Alles wordt beter!

Daar hadden de media onlangs toch even schokkend nieuws: de afgelopen veertig jaar zou het leven in zee zijn gehalveerd. Overbevissing, klimaatverandering, u kent de verklaringen.

Ik vermoed echter dat u, media wise als u bent, op uw klompen aanvoelde dat dit niet waar zijn kón, en u kreeg gelijk. De onvolprezen factcheck-rubriek van De Volkskrant maakte vrij simpel korte metten met de claim. Het onderzoek klopte wel, maar het persbericht moffelde weg dat soorten waren onderzocht die toevallig onderzoekbaar waren. Gewervelde dieren, die redelijk opvallend zijn, waren dus wel bekeken, maar de vele soorten plankton niet. Dat maakt de generalisering ongenuanceerd, om niet te zeggen: misleidend. Veel journalisten liepen er desondanks met open ogen in.

Alarmisme en optimisme

Ik heb niet gelezen of Simon Rozendaal, wetenschapsjournalist bij Elsevier, erover heeft geschreven, maar het demasqué zou hem niet hebben verbaasd. In zijn boek Alles wordt beter! (briljante ondertitel: Nou ja, bijna alles) beschrijft hij onder meer de wijze waarop de milieubeweging de media probeert te sturen. De Brent Spar-affaire is daarvan vermoedelijk het bekendste voorbeeld. Het is beslist niet zo dat de milieubeweging zomaar wat roept, maar men heeft er wel een handje van nieuws op een alarmerende toon naar buiten te brengen, ook als men redelijkerwijs kan weten dat dit overdreven is. Een mooi voorbeeld van dat alarmisme wordt hier gehekeld.

Alles wordt beter! is echter geen aanval op de milieubeweging. Rozendaal ergert zich vooral aan onredelijk pessimisme. In het eerste deel toont hij overtuigend aan dat we het in onze eenentwintigste eeuw beter hebben dan welke generatie voor ons ook. De lucht en het water zijn schoner, er is minder criminaliteit en oorlog, de medische zorg is nog nooit zo goed geweest, we eten gezonder dan ooit, we leven langer, we hebben meer respect voor vrouwen, we hebben beter onderwijs. Het is onweerlegbaar en Rozendaal wil dat we met wat meer vertrouwen naar de toekomst kijken.

Drie motoren

Hij noemt “drie motoren” die zijns inziens garanderen dat de vooruitgang verder zal gaan. De eerste is evolutie. Orde en samenwerking zijn wezenskenmerken voor het leven, en Rozendaal ontwaart in de evolutie een neiging naar toenemende complexiteit.

Vooral wanneer ik over de chemische evolutie nadenk, kan ik niet anders concluderen dan dat er in de dode materie een drang tot ordening en samenwerking zit.

Toekomstige critici die hem van teleologisch denken zullen beschuldigen, geeft hij bij voorbaat gelijk: “Dan maar teleoloog.”

De tweede motor is de technologie, die leidt tot welvaart. Een samenleving moet een bepaald welvaartsniveau bereiken, schrijft Rozendaal, voor ze zich kan veroorloven te gaan zorgen voor natuur en milieu. Pas toen Nederland in de jaren zestig dit niveau bereikte, konden we gaan denken aan de halfopen stormvloedkering in de Oosterschelde. Sindsdien kunnen we ook werken aan de schoonmaak van onze vervuilde leefomgeving.

De afname in vervuiling heeft natuurlijk met geld te maken. Lood is een goedkoop middel om benzine te verbeteren; zwavelhoudende steenkool is goedkoper dan aardgas; ontzwavelingsinstallaties en driewegkatalysatoren zijn duur. Het schoonmaken van het milieu heeft de Verenigde Staten het onvoorstelbare bedrag gekost van 3500 miljard dollar. Nederland geeft jaarlijks ongeveer 3 procent van het bruto nationaal product, ofwel 13 miljard euro, aan milieumaatregelen uit. Dit is natuurlijk het sterkste bewijs dat niet welvaart, maar armoede de oorzaak is van vervuiling: er zijn maar heel weinig landen – alleen de rijke in Noord-Amerika, Europa en een enkel land in Azië – die zich dit soort bedragen kunnen veroorloven.

Rozendaal stelt dat sinds de jaren zestig eerst de zwaarste vervuiling is aangepakt, toen de wat minder belangrijkere, en dat de problemen die we nu zien, in feite klein bier zijn. Voor alarmisme is daarom geen reden, stelt hij.

De derde motor is beschaving.

In de loop der tijd worden we steeds fatsoenlijker en beschaafder. We zijn gestopt met slavernij, behandelen vrouwen en kinderen beter, zijn toleranter geworden jegens homoseksuelen en slaan er niet bij het minste of geringste op los.

Anders gezegd: we zijn onze impulsen gaan beheersen en hebben leren anticiperen op de gevoelens van anderen. Dit zou mede zijn veroorzaakt door handel en door de opkomst van de overheid. Hiermee volgt Rozendaal de civilisatietheorie van Norbert Elias en de conclusie van dit deel van Alles wordt beter! is dat deze motoren garanderen dat we met optimisme naar de toekomst mogen kijken.

Waarom zo pessimistisch?

Rozendaal meent dat we niet voldoende optimistisch zijn en op dat punt, zo moet ik bekennen, heb ik wat vraagtekens. Mij lijkt dat althans een spiegelgevecht. Er is sinds de Guttenberg– en Stapel-affaires nogal wat onderzoek gedaan naar het vertrouwen in de wetenschap, en de conclusie is, als ik het goed zie, dat weliswaar het vertrouwen in de wetenschappers daalt, maar dat u en ik nog volop geloven in het potentieel van de wetenschap. De meeste artikelen in de wetenschapsbijlagen van onze kranten lijken nog volop het frame te volgen dat de Twentse hoogleraar wetenschapscommunicatie Hedwig te Molder aanduidt als “blijde wetenschap”. Alles wordt beter, inderdaad.

Dit sluit vanzelfsprekend niet uit dat we nog altijd niet genoeg optimistisch kunnen zijn, en daarover heeft Rozendaal wel het een en ander te zeggen. Hoewel hij bekent dat hij geen alomvattende theorie kan bieden, benoemt hij allerlei factoren die maken dat we te somber zijn over de toekomst. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat angst zaaien financiële voordelen kan hebben, geeft voorbeelden van evidente paniekzaaierij en wijst op het individueel falen van wetenschappers. “De tijd ligt achter ons dat onderzoekers onbaatzuchtige vorsers naar de waarheid waren.” De vaste lezers van deze kleine blog kennen legio voorbeelden uit de oudheidkundige disciplines, waar overdrijving de standaard-publiciteitsprocedure is; Rozendaal haalt zijn voorbeelden uit de exacte wetenschappen.

Het probleem is hier dat de voorbeelden op zichzelf wel zullen kloppen, maar dat ik niet weet of ze samen genoeg bewijs vormen. Dat geldt nog meer voor de theorieën die Rozendaal in zijn achtste hoofdstuk naar voren brengt: linkse zelfhaat, oikofobie, “weerzin tegen de dingen die we maken” ofwel technofobie, een afkeer van het kapitalisme. Het is allemaal te essayistisch om te overtuigen, en hier en daar slaat Rozendaal de plank echt mis. “Links en beschaving staan van oudsher sowieso op gespannen voet met elkaar,” stelt hij bijvoorbeeld, om dit te bewijzen met de jacobijnen en Mao – de Everest Fallacy, met andere woorden. Je kunt de omgekeerde stelling bewijzen met als voorbeeld Theo Thijssen en die stelling zou even zinledig zijn.

Te essayistisch is ook Rozendaals negende hoofdstuk, waarin hij het aanhoudende pessimisme verder verklaart met enkele factoren die erop neerkomen dat de wereld te complex is om nog te worden begrepen. Hij maakt daar korte metten mee: vroeger was het nog veel onbegrijpelijker. Betere scholing en wetenschapsjournalistiek zouden nuttige tegenkrachten kunnen zijn. Daarmee ben ik het helemaal eens maar het probleem is opnieuw dat ik niet weet of al de voorbeelden samen wel voldoende bewijzen dat pessimisme ongefundeerd is.

Besluit

Aan het einde van het boek erkent Rozendaal dat er ook reële problemen zijn. Hij heeft in het verleden wel eens aangegeven niet overtuigd te zijn dat de klimaatverandering de grote ramp is die ons bedreigt, en komt daarvan nu iets terug: de mens kan een grotere invloed op de opwarming hebben dan hij eerder heeft gedacht. Toch wil Rozendaal ook hier optimistisch zijn: ook dit is geen probleem van de buitencategorie. Ik weet niet of dat overtuigend is. Er is overbevolking, en weliswaar neemt de groei af, maar er zijn nog altijd verdraaid veel mensen die samen een enorm beslag leggen op de grondstoffen.

Het boek eindigt met een hele reeks voorbeelden van pessimistische voorspellingen die niet bleken uit te kloppen. De opsomming is even amusant als schokkend. Maar alweer: hoeveel voorbeelden bewijzen dat de pessimisten altijd ongelijk hebben? Tegenvoorbeelden van pessimisten die wél gelijk kregen, levert Rozendaal niet.

Ik weet daarom niet of ik overtuigd ben. Na een zeer sterk begin over de vooruitgang en een ook sterk deel over de “drie motoren”, bieden de laatste hoofdstukken weliswaar veel voorbeelden, maar geen motivatie waarom zoveel voorbeelden voldoende zouden zijn.

Wat me ook wat verontrust, is dat de voorbeelden die ik controleren kan, soms niet kloppen. Die vergissingen zijn overigens te triviaal om het betoog te beschadigen: Tacitus noemt nergens kobolden (en ik kan het weten), het koepokkenvaccin is niet bedacht door Edward Jenner maar is door Europeanen overgenomen uit Egypte, en het is een hoax dat een geschiedenisstudent zó slecht opgeleid was dat hij niet wist dat Jezus en Christus dezelfde zouden zijn. Die legendarische student zou rond 1990 in de collegebanken hebben gezeten bij oudhistorici uit én Utrecht én Amsterdam én Leiden, die ik alle drie dit mopje heb horen vertellen als persoonlijke ervaring. Nogmaals: dit zijn triviale kwesties, maar ze suggereren dat Rozendaal wat makkelijk omspringt met zijn informatie.

En toch: ik heb het boek in één ruk uitgelezen. Het is kristalhelder van opbouw, amusant geschreven en toont een schrijver die met elke vezel betrokken is bij zijn onderwerp. Ik herkende de auteur van de oude Natuur en Techniek-rubriek “Analyse en Katalyse”: gepassioneerd, vol liefde voor de wetenschap en met een open oog voor de feilen daarvan. En iemand die in elk geval duidelijk maakt dat over sommige onderwerpen misschien wel érg alarmistisch wordt geschreven. Kortom: ook voor wie, zoals ik, niet alles kan geloven, is dit een erg lekker boek.

Deel dit:

8 gedachtes over “Alles wordt beter!

  1. mnb0

    “De eerste is evolutie.”
    Fraaie naturalistische drogreden. Uitroeiing van een groot deel van het Aardse leven is eerder voorgekomen en niets in de Evolutie Theorie zegt dat het onmogelijk is geworden. Misschien wil Roozendaal zijn optimisme baseren op de dikke kans dat kakkerlakken – die tot de best aangepaste en meest flexibele complexe dieren behoren die er zijn – het allemaal wel zullen overleven, maar ik toch niet.

    “De tweede motor is de technologie, ….”
    die ook leidt tot vernietiging. Twee wereldoorlogen en Holocaust vergeten? Genoeg atoomwapens om de gehele Aarde enkele tientallen keren te doen ontploffen?

    “dat de problemen die we nu zien, in feite klein bier zijn.”
    Laat Roozendaal dat in Coronie gaan vertellen, waar de zee tegenwoordig jaarlijks het bewoonde deel overstroomt.
    En bij mijn weten is het nucleair vernietigingspotentieel bepaalt niet verminderd.

    Zijn derde punt is wel sterk.

    “Rozendaal meent dat we niet voldoende optimistisch zijn.”
    Zijn redenering kan net zo gemakkelijk omgedraaid worden. Het was het alarmisme van de Club van Rome die de westerse bevolking wakker schudde en deed beseffen dat er wat gedaan moest worden.
    Pessimisme is zo slecht nog niet. Fatalisme wel.

    “Het probleem is hier dat de voorbeelden op zichzelf wel zullen kloppen.”
    Het probleem is dat Roozendaal geen onderzoek doet, maar een vooraf bepaalde conclusie beargumenteert. Wil je een realistische kijk ontwikkelen dan moet je als pessimist die dingen zoeken die goed gaan (dat zijn er veel) en als optimist die dingen die de toekomst van het leven op Aarde bedreigen (dat zijn er ook nog genoeg). Ik ben dan ook afwisselend beide.
    Maar ik neig ietsje sterker naar pessimisme en niet alleen wegens de paradox die ik daarnet noemde. Vrijwel alle genoemde problemen – en nog heel wat meer – zijn terug te voeren op één simpele constatering: Homo Sapiens kent teveel leden. Breng de menselijke populatie terug tot 10% van het huidige aantal en die problemen lossen zich vanzelf op.
    Alleen zie ik dat niet snel gebeuren. En dus zullen er problemen blijven. En laat dat nu nou net wel in overeenstemming zijn met biologie – zodra er sprake is van overpopulatie gebeuren er met de soort allerlei dingen die wij mensen niet zo wenselijk vinden.

  2. mnb0

    Overigens heb ik sinds Brent Spar een afkeer van Greenpeace. Toen ik een keer in Amsterdam (Station Sloterdijk) werd aangesproken heb ik dat gezegd ook. Dat stuk in New Scientist heeft me geen reden gegeven deze houding te veranderen.

  3. Oom Paspasu

    Beter worden betekent bij milieuproblemen vaak dat de groei van het probleem vertraagt: de ontbossing neemt af, de hoeveelheid plastic die per tijdseenheid in de oceaan terecht komt, wordt minder. We vernietigen de aarde nog steeds, maar iets langzamer. Ik ben wel fatalistisch, maar zie me daardoor niet van mijn verantwoordelijkheid ontslagen.

  4. Ben Spaans

    De urban legend-student met Jezus en Christus – er bestaat er nog zo een, ook internationaal: de intelligente (altijd intelligente ) 1ejaars student die een docent vraagt of de term Tweede Wereldoorlog betekent dat er ook een Eerste Wereldoorlog moet zijn geweest…

  5. Johan overduin

    Maar is die opmerking van die student over Jezus Christus wel een hoax of een urban legend? Hij komt namelijk van Henk Wesseling,een toch betrouwbaar historicus,die dit zelf tijdens zijn werkcollege heeft gehoord.Henk reageerde trouwens nogal laconiek.
    Hij wilde met deze anekdote slecht aantonen dat kennis van het verleden voor studenten zonder enige christelijke achtergrond en traditie wel erg moeizaam wordt

  6. Johan overduin

    Als ik rechtse of conservatieve opiniemakers lees , laten we zeggen Hans Jansen,Simon Roozendaal, Niemoller,Sebastien valkenberg etc, dan denk ik vaak: ze hebben een punt.Maar dan schieten ze in de overdrive, in een polemische stuip ,wordt de aanval op zwarte piet een aanval op onze iconisch cultuur en doemt achter iedere vermeende politiek correcte opvatting de spook van het links fascisme. Het lijkt de jaren 60 en 70 wel ,maar dan omgekeerd..Kortom: Het debat lijkt meer op een vergadering van gereformeerde ouderlingen die elkaar vooral moreel de maat willen nemen maar weinig willen begrijpen.Een steriel, moralistisch spiegelgevecht.

  7. Ik heb zijn boek niet gelezen, maar het zal mij benieuwen in hoeverre Rozendaal van mening in veranderd over klimaatverandering. Alle lof natuurlijk indien hij de realiteit nu meer onder ogen ziet dan vroeger, maar ik blijf enigszins sceptisch (in de oorspronkelijke betekenis van het woord) als ik bijv lees dat hij denkt dat er “geen consensus over klimaatverandering” bestaat (http://www.elsevier.nl/Kennis/blogs/2015/6/CO2-uitstoot-terugdringen-Rechter-op-stoel-van-de-wetenschap-1781619W/. Er is wel degelijk een breed gedragen consensus onder wetenschappers: https://klimaatverandering.wordpress.com/2014/08/11/enquete-bevestigt-wetenschappelijke-consensus-over-door-de-mens-veroorzaakte-opwarming/ ) en denkt dat “er steeds meer klimaatonderzoekers [zijn] die vermoeden dat de eventuele opwarming, als hij al doorzet, tot 2 graden beperkt blijft en dit geen groot maatschappelijk probleem betekent.”

    Dat is zo ongeveer het tegendeel van hoe er hier over gedacht wordt in wetenschappelijke kringen: De kans om de opwarming tot onder de 2 graden te beperken wordt steeds kleiner geacht, en veel wetenschappers denken zelfs dat dat maatschappelijk-politiek gezien niet meer mogelijk is (technisch wellicht wel; de limiting factor is vooral politiek-maatschappelijk van aard).

    Als ik dat zo bezie bagatelliseert hij nog steeds een eind weg. Je zou kunnen zeggen dat dat beter is dan ronduit ontkennen dat er zo iets bestaat als anthropogene klimaatverandering, maar ik leg de lat graag ietsje hoger.

Reacties zijn gesloten.