Een naam boven alle namen

naam

Een tijdje geleden kondigde ik een reeks aan waarin ik zou uitleggen dat de opkomst van het (monotheïstische) christendom en de neergang van het (polytheïstische) heidendom minder eenvoudig in elkaar hebben gestoken dan men wel aanneemt. Door het overlijden van mijn vader heb ik wat onregelmatig geblogd en ben ik niet verder gekomen dan de constatering dat het jodendom, waaruit het christendom is voortgekomen, in de praktijk niet scherp was afgebakend van andere religies en daarenboven zélf ook de optie had van een tweede godheid. Die had dan namen als “de Uitverkorene”, “Mensenzoon”, “Michaël” (“wie is als God?”), “Metatron”, “Lichtvorst” of “Woord van God” en hoewel die namen verschillen, kwam het er, zo beschreef ik, steeds op neer dat God een soort vizier had die de wereld regeerde.

Henochitische literatuur

Dit was geen mainstream-jodendom, maar totaal obscuur was het ook niet: het is geattesteerd in het land van Israël én de Diaspora, in rabbijnse teksten én de Dode Zee-rollen. Eén van de plaatsen waarin het denkbeeld is gedocumenteerd, is de zogeheten Henochitische literatuur. In 3 Henoch ofwel Sefer Hechalot (“Het boek der hemelse paleizen) krijgt Metatron goddelijke gewaden te dragen, Gods kroon én de naam van God. Als “kleine JHWH” is hij degene die de wereld bestuurt.

We komen dit idee ook tegen in het allervroegste christendom, toen dat nog een halachische stroming binnen het jodendom was. Hier is het citaat waar het om draait, uit de brief die Paulus schreef aan de christenen in Filippi:

Hij die bestond in de gestalte van God
heeft er zich niet aan willen vastklampen
gelijk aan God te zijn.

Hij heeft zichzelf ontledigd
en de gestalte van een slaaf aangenomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.

Als mens verschenen
heeft Hij zich vernederd;
hij werd gehoorzaam tot de dood,
de dood aan een kruis.

Daarom ook heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam verleend
die boven alle namen staat,
opdat in de naam van Jezus
iedere knie zich zou buigen,
in de hemel, op aarde en onder de aarde,
en iedere tong zou belijden
tot eer van God, de Vader:
de Heer, dat is Jezus Christus.

Pre-Paulinische hymne

“Een naam krijgen boven alle namen”: dit is dus precies wat Metatron overkomt, die naast zijn eigen naam, waarin alle hemelingen de knie buigen, de naam “Kleine JHWH” krijgt. Er is wel beweerd dat Paulus Jezus, die zelf een Wetgetrouwe jood was geweest, tot een god promoveerde omdat dit voor Paulus’ heidense toehoorders beter te begrijpen was, maar dit kan niet het hele verhaal zijn, aangezien Paulus in de Filippenzenbrief een bestaande hymne citeert. Die is dus gecomponeerd vóór Paulus zich tot de heidenen richtte en moet daarom zijn ontstaan in een joods milieu – namelijk onder Jezus’ eigen joodse volgelingen.

Dit is bepaald niet de enige keer dat de vroege christenen zich bedienen van een “hoge christologie”. Het feit dat ze Jezus aanduidden als “de heer” is ook vrij significant, want dit was de uitdrukking die joden gebruikten om God zelf aan te duiden, wiens naam niet mocht worden uitgesproken. Dat degene die zou worden verheven, eerst diende te lijden, is ook al niet onjoods: het is het thema van de Zelfverheerlijkingshymne, een van de Dode Zee-rollen.

Van mens naar god

Waar ik heen wil: terwijl Jezus een wijsheidsleraar was die eigen halachische opvattingen verkondigde en verwachtte dat de eindtijd zou aanbreken, beschouwden zijn leerlingen hem als de lagere godheid uit de Henochitische literatuur. (Ik denk dat de argumenten dat Jezus dit ook zelf heeft gedacht, vrij sterk zijn.) De nieuwe religie was niet zuiver monotheïstisch en dat is een nuancering van het beeld van een monotheïstisch christendom dat opbloeide in een wereld die werd gedomineerd door een polytheïstisch heidendom.

Hetgeen ons brengt op de andere kant van de zaak: was dat heidendom wel zo polytheïstisch? Daarover straks, als we het ook hebben over de vraag hoe het jodendom en christendom zich richting “echt” monotheïsme ontwikkelden, en hoe die ontwikkeling ons beeld van het antieke religieuze leven heeft gevormd. En dáárvoor nog een andere vraag: waarom is Henoch zo onbekend?

Deel dit:

5 gedachtes over “Een naam boven alle namen

  1. “Ik denk dat de argumenten dat Jezus dit ook zelf heeft gedacht, vrij sterk zijn”.

    Geredeneerd als een goddeloze.. eehh.. niet-gelovige 😉

    Als historicus zou ik zeggen ‘zoals de bronschrijver Jezus zichzelf laat afschilderen’, want via de geschreven tekst van iemand anders in het hoofd kruipen van iemand die 2000 jaar geleden leefde vind ik nog steeds bijzonder lastig. Het is al lastig genoeg om dat te doen met iemand die je kent, omdat iemand zich tenslotte anders kan presenteren dan dat hij over zichzelf denkt.

    Als gelovige vind ik dit een conclusie die ik niet kan ondersteunen omdat Jezus daar in andere bronnen ook andere uitspraken over doet.

    1. Het achterliggende argument is dat de “hoge christologie” op zoveel plaatsen opduikt (Paulus, Johannes). Het is meervoudig geattesteerd. Eigenlijk is ook het criterium van de gêne aanwezig. Het is immers slecht te rijmen met mainstream-jodendom.

  2. Dirk

    Hoe joods is de christologie van Johannes? Als hij het woord logos gebruikt, doet hij dat dan in een joodse context (waarnaar je hierboven verwijst) of in een Grieks-filosofische context? Of mogen we in zijn periode en omgeving geen onderscheid maken tussen die twee?

    1. He lijkt mij het meest voor de hand te liggen, dat Johannes door en door Joods was, maar in de context waarin hij het Evangelie verkondigt gebruik maakt van Griekse termen en die een nieuwe invulling geeft

Reacties zijn gesloten.