De vaart der volkeren (3): Childe

Gordon Childe
Gordon Childe

In de twee voorgaande stukjes legde ik uit dat in de archeologie – en in geen enkele wetenschap, oudheidkundig of niet – de feiten niet uit de data voortkomen, maar ontstaan als ze worden geïnterpreteerd. Het is dus belangrijk dat dit kader zo expliciet mogelijk is, omdat je anders nodeloos subjectief bent. In de achttiende eeuw, zo vertelde ik op woensdag, ontstond zo een kader dat we kunnen aanduiden als “drie beschavingsstappen”. Dat was toen nog vrijwel geheel hypothetisch, maar toen Montelius het idee toetste, bleek – zo beschreef ik op donderdag – dat alle informatie erin paste. Als dan ook de eerste absolute dateringen komen en het systeem consistent blijft, concludeer je dat het klopt.

De grootste wetenschappelijke ontdekking van de achttiende/negentiende eeuw is dat de vooruitgang een feit is. Wat die vooruitgang precies is en wat ze betekent, dat zijn heel andere vragen, waar de twintigste eeuw zich mee heeft beziggehouden. Ik zal er nu niet op ingaan en in plaats daarvan u voorstellen aan Gordon Childe (1892-1957).

Montelius had geconcludeerd dat alle beschaving uit het oosten was gekomen. Hij was daarvan zelfs zó zeker dat, toen hij niet meteen kon vaststellen waar de ijzerbewerking was ontstaan, hij aannam dat het ook in het oosten was gebeurd. Het kernland waarvandaan de cultuur zich verspreidde was dus niet zo precies bekend, zodat er ook alternatieven waren. De Duitse archeoloog Gustaf Kossinna dacht eerder aan de Noord-Duitse laagvlakte, waarvandaan steeds weer noordelijke volken waren weggetrokken om andere beschavingen te verrijken.

Anderen probeerden Montelius’ oostelijke theorie te verfijnen: Hugo Winckler hield het erop dat alle beschaving kwam uit Babylonië, Elliot Smith propageerde Egypte. Sommige hedendaagse afrocentristen, die nogal wat claims doen voor het belang van Egypte als bakermat der beschaving, benutten nog munitie uit deze discussie. De teksten zijn immers vrij op internet te vinden, terwijl wetenschappelijk materiaal achter betaalmuren ligt. Bad information drives out good.

Zover was de vooruitgang nog niet toen Gorden Childe in 1925 The Dawn of European Civilization publiceerde, een boek waar het enthousiasme aan alle kanten van afspat. Het bood, in de eerste plaats, een uitbreiding en verfijning van het werk van Montelius. Er was meer informatie, dus het kon allemaal wat preciezer. Waar Montelius had geconstateerd dat de bijzetting in urnenvelden in de Late Bronstijd in heel Midden-Europa populair was geweest, wist Childe dat ze was ontstaan in het gebied van de Beneden-Donau.

Childe ging ook in op de discussie over het oorspronkelijke cultuurcentrum: ergens in het Midden-Oosten of in noordelijk Duitsland? Hij stelde expliciet dat de waarheid in het midden lag. Zo beschouwde hij, net als Montelius, de bouw van hunebedden en andere megalithische monumenten langs de Europese Oceaankust als een verspreiding van de monumentale architectuur van Egypte, maar nam hij tevens aan dat de oude Britten zó origineel waren geweest dat zij de Egyptische piramiden al een millennium eerder hadden geïmiteerd dan de Mykeense Grieken met hun tholosgraven. Elders erkende Childe de betrekkelijke autonomie van de Hallstattcultuur. Daarmee nuanceerde hij het belang van de Griekse cultuur, waaraan vroeger allerlei “eerstes” werden toegeschreven.

Childe begon, opnieuw net als Montelius, met het opstellen van een spreadsheet-achtige tabel waarin de archeologische culturen van alle Europese regio’s werden getypeerd. Dat kwam neer op een aanzienlijke herziening. Vervolgens probeerde hij de samenleving te reconstrueren waarvan de materiële cultuur een neerslag was. Archeologie was niet langer een soort kunsthistorische wetenschap, gericht op het beschrijven van de ontwikkeling van voorwerpen, maar werd een sociale wetenschap. In Nederland horen archeologen nog vaak bij de letterenfaculteiten, maar elders schurken ze aan tegen de antropologie.

In The Dawn of European Civilization bood Childe ook een overzicht van de economische basis van de prehistorische samenleving, van sociale en politieke verhoudingen en zelfs van religieuze opvattingen. Alsof dit nog niet genoeg was, koppelde hij dit aan het fysisch milieu. Onze cultuur (u weet wel, dat complexe geheel van kennis, geloof, kunst, taal, zeden, wetten en gewoontes) is te beschouwen als een – met excuus voor het jargon – extra-somatisch adaptief systeem waarmee de mens zich aanpast aan zijn omgeving. De archeologie zou nooit meer zijn wat ze was geweest. Van een spielereitje was het een wetenschap geworden.

De benadering van Childe wordt “cultuurhistorisch” genoemd. Ze is aantrekkelijk. In de achttiende en negentiende eeuw was in West-Europa het idee van de nationale staat ontstaan, waarbij in elk land één volk woonde, dat werd gedefinieerd als een taalkundige eenheid. De opbouw van het staatsapparaat en de oudste vormen van nationaal sentiment zijn vaak redelijk geattesteerd – er is geen reden te betwijfelen dat de Franse, Duitse en Spaanse naties eeuwenoud zijn – en hun oudste geschiedenis kon dankzij de archeologie nog verder worden verlengd: archeologische culturen namen de plaats in van de staten, diffusie verving de staatslieden en migraties namen de plaats in van veldslagen.

Deze kijk op het verleden, die naar nationalisme neigt, hoeft niet per se slechte wetenschap op te leveren, maar er zitten wel wat haken en ogen aan. Die interesseren me nu echter niet. Morgen zal ik het hebben over het geschiedverhaal dat Childe uiteindelijk vertelde.

[Wordt dus vervolgd]

Deel dit:

2 gedachtes over “De vaart der volkeren (3): Childe

  1. Ben Spaans

    In het kader van mosterd na de maaltijd: geneuzel in de boeken thuis leverde de constatering dat Gordon Childe als marxistisch geïnspireerd wordt beschouwd, en zijn school als marxistische archeologie. Dat is toch niet meer van deze tijd?☺

Reacties zijn gesloten.