Hizkia en de Assyriërs (2)

De Sanherib-prisma (Oriental Institute, Chicago; foto William P. Thayer)
De Sanheribprisma (Oriental Institute, Chicago; foto William P. Thayer)

Ik vertelde in mijn vorige stukje dat in de achtste eeuw de Assyrische legers oppermachtig waren en niet alleen het koninkrijk Israël hadden onderworpen, maar in 701 v.Chr. ook de stad Lachis veroverden op koning Hizkia van Juda. Het vervolg is bekend uit twee bronnen. Een inscriptie van Sanherib, de zogenaamde Sanheribprisma in het Chicago Oriental Institute, beschrijft hoe de koning al zijn vijanden versloeg en heel Juda plunderde en oprukte naar Jeruzalem.

Ik verdreef 200.150 mensen, jong en oud, mannen en vrouwen, paarden, muildieren, ezels, dromedarissen, runderen en ontelbare hoeveelheden kleinvee en beschouwde het als mijn buit. Hizkia maakte ik tot een gevangene van Jeruzalem, zijn koninklijke residentie, als een vogel in een kooi. Ik omgaf hem met belegeringswerken om degenen die de stad verlieten te mishandelen.

IJzertijdmuur in Jeruzalem
IJzertijdmuur in Jeruzalem

Jeruzalem was in staat van paraatheid. Hizkia had bijvoorbeeld een tunnel laten graven om de watervoorziening te verbeteren en had een stadsmuur gebouwd om de westelijke buitenwijken (zeg maar de huidige Joodse Wijk van Jeruzalem) te beschermen. De foto toont de resten van de stadspoort. Dit deel van de stad lijkt onmiddellijk na de val van Israël te zijn ontstaan en het is geen wilde gedachte dat hier dus vooral vluchtelingen woonden uit het noordelijke rijk, die verantwoordelijk waren voor de culturele opbloei van Juda in het laatste kwart van de achtste eeuw – een opbloei die leidde tot een welvaart die de Assyrische aandacht trok.

Het Bijbelboek Koningen, onze tweede bron, vermeldt dat het Assyrische leger een ander deel van de Jeruzalemse watertoevoer afsneed – een maatregel waarop Hizkia dus alleszins professioneel had geanticipeerd – en dat er vervolgens onderhandelingen plaatsvonden. Daarbij vroegen de Judese afgezanten of het gesprek kon worden gevoerd in het Aramees, om te verhinderen dat de soldaten op de stadsmuur zouden meeluisteren. Sanheribs vertegenwoordiger zou hebben geantwoord met dreigementen, die hij inleidde met de woorden:

Dacht u dat mijn heer mij gestuurd heeft om het woord uitsluitend tot uw heer en u te richten? Onze woorden zijn net zo goed bestemd voor de mensen daar op de muur, die binnenkort net als u hun eigen stront zullen eten en hun eigen pis zullen drinken. (2 Koningen 18.27)

Uit Sanheribs inscriptie valt op te maken dat de woorden die over de hoofden van de onderhandelaars tot de soldaten op de stadsmuur werden gericht, het beoogde resultaat hadden:

Hizkia was overrompeld door de angstaanjagende glans van mijn heerschappij. De irreguliere troepen en elitetroepen die hij naar Jeruzalem, zijn koninklijke residentie, had gestuurd, lieten hem in de steek. Hij zond me daarom, later, in Nineve, mijn heerlijke stad, dertig talenten goud, achthonderd talenten zilver, edelstenen, antimoon, grote stukken rode edelsteen, met ivoor ingelegde banken, met ivoor ingelegde tronen, olifantshuiden, ebbenhout, buxushout, allerlei soorten kostbaarheden, zijn dochters, concubines, alsmede mannelijke en vrouwelijke muzikanten.

Ook Koningen vermeldt het bedrag waarmee de belegering werd afgekocht (ook al is het daarin bijgesteld tot dertig talenten goud en driehonderd talenten zilver) en jubelt verder over het feit dat Jeruzalem niet werd ingenomen. De inscriptie bevestigt dit impliciet. In de zojuist geciteerde passages wordt immers vermeld hoe Sanherib Jeruzalem insloot, hoe hij het land plunderde, hoe Hizkia’s troepen gedemoraliseerd raakten en hoe de vorst van Juda uiteindelijk tribuut betaalde. Dat is heel suggestief en zal ongetwijfeld indruk hebben gemaakt op degenen die de tekst voorgelezen kregen, maar er ontbreekt iets: Sanherib beweert nergens dat hij Jeruzalem heeft ingenomen.

In feite verdoezelt hij een tegenslag. Weliswaar had Hizkia betaald, maar er had meer in gezeten. Sanherib is echter niet de enige die nogal selectief omgaat met de waarheid. De auteur van Koningen jubelt dat Jeruzalem niet werd veroverd, en ook dat is zowel correct als niet ter zake. Lachis was namelijk veel belangrijker, Juda was bankroet en Hizkia kon in het vervolg alleen doen wat de koning van Assyrië hem toestond – allemaal zaken die Koningen wegretoucheert.

Toch had de Judeeër reden tot tevredenheid. De soldaten van Jeruzalem waren niet gespietst, zoals in Lachis, en de vrouwen niet als slaven verkocht. Sanherib kon niet zeggen dat hij “de verminkte kadavers der verslagenen had gevoerd aan de honden, varkens, wolven en gieren, aan de vogels in de hemel en de vissen in de diepte”, zoals een andere Assyrische vorst, Aššurbanipal, het eens uitdrukte. Ook bleef Hizkia het lot bespaard dat de koning van Elam ten deel viel: er is geen reliëf waarop is te zien hoe Sanherib picknickt onder een boom waarin het afgehakte hoofd van de vorst van Juda is opgehangen.

[Dit was de 127e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier. Dit stukje was gebaseerd op een hoofdstuk uit mijn boek Oorlogsmist. Morgen is er een soort van vervolg.]

Deel dit:

2 gedachtes over “Hizkia en de Assyriërs (2)

  1. Oom Paspasu

    Het moment van het tribuut is hierbij ook van belang: in Koningen betaalt Hizkia, waarna Sanherib desondanks Jeruzalem gaat belegeren; op de prisma is Sanherib alweer op weg naar huis en stuurt Hizkia hem het tribuut na.

    Sanherib maakt ook melding van de Assyrisch gezinde koning van Ekron, Padi, die door zijn stadsgenoten afgezet was en als gevangene aan Jeruzalem ter bewaking was overgeleverd. Hoewel Sanherib de stad niet inneemt, weet hij Padi wel los te krijgen, waar het hem in zijn inscriptie om te doen lijkt.
    Daarentegen hoeft men niet in wonderverhalen te geloven om het vermoeden te krijgen dat Sanheribs veldtocht niet zo vrolijk was als hij beweert, wanneer men de Bijbelse engel en de muizen van Herodotos met elkaar vergelijkt.

    Is “stront” en “pis” een bewuste aanpassing op de NBV met het doel terug te keren naar de consonantentekst, die door de Masoreten in de uitspraak vervangen is door eufemismen?

    1. Oom Paspasu

      Wat een domme opmerking toch weer! Hierboven wordt geciteerd uit de NBV en verwezen naar de Willibrordvertaling, op welker site voorheen ook de NBV te raadplegen was. Het is dus zo dat de NBV de Masoretische kuising negeert.

Reacties zijn gesloten.