbouwen. De Friezen en Chauken exporteerden kaas, zout, wol, leer en schapen, en vormden tevens een schakel bij de doorvoer van slaven, pelzen en barnsteen. Plinius zag het niet. Hij was gefascineerd door de rand van de aarde – zee of land? – en de tegenstelling tot de Romeinse wereld.

In het noorden heb ik de zogenaamde Grote en Kleine Chauken gezien. Daar overspoelt de Oceaan in zijn ontzaglijke omvang tweemaal per etmaal met vaste tussenpozen een onafzienbare vlakte, zodat men twijfelt aan de aard van het verborgen, onophoudelijk betwiste gebied: behoort het tot het land of de zee? Er woont daar een armzalig volk op hoge terpen en eigenhandig gebouwde stellages, zodat hun huizen uitsteken boven de hoogst bekende waterstanden.

Wanneer de golven het omliggende land overspoelen, lijken de bewoners op zeelieden, maar ze lijken op schipbreukelingen als het water is geweken. Dan jagen ze rondom hun hutten op de vissen die met het zeewater proberen te vluchten. Omdat ze geen vee kunnen houden, voeden ze zich – anders dan hun buren – niet met melk; en omdat het struikgewas in de wijde omtrek is weggespoeld, kunnen ze ook geen stuk wild vangen. Uit riet en biezen vlechten ze touw waarvan ze weernetten knopen om te vissen. Ze drogen – meer in de wind dan in de zon – met de hand geschept slijk en met die turf verwarmen ze hun maaltijden en hun door de noordenwind verstijfde ledematen. Ze hebben geen andere drank dan regenwater, dat ze bewaren in kuilen op de voorhof van hun huizen. En deze mensen bestaan het – als ze tegenwoordig door het Romeinse volk worden overwonnen –te verklaren dat ze hun vrijheid hebben verloren! En zo is het maar net, want dikwijls straft het Noodlot mensen door ze in leven te laten.

Aan het grote meer groeien de eiken onbelemmerd tot op de oevers. Wanneer ze worden ondergraven door de golven of weggedreven door stormvlagen, voeren ze tussen hun wortels reusachtige eilanden mee en varen daardoor rechtopstaand over het water. Onze vloten schrokken vaak van de tuigage van hun omvangrijke takken wanneer ze – welhaast doelgericht – ’s nachts door de stroming in de richting van aangemeerde oorlogsbodems werden gedreven. Dan was er voor die schepen geen andere oplossing dan een zeeslag aan te gaan met bomen!

Dit laatste is een beschrijving van een zogenaamde drijftil, een losgeslagen veeneilandje. In een land met een ministerie voor Ruimtelijke Ordening komen die niet meer voor, maar in 2000 waren er nog wat amusante bestuurlijke problemen toen bij een meertje tussen Friesland en Groningen een stukje veen los sloeg en dobberde van de ene provincie naar de andere.

[Deze vertaling publiceerde ik in 2000 in De randen van de aarde. Dat boek is niet langer leverbaar, maar de sterk geactualiseerde Engelse vertaling, Edge of Empire, is dat wel en die bestelt u hier. Morgen nog een toegift.]

Deel dit:

4 gedachtes over “Oud Groningen

  1. Han Borg

    De tijden zijn veranderd in deze streken, Jona. Maar soms, in stormachtige herfstnachten, ben ik dankbaar dat men de zaak hier beter bedijkt heeft dan destijds…. Ken je de Groningse uitdrukking: “Dei nait diek’n wil mout wiek’n”? Dat is: wie niet aan de dijken wil werken, moet wijken (verhuizen). Ik vind hem treffend voor de stoerheid van de mensen hier.

    Mijn stukje over Vaison moet nog steeds geschreven worden….ik heb erg weinig tijd omdat ik -naast mijn werk- nu ook de complete huishouding moet doen. Wat in het vat zit… Hartelijke groet, Han

  2. Manfred

    “en vormden tevens een schakel bij de doorvoer van slaven, pelzen en barnsteen”

    Waar kwamen die slaven vandaan, door wie werden ze gevangen, vervoerd en verhandeld en waar kwamen ze uiteindelijk terecht?

    1. Slaven kwamen uit alle streken. Noordelijke leveranciers verkochten (gevangen) vijanden net zo gemakkelijk als zuidelijke leveranciers ‘exotische’ slaven of experts nar het noorden verhandelden. Over vervoer weten we niets, net zo min als wie er uiteindelijk de eigenaren werden. ook over omvang kan men slechts gissen.

Reacties zijn gesloten.