De Bataafse Opstand (4)

Medaillon van Aquillius van VIII Augusta (Valkhofmuseum, Nijmegen)

Korte inhoud van het voorafgaande: Rome verkeert in crisis. Keizer Vitellius voelt zich bedreigd door Vespasianus, opstandeling in het oosten, en zoekt versterkingen. Gouverneur Hordeonius Flaccus van het Rijnland kan die echter niet leveren omdat het Rijnland onrustig is. Eén van de leiders is de Bataaf Julius Civilis, maar er zijn meer potentiële rebellen en die hebben andere motieven. Het feuilleton in deze Romeinenweek is gebaseerd op mijn boek De randen van de aarde (2000) en Edge of Empire (2012, met Arjen Bosman; de vertaling van de Tacitusfragmenten is van Vincent Hunink; landkaart hier).

***

Zoals de Treveren ooit een opstand tegen Julius Caesar waren begonnen door de Eburonen de kastanjes uit het vuur te laten halen, zo liet Julius Civilis een cliëntstam als eerste rebelleren: de Cananefaten uit Zuid-Holland.

Een van hen was Brinno, een botte waaghals van bijzonder hoge komaf. Zijn vader had zich aan vele vijandelijkheden gewaagd en straffeloos minachting betoond voor de bespottelijke expedities van Caligula. Alleen al door de naam van zijn weerspannige familie won de man sympathie. Hij werd op een schild geheven, volgens gebruik van de stam, en op de schouders van de dragers heen en weer geschud, waarmee hij tot leider werd gekozen. Onmiddellijk riep hij de Friezen erbij (een stam van achter de Rijn) en deed hij een inval in het winterkamp van twee cohorten vlak bij de Noordzee.

Het vernietigde kamp is vrijwel zeker Valkenburg, waar een dikke laag houtskool getuigt van Brinno’s succes. Al snel gingen ook andere forten in vlammen op, zoals Utrecht, waar archeologen onder de brandlaag vijftig goudstukken – ruim vijf jaar soldij – vonden, die voor de aanval moeten zijn begraven. De eigenaar is niet meer in staat geweest zijn spaargeld op te halen.

Tacitus noemt een zekere Aquilius die de soldaten uit de verwoeste forten verzamelde en in veiligheid bracht. Het is aannemelijk dat hij de eigenaar is geweest van het zilveren medaillon dat is gevonden in het cavaleriefort op het Nijmeegse Kops Plateau. Als dit correct is – en de naam is daarvoor voldoende zeldzaam – wordt echter ineens heel veel duidelijk. Het medaillon vermeldt immers dat de officier deel uitmaakte van het Achtste Legioen Augusta, dat in 69 was gestationeerd in Svishtov in Bulgarije. Als er inderdaad legionairs van de Balkan naar Nijmegen zijn overgeplaatst, heeft de door Tacitus als incompetent getypeerde Hordeonius Flaccus zien aankomen wat te gebeuren stond. Hij heeft Vitellius gevraagd om versterkingen en heeft deze gekregen. Het zilveren voorwerp vormt niets minder dan de rehabilitatie van de gouverneur.

Terwijl Aquilius probeerde te redden wat er te redden viel, bood Civilis de Romeinse leiders aan dat hij het oproer van de Cananefaten zou dempen met zijn Bataven. De legionairs en hulptroepen konden wel uitrusten in Xanten. De Romeinen doorzagen hem echter en ergens rond Nijmegen kwam het tot een treffen.

Als het met list en bedrog niet opschiet gaat Civilis over tot geweld. Cananefaten, Friezen en Bataven deelt hij elk in een aparte troep in. Daartegenover komt een brede Romeinse linie, niet ver van de Rijn, met de schepen richting vijand gekeerd (die had men er laten aanmeren na de brand in de forten).

Na slechts korte strijd liep een cohort Tungri over naar Civilis. Verbijsterd door dat onvoorziene verraad werden Romeinse soldaten door bondgenoten én vijanden afgeslacht. Eenzelfde trouweloosheid op de schepen. De roeiers waren deels Bataven, die “door onkunde” bootsvolk en strijders in hun taken belemmerden. Weldra openlijke sabotage, ze draaiden boten weg naar de vijandelijke oever, om ten slotte stuurlui en centurio’s die niet wilden meedoen dood te slaan, tot de voltallige vloot van vierentwintig schepen was overgelopen dan wel ingenomen.

Een schitterende zege voor het moment, nuttig voor de toekomst. Wapens en schepen, hun grote manco, hadden ze nu bemachtigd, ze werden in heel Germanië en Gallië geroemd als voorvechters van vrijheid.

De Germaanse provincies zonden direct afgevaardigden met een aanbod van hulp, terwijl Civilis via tact en omkoperij aanstuurde op bondgenootschap met de Gallische provincies. Zo liet hij de gevangengenomen cohortsprefecten terugkeren naar hun eigen stam en gaf hij de cohorten de keuze: weggaan of blijven. Wie bleef kreeg eervolle posities in zijn leger, wie vertrok buit van de Romeinen.

De Romeinen waren nu verdreven uit de Betuwe en het land van Maas en Waal en het werd ze duidelijk dat het de Bataven menens was. Hordeonius Flaccus beval het Vijfde Legioen Alaudae en het Vijftiende Primigenia vanuit Xanten de Bataven tegemoet te trekken om orde op zaken te stellen. Omdat deze onderdelen niet op sterkte waren, voegde hij er Ubische en Treverische hulptroepen aan toe, alsmede een eskadron Bataven. Dat laatste bleek een vergissing.

Civilis omringde zich met vaandels van verslagen cohorten om zijn soldaten de recente roem voor ogen te voeren en de vijand schrik aan te jagen door herinnering aan de nederlaag. Zijn moeder en zusters moesten zich achter de troepen ophouden, samen met alle vrouwen en kinderen van zijn manschappen: stimulans voor de zege, smaad bij verlies.

Mannengezang, vrouwengekrijs: de slaglinie gonsde ervan, gedruis van legioenen en cohorten kwam er niet bovenuit. De linkerflank was open komen te liggen door de deserterende ruiterafdeling Bataven, die zich onmiddellijk tegen ons keerde.

Maar de legionairs wisten ook in die alarmerende toestand hun wapens en stellingen te bewaren. Hulptroepen Ubiërs en Treveren slaan daarna op onterende wijze op de vlucht, waaieren uit over het slagveld, waar de Germanen op ze instormen. Intussen vinden de legioenen een goed heenkomen in het kamp te Xanten.

Waarschijnlijk vond ook dit gevecht bij Nijmegen plaats: de aanwezigheid van vrouwen op het slagveld doet althans de nabijheid van een Bataafse nederzetting vermoeden. Het deserterende Bataafse eskadron zou gelegerd kunnen zijn geweest op het Kops Plateau. Na de overwinning toonde Civilis zich niet van zijn beste zijde: hij liet de eskadronscommandant die zo’n belangrijke bijdrage had geleverd aan zijn zege, gevangenzetten bij de Friezen. Deze Claudius Labeo was een van de Claudii, de “nieuwe Romeinen” die de posities van de Julii bedreigden.

Wat de bedoelingen van de rebellen ook geweest mogen zijn, ze waren nu bereikt. De aanwezigheid van honderden Romeinse lijken bewees dat de Bataafse prins wraak had genomen voor de moord op zijn broer, terwijl zijn stam het oneervolle ontslag van de keizerlijke lijfwacht en de Romeinse rekruteringspraktijken had vergolden. Voor Civilis lag de alleenheerschappij desgewenst voor het grijpen; wie Romeinse legionairs had verslagen, had een onaantastbare positie binnen zijn stam.

Romeinse represailles vielen niet te duchten. Civilis kon namelijk beweren te hebben gehandeld in opdracht van Vespasianus, die, zoals we al zagen, vanuit Judea de troon van Vitellius bedreigde. In het verleden hadden de Bataaf en de Romein in Brittannië zij aan zij gestreden en Vespasianus had Civilis onlangs een brief geschreven waarin hij zijn wapenbroeder verzocht een opstand voor te wenden. Zo zouden Vitellius’ troepen in Neder-Germanië gebonden zijn. Ook al waren er doden gevallen, de Bataven hadden de Romeinen geen werkelijk ernstige schade toegebracht en Civilis mocht erop rekenen dat Vespasianus de Bataven goedgunstig zou behandelen.

[Wordt morgen vervolgd.]

Deel dit:

4 gedachtes over “De Bataafse Opstand (4)

  1. Ben Spaans

    De brief van Vespasianus aan Julius Civilis waarin de eerste de laatste vroeg om een opstand in scène te zetten – volgens mij zij je daarover in een eerder stukje dat het hier om een in Rome geopperde complottheorie ging? (Ik meen ergens in de stukken over Tacitus en de Germanen).

  2. Ben Spaans

    Ik heb de oude stukjes nog nagekeken en het lijkt er inderdaad op dat ik het niet op de MB kan hebben gelezen. Als ik er nog op kom waar ik ‘complottheorie’ dan vandaan heb laat ik het weten.

Reacties zijn gesloten.