Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (2)

Moeilijk leesbaar, maar deze beroemde inscriptie uit Caesarea vermeldt in de tweede regel Pontius Pilatus en in de derde zijn functie,
Volgens Fik Meijer was Pontius Pilatus procurator. Deze beroemde inscriptie noemt hem prefect. Het origineel is in het Israel Museum in Jeruzalem; dit is een goede kopie.

[Dit is het tweede deel van een beschouwing over Macht zonder grenzen van Fik Meijer. Het eerste deel leest u hier. Ik leg hieronder uit wat een historicus doet met bronnen.]

Jaren geleden leidde Fik Meijer in – ik meen – Felix Meritis een gesprek met Tom Holland, de auteur van Persian Fire. In dit boek over de Perzische Oorlogen beweert Holland dat dat conflict verklaart waarom het vrije, humanistische westen zo anders is dan het religieuze, despotische Nabije Oosten. Zo’n eeuwenlang beslaande tegenstelling moet je bewijzen – als je het alleen claimt, ben je geen historicus maar een als historicus verklede ideoloog. Het toeval wil dat de beslissendheid van de Perzische Oorlogen een voorbeeld is uit een essay van Max Weber dat wordt behandeld in handboeken voor geschiedtheorie, zoals Chris Lorenz’ De constructie van het verleden. Een eerstejaarsstudent weet dus waarom Hollands beweringen kulleklap zijn. Het curieuze is nu dat Meijer, hoewel toch hoogleraar oude geschiedenis, Holland prees: hij had bij het lezen van Persian Fire niet gemerkt dat Holland niet was opgeleid als oudhistoricus.

Vanzelfsprekend schrijft de beleefdheid voor dat we soms iets aardigs zeggen over een wanproduct – in de tweede alinea van dit stuk beschreef ik een veel voorkomende situatie waarin ik beleefdheid liet gaan vóór eerlijkheid – maar voor beleefdheid gaat Meijers uitspraak te ver. Veel te ver: dit is alsof een lid van de directieraad van het RIVM in het openbaar Jomanda complimenteert met de woorden dat hij niet had gemerkt dat ze niet was opgeleid als arts. Ik vrees dat de verklaring voor Meijers misplaatste compliment is dat hij de waarheid sprak: hij had inderdaad niet gemerkt dat Holland niet was opgeleid als oudhistoricus. Zou hij dat wel hebben herkend, dan zou hij de organisator van de bijeenkomst immers hebben gezegd dat geesteswetenschappers ideologie plegen door te prikken (“deconstrueren”) en dat hij zich niet leende voor het respectabel laten lijken van kwakgeschiedenis.

Mijn indruk dat Meijer niet in staat is de wetenschappelijke kwaliteit van historische publicaties te beoordelen, wordt bevestigd door zijn boek Macht zonder grenzen, waarin hij methodische fout op methodische fout laat volgen. Die fouten komen redelijk overeen met wat hij doet in Jezus en de vijfde evangelist. Zo wordt het grote publiek gedesinformeerd over de oude wereld, zo groeit het beeld dat een methode er niet toe doet en zo kunnen de Hollands en Van Rossems dezer wereld denken dat zij kunnen bijklussen in de oude geschiedenis. Je hoeft we immers toch niet voor te zijn opgeleid.

De niet zo harde cijfers

Welke fouten maakt Meijer zoal in Macht zonder grenzen? Om te beginnen neemt hij bronnen letterlijk. Eerst even wat getallen. Op blz.76 (alle verwijzingen naar de tiende druk) neemt hij van Polybios over dat Hannibal Spanje verliet met een leger van bijna honderdduizend man, een getal dat door Hannibals biograaf Serge Lancel en alle andere onderzoekers is afgedaan als propaganda. Idemdito op blz.100: tijdens de slag bij Pydna doodden de Romeinen in één uur 20.000 Macedoniërs en sneuvelden slechts honderd Romeinen. Op de volgende bladzijde verwoest een Romeinse generaal zeventig steden in één enkele campagne (in een gebied dat nauwelijks verstedelijkt was). Hetzelfde type fout op blz. 237: 80.000 gedode Britten tegenover 400 gesneuvelde Romeinen.

De verklaring is simpel. Een triomftocht was in de Romeinse wereld de kroon op een militaire loopbaan, maar je kwam pas in aanmerking als je voldoende doden op je geweten had. Daar kwam bij dat het boekhoudtechnisch aantrekkelijk was gevangenen als slaaf te verkopen en als dood te registreren: de winst stak de generaal in zijn broekzak. Ook vijandenaantallen werden consequent overdreven. Body counts zijn in alle antieke bronnen verdacht. In moderne bronnen trouwens ook.

Dit is maar één reden waarom cijfers in antieke bronnen met een korreltje zout moeten worden genomen. De leeftijden van oudtestamentische personages zijn een ander bekend voorbeeld. Vaak gebeuren dingen drie keer: na twee mislukte bestormingen wordt een stad de derde keer wel ingenomen. Ook het getal zeven is verdacht, zoals bij de zeven koningen van Rome. (We kennen negen of tien namen.) Van sommige cijfers, zoals de aantallen Romeinse burgers die werden geregistreerd bij volkstellingen, vermoeden we dat ze betrouwbaar zijn maar weten we niet wat ze representeren. Eerstejaarsstudenten leren meestal vrij snel dat cijfers uit antieke bronnen met gepast wantrouwen moeten worden bejegend.

Literalisme

Wat geldt voor cijfers, geldt eigenlijk voor alles wat in onze bronnen staat. Dat betekent niet dat het overgeleverde verhaal in zijn geheel niet waar is, maar dat we kritische instrumenten moeten ontwerpen om feit en fictie te scheiden. Dat komt onder andere neer op het herkennen van vooringenomenheden. Als Tacitus bijvoorbeeld het land ten oosten van de Rijn beschrijft als woest en weinig vruchtbaar, dan is dat zijn manier om goed te praten dat de Romeinen, die het gebied aan het begin van de jaartelling nog beheersten, zich hadden teruggetrokken: het was geen echt verlies, suggereert Tacitus, er viel toch niks te halen. Een opleiding tot historicus leert je voortdurend op dit soort vertekeningen bedacht te zijn, maar Meijer typeert op blz. 202 Germanië als een “woest landschap van heuvels, wouden en moerassen”.

Een ander voorbeeld waar Meijer de tendens van zijn bronnen niet herkent, is zijn schets van Pontius Pilatus op blz. 246. Buiten de evangeliën kennen we het optreden van de Romeinse militaire prefect van Judea (door Meijer ten onrechte beschreven als civiele procurator) vooral uit twee bronnen. De eerste daarvan is Flavius Josephus, die zijn hele oeuvre heeft opgebouwd rond de stelling dat Judea vanaf het begin van de jaartelling werd gedestabiliseerd door Joodse terroristen, waarop de Romeinse bestuurders niet adequaat reageerden. Zo ging het van kwaad tot erger, tot Jeruzalem uiteindelijk brandde. Josephus’ portret van Pilatus is daarom negatief. De tweede bron is de Alexandrijnse auteur Filon, die een brief citeert waarin een afstammeling van koning Herodes, Agrippa, probeert aan te tonen dat Romeins bestuur in Judea minder geschikt is dan de terugkeer van de Herodiaanse dynastie. Ook hier kunnen we dus geen objectief beeld van de prefect verwachten en we weten toevallig van Tacitus dat het ten tijde van Pilatus rustig was in Judea. Keizer Tiberius handhaafde zijn bestuurder tien jaar en zal dus wel tevreden zijn geweest. Meijer heeft de bias van Josephus en Filon niet herkend en schrijft het kritiekloos over. Historici noemen dit “literalisme” en het bekendste voorbeeld van deze redenatiefout is dat sommige gelovigen hun religieuze teksten letterlijk nemen.

Ik geef nog één voorbeeld en citeer Tacitus nog eens. Een van de manieren waarop hij in de Historiën te werk gaat is dat soldaten, generaals en hun tegenstanders overeenkomstige eigenschappen hebben. De Syrische legioenen zijn dus verwijfd, want ze hebben te maken met verwijfde tegenstanders. Hun generaal, Mucianus, is ook al verwijfd. De Romeinse troepen aan de Rijn zijn net zo barbaars als de Germanen en hun commandanten hebben ook al wilde trekken. Dit wil niet per se zeggen dat alles wat Tacitus schrijft onwaar is, wel dat er patronen zijn in de door hem gepresenteerde informatie. Als de leider van een bepaald leger dus bekendstaat om zijn losbandige seksuele gedrag, moeten we er niet van opkijken dat zijn manschappen dat ook vertonen. Wanneer Meijer in zijn beschrijving van de Bataafse Opstand (blz. 240) beweert dat de rekruteerders van keizer Vitellius mooie Bataafse jongens zouden hebben geselecteerd om als schandknapen te dienen, herhaalt hij vermoedelijk antieke laster. Die kan zijn verzonnen door Tacitus of afkomstig zijn uit diens bron, maar mag in elk geval niet zomaar worden gepresenteerd als feit.

De taak van de historicus

Natuurlijk is een verhaal spannender als kleine legers van dappere Romeinen enorme menigten vijanden afslachten, als Germanië een spooklandschap heeft of als de Romeinse bestuurders incompetent zijn. En seks verkoopt ook altijd. Maar het is niet de taak van een historicus een spannend of sexy verhaal te vertellen: de taak van de historicus is te vertellen wat er werkelijk is gebeurd. Niet meer, niet minder. De bronnenkritiek maakt zo’n reconstructie bovendien interessant en biedt u inzicht in de manier waarop informatie tot u komt: ook als u het nieuws leest, moet u bedacht zijn op overdreven cijfers, onjuiste topografische informatie, al te vanzelfsprekende beschuldigingen van incompetent bestuur en seksueel innuendo. Geschiedenis is te waardevol om te degraderen tot rariteitenkabinet.

[Mijn lijstje met feitelijke onjuistheden in Macht zonder grenzen telt in totaal 253 punten. Die ga ik niet allemaal behandelen, want het gaat me er eigenlijk niet om. Ik wil enerzijds laten zien wat oudhistorici nu eigenlijk met bronnen doen en anderzijds erop wijzen dat er al twintig jaar niets is gedaan om de voorlichting op peil te houden, waardoor ze nu moeilijk valt te herstellen. Dit stuk wordt dus morgen vervolgd.]

Deel dit:

22 gedachtes over “Het Romeinse Rijk van Fik Meijer (2)

  1. Johan Hendriks

    Cf. Augustus als eerste keizer, mét de onhistorische naam Octavianus. Niet alleen bij Fik Meijer overigens.

    1. Vermoedelijk wel – en niet als enige. De Nederlandse classici en oudhistorici hebben geen beleid gemaakt voor de overdracht van hun inzichten, terwijl het percentage hoogopgeleiden inmiddels de 40% nadert. Je kunt dus niet volstaan met de manieren die in de jaren tachtig nog konden.

      Door de afwezigheid van elke vorm van beleid is historische kennis een productiefabriek geworden, waarin de Pleijs, de Van Rossems en de Meijers gedwongen zijn een boekje per jaar af te leveren, waar de boekhandel (met zijn obsessie voor top-tienen, prijsuitreikingen en andere cultuurversmallers) dan de aandacht op vestigt, zodat recensenten denken dat het wel goed zal zijn. Musea kunnen niet achterblijven – ze pikken publicitair graan mee – en zo houdt iedereen elkaar bezig, zonder dat de kwaliteit is geborgd. Ondertussen duwen de slechte boeken met beroemde auteurs de goede boeken weg, zodat het publiek geen echt inzicht krijgt.

  2. ‘het was geen echt verlies, insinueert Tacitus, er viel daar toch niks te herhalen’ lijkt ook bijna logisch, maar ik neem aan dat halen i.p.v. herhalen bedoeld is. Ik wil wel graag een andere reageerder herhalen. Je hoeft van mij niet de moeite te nemen om elk slecht boek van Meier of anderen in de fik te te zetten. Mij raadde je vorig jaar het boek van Peerbolte over Paulus aan, en zulke adviezen mag je van mij vaker geven! Blijf a.u.b zulke goeie boeken signaleren, ze zijn een verrijking voor mijn geest en boekenkast. ‘Let good information drive out the bad!’ om je eens een hart onder de riem te steken!

    1. De taalfout verbeter ik.

      En ter geruststelling: ik ben het boek van Meijer niet in de fik aan het zetten. Ik wil in enkele stukken redeneerfouten illustreren en duidelijk maken wat oude geschiedenis is. Mijn eigenlijke punt is dat het helaas niet waar is dat good information drives out bad – een beroemde auteur met slechte informatie zorgt ervoor dat goede informatie verdwijnt (voorbeeld onderaan in het stukje van Van Rossum).

      Zie verder http://mainzerbeobachter.com/2016/02/21/fik-meijers-romeinen-2/#comment-19094

  3. mnb0

    “De niet zo harde cijfers”
    Mijn favoriet is het leger van Xerxes, dat 5 283 220 man bedroeg. Hans Delbrück heeft in 1896 berekend dat als dat leger achter elkaar marcheerde de voorste soldaten bij Thermopylae aankwamen toen de laatsten juist uit Susa vertrokken. Bron:

    https://www.deslegte.nl/gent/trivia-boeken/lexicon-van-hardnekkige-misverstanden/

    Volgens hetzelfde boek is het met tegenwoordige nauwkeurige getallen niet beter gesteld. Citaat: “Vele getallen worden ons nauwkeurig gemeld, het liefst tot op de persoon, de gulden en het (gestolen) fietsframe. Je kunt er over het algemeen van uitgaan dat in deze cijferreeksen uitsluitend het eerste cijfer klopt – en zelfs dat vaak niet.”

  4. Henk van Straten Sr.

    Door het fileren van het werk van Meijer/Holland/Van Rossem raak ik als historische leek mijn vertrouwen een beetje kwijt. Of beter gezegd: mijn onschuld. Ik moet dus veel achterdochtiger worden. Dat is niet leuk en vooral jammer, want aan het genieten van een nieuw boek op de bank is een beetje afbreuk gedaan. Maar het maakt deze blog, die ik nu al jaren volg, voor mij des te belangrijker. Ik wil zelf iets begrijpen van de oudheid en niet worden verleid door sprookjesvertellers die hun publicitaire punt willen maken. Deze blog houdt me bij de les. Dank.

  5. Ton Spamer

    De inleiding van mijn studie over het vroeg-middeleeuwse Deurne eindigde met de woorden: “Hier is uitsluitend geprobeerd te achterhalen “wie es eigentlich gewesen” zou kunnen zijn, om de nu in diskrediet geraakte Leopold von Ranke maar eens te parafraseren.” De studie is afwijzend gerecenseerd, mede vanwege dit standpunt. Er zijn gevestigde theorieën en die dient men te herhalen.

    1. Johan Hendriks

      Neen Ton, dan buig je voor de algemene opinie. En die wordt helaas beheerst door mensen die vaak in de publiciteit komen of flink gepromote boeken schrijven. Hun faam is vaak veel groter dan hun kennis. Daarom: ben niet bevreesd om een afwijkende mening te laten horen. Later zul je er om geprezen worden. Ik merk het nu ook bij mijn Hovolessen over de Romeinse keizers. Ongeloof valt me ten deel dat ik verkondig dat de naam Octavianus nooit bestaan heeft en slechts tussen mei en november 44 v.Chr. een soort van denigrerende term was die Cicero gebruikte voor de nog hele jonge (18/19) Caius Octvaius die niettemin wel van zich liet horen, en hoe! Hetzelfde gebeurt als ik Werner Eck citeer: “Einen Kaiser Augustus hat es nie gegeben.” En dus al helemaal dat de zogenaamde opvolgers van Augustus helemaal geen opvolgers kunnen zijn geweest omdat het instituut ‘keizer’ nog niet bestond bij zijn dood. Het zijn hooguit erfgenamen. Het omverwerpen van heilige huisjes is zéér noodzakelijk!
      Overigens is Von Ranke niet zozeer in diskrediet als wel in toenemende mate onbegrepen. Wie kan tegenwoordig werkelijk nog zeggen ‘wie es eigentlich gewesen ist’?

      1. Sam

        @ Ton Spamer. Uw uitspraak ‘Er zijn gevestigde theorieën en die dient men te herhalen,’ lijkt mij een drogreden om Von Ranke weer in ere te herstellen. In de Middeleeuwen was de humorenleer een gevestigde theorie, waarvan heden ten dagen weinig medisch specialist meer zal zeggen dat we deze moeten herhalen.

        Verder gaand op Von Ranke, @ Johan Hendriks, ik snap niet helemaal hoe u aan de ene kant kunt stellen dat tegenwoordig niemand nog kan zeggen ‘wie es eigentlich gewesen ist’ en aan de andere kant dat we Von Ranke moeten rehabiliteren omdat hij onbegrepen is. Wat bedoelde Von Ranke hier volgens u dan mee als hij niet bedoelde dat we het verleden letterlijk kunnen reconstrueren?

        Daarop doorgaand, @ Jona Lendering, heb ik wat problemen met uw uitspraak dat ‘de taak van de historicus is te vertellen wat er werkelijk is gebeurd. Niet meer, niet minder.’ Dit standpunt, dat naar Von Ranke lijkt te verwijzen, wordt al enige tijd niet meer in de collegebanken verkondigd. Van een man die mensen op de vingers tikt omdat ze gedateerde of achterhaalde theorieën gebruiken, valt me dit wat tegen. U hoeft niet direct mee te gaan in de misschien wat vergaande theorie van Ankersmit (https://nl.wikipedia.org/wiki/Frank_Ankersmit) dat het onmogelijk is om een REconstructie van het verleden te maken, maar dat wij enkel een CONstructie kunnen maken waarin wij de data die wij hebben over het verleden op een zo logisch mogelijke manier proberen voor te stellen. Maar de stelling dat historici moeten vertellen wat er werkelijk gebeurd is, lijkt mij toch niet meer passen binnen de huidige onderzoeksmentaliteit in Nederland. Dit staat trouwens ook in contrast met uw uiteenzetting over conflicterende bronnen. We kunnen soms inderdaad niet weten welke bron gelijk heeft en de historicus maakt op basis van de hem beschikbare bronnen alsmede de paradigma’s van zijn tijd een keuze welke bron hij welk waarheidsgehalte toedicht. Op deze manier is het allerzins onmogelijk tot en objectieve werkelijk voorstelling van het verleden te komen.

        1. Natuurlijk is onze kennis van het verleden een reconstructie, maar we mogen proberen de waarheid te benaderen. Iets wat Meijer merkbaar niet doet en niet kan. Met de onderzoeksmentaliteit in Nederland heb ik verder niets te maken – ik ben geen onderzoeker en vind het triest dat de echte wetenschappelijke problemen worden genegeerd. Het enige wat ik wil is dat het publiek niet nodeloos slecht wordt geïnformeerd. Als dat niet aansluit bij de onderzoeksmentaliteit, tja.

          Ik citeerde overigens Lucianus, die ook door Ranke is geciteerd.

          1. Sam

            Beste meneer Lendering, natuurlijk mag u proberen de waarheid te benaderen, dat is precies wat ik bedoel dat een historicus doet. Het gebruikte citaat lijkt daar echter niet bij aan te sluiten omdat hierin de suggestie wordt gewekt dat de historicus in staat is om te vertellen wat er daadwerkelijk gebeurt is, terwijl het slechts om een benadering gaat.

            Verder heb ik niet gezegd dat de huidige onderzoeksmentaliteit in houdt (of in moet houden) dat we het publiek verkeerd voor moeten lichten, wat ik gezegd heb is dat het gebruik van Ranke (en kennelijk ook de opvattingen van Lucianus over de geschiedenis) niet meer van deze tijd zijn.

            Tot slot heeft u wel degelijk met de onderzoeksmentaliteit in Nederland te maken omdat u in eerdere blogs ageerde tegen het gebruik van oude theorieën en statements (zoals uw blog over Mary Beard en het gebruik van de term ‘de val van het Romeinse Rijk’. Aangezien u bij andere mensen aan de kaak stelt dat zij opvattingen hebben of methoden gebruiken die niet meer passen binnen de onderzoeksmentaliteit van deze dag, kunt u daarop ook zelf aangesproken worden.

            Ps. Het argument dat u geen onderzoeker bent, lijkt me niet correct. U doet hiermee uzelf te kort, u doet wel degelijk onderzoek voordat u uw blogs en boeken schrijft, dat u mogelijk niet verbonden bent aan een universiteit doet hier niks aan af.

  6. Manfred

    “Mijn lijstje met feitelijke onjuistheden in Macht zonder grenzen telt in totaal 253 punten. Die ga ik niet allemaal behandelen, want het gaat me er eigenlijk niet om.”

    Dat is gerechtvaardigd als je wilt voorkomen dat je in details vervalt omdat je de grote lijnen van het probleem wilt schetsen en wilt voorkomen dat wij lezers door de bomen het bos niet meer zien.

    Maar als je wilt voorkomen dat wij lezers je betoog af kunnen doen als intern geneuzel tussen oudheidkundigen over enkele details kun je beter wel laten zien dat het om een substantieel aantal details gaat. Die hoef je niet te behandelen maar kun je beter wel laten zien. Bijvoorbeeld door ze als genummerde lijst te dumpen in een aparte blogpost.

    Dan is er in andere media ook makkelijker naar te linken: kijk hier (lijst) staan de problemen en daar (betoog 1 tm 6) staat de uitleg.

    1. Die lijst is bekend waar die bekend moet zijn: bij de uitgeverij, bij Meijer, bij de Nederlandse onderzoeksschool Oikos. Ik wil de grootinquisiteur niet spelen: ik wil in stukjes twee en drie iets tonen van het handwerk en in stukje vier dat het gaat om fouten die simpel te herstellen zijn. De rest is niet heel belangrijk.

  7. Ben Spaans

    Even iets anders in al dit gewoel: Gegeven de agenda die Josephus volgt, moet je zover gaan om de incidenten die deze vermeldt tijdens de ambtsperiode van Pilatus (het TF laten we er even helemaal buiten) als mogelijk niet gebeurd te beschouwen? Als we ze wel mogen veronderstellen, is dan een combinatie te maken met de ‘rust’ die Tacitus noemt in Judea – Josephus heeft het immers niet over echte gewapende opstanden onder Pilatus?

  8. Nee, die incidenten zijn er. Ze waren alleen zeer kleinschalig. Pilatus kon ze aan met zijn zes eenheden hulptroepen. Roman business as usual. Als het niet was om te bewijzen dat het al vanaf het begin van de jaartelling broeide, zou Josephus ze vermoedelijk niet hebben genoemd.

    1. Ben Spaans

      Mooi. Ik zou nog een opmerking willen maken over het gebruik van de term ‘agenda’ door historici. IK heb bij mezelf gemerkt dat ik dan de neiging krijg te denken, en eigenlijk heeft dat al in mijn studietijd mijn denken gestuurd, dat er dingen echt bij elkaar gelogen worden, terwijl ik nu pas echt begin door te krijgen dat de term meer op het sturen van informatie slaat. Ik denk dat ‘agenda’ bij mensen de indruk kan wekken dat een bron eigenlijk geheel onbruikbaar of waardeloos is. In de voorlichting zou het misschien enorm helpen om goed duidelijk maken dat ‘agenda’ niet persé het volledig afschrijven van informatie hoeft te betekenen.

  9. Ton Spamer

    Dat Von Ranke met zijn uitspraak, dat de taak van de geschiedschrijving is om te achterhalen “wie es eigentlich gewesen” bedoeld zou hebben dat het onze taak is om het verleden te ‘rec onstrueren’ lijkt mij een achterhaalde visie.
    Als ik wil weten hoe erg de hongersnood was in de hongerwinter van ’45 in Rotterdam, ga ik te rade (niet eens bij mij zelf, want ik heb toen wel honger geleden en werd meteen na de oorlog naar België gestuurd om enig vlees op de botten te krijgen, maar ik ben geen onbevooroordeelde bron) bij de mensen die honger hebben geleden, bij hun brieven , hun dagboeken, de medische rapportages,de foto’s van uitgemergelde kinderen, enz. en niet bij een boek, dat berust op andere boeken, die berusten enz.
    Dàt bedoelde Von Ranke m.i., en dat zouden we in ere moeten herstellen, wetende dat we ‘honger’ niet kunnen reconstrueren, noch de winterse kou, noch de angst. De reactie(s) van Sam (wie?) vind ik niet ter zake doende.

    1. Sam

      Alhoewel dit natuurlijk geen direct bewijs is, lijkt me het gegeven dat Von Ranke’s uitspraak op universiteiten nog steeds wordt uitgelegd als bedoelde hebbende dat het de taak van de historicus is de geschiedenis te reconstrueren, een duidelijke aanwijzing dat deze visie niet achterhaald is. Verder, zelfs als Von Ranke inderdaad bedoelde dat we naar de primaire bronnen moeten kijken i.p.v. naar secundaire literatuur, dan nog blijft het punt staan dat ook deze bronnen ons niet de mogelijkheid bieden te vertellen wat er daadwerkelijk is gebeurt, ze zijn immers allemaal beïnvloed door de standplaatsgebondenheid van de auteur en de paradigma’s van die tijd. De historicus moet dus een afweging maken in hoeverre hij welke bron als ‘waar’ beschouwd. Daarom is het onmogelijk om tot één juist verhaal van het verleden te komen, simpelweg, omdat we nooit kunnen weten/controleren of dit daadwerkelijk waar is. (Met een reconstructie van het verleden bedoelde ik dus een beschrijving van de gebeurtenissen in het verleden, niet de zintuigelijke en emotionele bevindingen)

      Verder heeft u nog geen weerwoord gegeven op mijn kritiek op het enigste argument dat u noemt om Von Ranke in ere te herstellen. Terwijl ik, mijns inziens, wel heb aangegeven waarom het onmogelijk om te beschrijven hoe het precies geweest is (zowel als dit letterlijk bedoelt is, als wanneer er bedoelt wordt dat de primaire bronnen ons een eenduidige geschiedenis kunnen bezorgen). Ik heb daarom nog geen overtuigend argument gehoord waarom u mijn reacties als niet ter zake doende kunt afdoen.

  10. Ton Spamer

    Als ook de primaire bronnen ons volgens U niet in staat stellen te vertellen wat er daadwerkelijk gebeurd is, kunnen we alleen beschrijven wat we ons verbeelden wat er gebeurd zou kunnen zijn. De verbeelding zoal niet aan de macht dan toch aan het woord, Maar ik weiger te accepteren dat ik mij alleen maar heb verbeeld dat ik honger leed. De kou die ik voelde was geen paradigma. Dat ik naar België werd gestuurd kan ik bewijzen. Feiten zijn feiten en die zijn er -zij het in mindere mate en minder scherp te formuleren- ook voor het verre verleden

    De historicus zou volgens U moeten beoordelen in hoeverre hij een bron als ‘waar’ beschouwt. Op welke gronden dan? Hij is standplaatsgebonden en lijdt aan de paradigma’s van zijn (= onze) tijd. Waarom zou ik van zijn standpunt überhaupt kennis nemen? Om bij Geijl uit te komen?

    Laten we stoppen met zweverige filosofieën.die In feite de hele geschiedwetenschap op drijfzand baseren.

    1. Sam

      Dat u honger heeft geleden, wil ik zeker niet in twijfel trekken. Het is echter onmogelijk om een compleet beeld te vormen aan de hand van bronnen die enkel een deel van de het verleden beschrijven, vanuit hun oogpunt.

      Daarnaast, uw standpunt: feiten zijn feiten, een mooie dooddoener, maar weinig verhelderend in een historisch debat. Zoals Jona beschreef in zijn stukken over de getallen bij Fik Meijer, soms lijken bronnen feitelijke informatie te geven, maar soms denken historici op een later moment, door veranderde inzichten, dat deze feiten eigenlijk toch met een korreltje zout genomen moeten worden.

      Het is verder niet mijn bedoeling om de geschiedwetenschap op drijfzand te baseren, maar het is wel noodzakelijk dat men zich ervan bewust is dat geschiedwetenschap geen harde wetenschap is zoals wiskunde. Dat is geen kritiek op geschiedschrijving, maar noopt de historicus wel tot het immer kritisch bekijken van zijn materiaal. Daarnaast is het ook belangrijk om te bedenken dat onze visie op de geschiedenis wordt beïnvloed door hedendaagse paradigma’s. Door na te denken over wat de beperkingen van onze eigen historische methoden zijn, kunnen we proberen met een minder gekleurde bril naar het verleden te kijken of in ieder geval zijn we ons dan bewust van onze beperkingen. Om vervolgens tot een antwoord te komen van wat de historisch als ‘waar’ moet beschouwen. Aan de hand van theorieën kan men argumenteren waarom sommige delen wel en sommige delen waarschijnlijk niet juist worden weergegeven in een bron. Vervolgens is de meeste logische verklaring die de meeste bronnen kan verklaren de meest juiste.

      Het kennis nemen van de standpunten van andere historici is hierdoor niet zinloos, maar ook bij tijdgenoten is het belangrijk om te bedenken dat iemand (bewust of onbewust) beïnvloed kan zijn door zijn omgeving. Bijvoorbeeld, iemand die schrijft vanuit een sociaal-economisch perspectief zal andere zaken benadrukken in een bron en op sommige punten bronnen anders uitleggen dan iemand die schrijft vanuit een cultureel perspectief. Iemand uit en christelijke opvoeding zal soms anders denken over eenzelfde bron als iemand met een joods of islamitische opvoeding. Ik wil daarmee niet zeggen dat het werk van deze mensen dan het lezen niet waard is, zeer zeker niet. Maar het is wel belangrijk om stil te staan bij het idee dat niemand van hen een compleet en correct beeld van de geschiedenis kan geven. Geschiedenis is volgens mij dan ook meer dan enkel het beschrijven van het verleden, maar leert ons bovenal te relativeren en te vergelijken en geeft ons een inzicht in het hoe en waarom omtrent het handelen van mensen, een soort ‘menskunde’.

Reacties zijn gesloten.