De Byzantijnen ten oorlog

Byzantijnse soldaat, tiende eeuw (Hosios Loukas, Griekenland)
Byzantijnse soldaat, twaalfde eeuw (Hosios Loukas, Griekenland)

In 1984 publiceerde de Duitse historicus Alexander Demandt Der Fall Roms, waarin hij analyseerde hoe latere generaties hadden geoordeeld over de ondergang van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw. Hij beëindigde zijn boek met een lijst van 210 factoren die in de discussie een rol spelen, alfabetisch gerangschikt van Aberglaube tot Zweifrontenkrieg. Het onderwerp houdt de gemoederen bezig, zoveel is duidelijk.

Toch is het tot op zekere hoogte een misverstand dat het Imperium Romanum zou zijn verdwenen. Zeker, in West-Europa namen afstammelingen van Germaanse immigranten de macht over, maar in de (bevolkings)rijke gebieden rond het oostelijk Middellandse-Zeegebied bleef het wereldrijk gewoon bestaan. Dat historici het geen Romeins maar een Byzantijns Rijk noemen, suggereert een discontinuïteit die daar in feite niet is geweest.

De Amerikaanse militair analyticus Edward Luttwak zoekt in The Grand Strategy of the Byzantine Empire een verklaring voor het overleven van de oostelijke rijkshelft, en vindt deze in laatste instantie in het voortbestaan van het belastingstelsel, die een efficiëntere strategie mogelijk maakte die voor het westen onbetaalbaar was.

De aanpassing werd volgens Luttwak noodzakelijk toen Attila’s Hunnen Europa binnenvielen met grote, snelle groepen bereden boogschutters, die niet konden worden verslagen met traditionele militaire middelen. Gedurende enige tijd kocht Byzantium de vijanden af, en in deze jaren ontdekte het hoe belangrijk het was te beschikken over goede diplomatieke contacten. Met behulp van veel goud bouwde Byzantium zijn bondgenotennetwerk uit en toen het eenmaal beschikte over eigen ruiterlegers, staakten de keizers de betalingen en maakten ze korte metten met de Hunnen.

Sindsdien streden de Byzantijnse legers maar zelden om hun vijanden compleet te verslaan. De tegenstander van vandaag kon de bondgenoot zijn van morgen, en los daarvan: als het ene steppevolk was uitgeroeid, zou wel een andere stam zich vestigen in de vrijgekomen gebieden. Definitieve overwinningen bestonden niet en het had ook geen zin ernaar te streven.

Alles draaide erom vijanden en bondgenoten te manipuleren. Soms moest daarbij worden gevochten, maar er waren meer wegen. Goede informatie was van vitaal belang en Luttwak geeft mooie overzichten van de wijze waarop Byzantijnse ambassadeurs inlichtingen verzamelden. Hij had daarbij overigens wat minder summier mogen zijn over de christelijke missionarissen, die verafgelegen stammen konden winnen voor de Byzantijnse zaak en nuttige informatie doorspeelden.

De Byzantijnen gaven de verzamelde kennis aan elkaar door in militaire handboeken. Luttwaks beschrijving daarvan vormt het beste deel van zijn boek. Hij wijst erop dat ze praktisch van opzet waren en voortdurend werden geactualiseerd. Zo bevatte het Strategikon van Maurikios, geschreven rond 600, nog geen beschrijving van de Arabieren, maar vulden latere auteurs die lacune na de Arabische veroveringen snel op. Dit klinkt vanzelfsprekender dan het is, want in de westelijke provincies keek een auteur als Vegetius, de schrijver van een ander handboek, nooit naar de eigenlijke vijanden. In plaats daarvan las hij oude teksten, die hij niet eens goed begreep. (Luttwak geeft een hilarisch voorbeeld over de training van boogschutters.) Vergeleken met het antiquarisme van het laat-Romeinse Rijk was de Byzantijnse benadering, hoe vanzelfsprekend ook, een stap vooruit.

Luttwak heeft merkbaar plezier in dit verhaal en etaleert zijn enorme kennis op een prettige wijze. Helaas wordt zijn relaas soms ontsierd door verwijzingen naar de moderne islam die maar gedeeltelijk ter zake zijn. Weliswaar streden de Byzantijnen tegen de Arabieren, maar lang niet alle soldaten in de Arabische legers waren moslims, en de islam was in de door Luttwak behandelde periode nog volop in ontwikkeling. Het is daarom onjuist het latere te benutten om het vroegere te illustreren.

Tenzij het boek in feite niet over het verleden gaat en Luttwak eigenlijk iets wil zeggen over het heden. En inderdaad, ook andere aspecten van The Grand Strategy of the Byzantine Empire, zoals de nadruk op diplomatie en de onwinbaarheid van sommige oorlogen, wekken de indruk dat Luttwak in feite de ideale strategie voor de Verenigde Staten aan het schetsen is. In de laatste regels werpt hij zijn masker af en erkent hij te denken dat de Byzantijnse methoden “are in part applicable even today, or perhaps especially today”. Een professioneel geschoold historicus, die vertrouwd is met de wetenschapstheoretische grondslagen van zijn vak, zou zich over de actualiteit van zijn onderzoek waarschijnlijk minder onverantwoord uitlaten.

Er is meer kritiek mogelijk. Zo baseert Luttwak zich vooral op teksten en negeert hij het potentieel van de archeologie. Dat is vooral jammer omdat de verspreiding van de Byzantijnse forten toont welke gebiedsdelen men als belangrijk beschouwde en welke niet, terwijl uit de relatieve grootte kan worden afgeleid hoe de verschillende legeronderdelen op operationeel niveau samenwerkten. De archeologie kan ook uitsluitsel geven over Luttwaks aanvechtbare aanname dat de Byzantijnen vooral vochten als ruiters.

Een ander probleem is dat Luttwak niet bewijst dat de nieuwe strategie Byzantijns is. Hij toont alleen aan dat de Byzantijnen haar toepasten. Om het tot een Byzantijnse strategie te maken, had hij echter ook moeten bewijzen dat andere staten anders dachten over oorlogsvoering.

Ze deden echter vrijwel hetzelfde. Ook de heersers van het Sassanidische Rijk, het Umayyadische kalifaat van Damascus en het Abbasidische kalifaat van Bagdad begrepen de waarde van goud, diplomatie en goede informatie. In het westen waren de Franken er evenmin blind voor. De Friezen die in Dokkum Bonifatius vermoordden, wisten verdraaid goed welke contacten de missionaris had aan het Frankische hof. De nieuwe strategie is dus minder een Byzantijnse dan een Vroeg-Middeleeuwse, en Luttwak verklaart weliswaar waarom het Byzantijnse Rijk langer bestond dan het West-Romeinse Rijk, maar verklaart niet waarom het ook de Sassaniden, Umayyaden, Abbasiden en Franken overleefde. De beslissende factor moet een andere zijn geweest.

Zo valt dus wel wat af te dingen van Luttwaks analyse. Toch heeft hij een mooi, informatief boek geschreven. Het kan het best worden gelezen als een thematische geschiedenis van het Byzantijnse Rijk, waarin economische, financiële, militaire, etnografische, religieuze en literaire aspecten centraal staan. Wie liever grote-mannengeschiedenis leest, kan terecht bij het driedelige Byzantium van J.J. Norwich, maar wie de kaders wil kennen waarbinnen keizers en generaals moesten handelen, kan slechter kiezen dan The Grand Strategy of the Byzantine Empire.

[Oorspronkelijk verschenen in het NRC Handelsblad van 28 mei 2010. Ik denk dat ik, als ik dit boek nu zou recenseren, harder zou zijn. Dat de Byzantijnse legers vooral uit ruiterij zouden hebben bestaan, is écht verouderd en dat je via Byzantium in feite een ideale strategie voor de eigen tijd schetst, is écht misbruik van geschiedenis. Relevance is the enemy of history.]

Deel dit:

8 gedachtes over “De Byzantijnen ten oorlog

  1. Op de mooie fresco uit Osios Loukás staat volgens bij de oudtestamentische leider Jozua (van het bijbelboek) afgebeeld. Die naam (Iêsous ho tou Nauê) staat in elk geval boven zijn hoofd.

    Zou dit de kleding zijn geweest van een Byzantijnse generaal uit de 12e eeuw? Het borstpantser doet mij wel heel klassiek aan.

  2. Sorry maar ik moet het echt zeggen. Byzantium? Byzantijnen? Je bedoelt Constantinopel en Romeinen? De namen die ze zelf gebruiken, en hoe ze door hun vrienden en vijanden genoemd worden? Ik begrijp waarom Luttwak de naam gebruikt, gezien zijn eerdere boek (Grand Strategy of the Roman Empire), maar daarom hoeven wij toch niet mee te doen met die 17de-eeuwse Duitse benadering (onderscheid met het middeleeuwse Heilige Duitse Roomse Rijk)?
    En waar leg jij dan die grens?
    “Vergeleken met het antiquarisme van het laat-Romeinse Rijk was de Byzantijnse benadering, hoe vanzelfsprekend ook, een stap vooruit.”
    Vegetius schreef begin 6de eeuw, Maurikios schreef een eeuw later. Men neemt gewoonlijk de splitsing van West- en Oost-Romeinse Rijk als beginpunt, soms Theodosius, meestal de afzetting van Romulus Augustus. Vegetius pende voor een heel ander publiek dan Maurikios, die een handboek voor officieren schreef. Dat verklaart meer het verschil tussen beide bronnen dan een ‘Byzantijnse benadering’.

        1. De Neue Pauly zegt: na 383 en voor 450, met als meest waarschijnlijke moment tijdens de regering van Theodosius I (r.378-395). Dit op gezag van een publicatie van E. Milner uit 1996.

Reacties zijn gesloten.