Een beeldje uit Mari

Beeldje van een tempelintendant (Louvre, Parijs)
Beeldje van een tempelintendant uit Mari (Louvre, Parijs)

Syrië heeft een verleden dat heel, heel diep terug gaat. Wij associëren het ontstaan van de steden sterk met het zuiden van Irak, maar dat komt doordat ze daar voor het eerst zijn opgegraven. Het proces van stadsvorming beperkte zich echter niet tot dat deel van het Midden-Oosten: het wordt steeds duidelijker dat vanaf het moment dat men op enige schaal brons ging vervaardigen, de hiertoe noodzakelijke handelsnetwerken ervoor zorgden dat de ontwikkelingen in de diverse culturele zones steeds verder synchroniseerden. De eerste steden ontstonden daardoor tegelijk, zo rond 3000 v.Chr., in Irak, Egypte, Iran, Pakistan én Syrië.

Het bovenstaande beeldje komt uit de tempel van de liefdesgodin Ištar in Mari, een stad die aan de Eufraat lag in het grensgebied tussen Syrië en Irak. Het is daar al tijden onrustig: toen ik er in 2008 naar toe ging, was dat net de dag dat de Amerikaanse luchtmacht er bommen aan het gooien was. Momenteel is het gebied de inzet van strijd tussen het New Syrian Army en I.S.I.S., dat vorige maand een aanval afsloeg.

Om terug te komen op het beeldje: het stelt Ebih-il voor, de beheerder van het heiligdom. Hij was de voorzitter van de raad die het heiligdom bestuurde. In later Babylonisch zou hij zijn aangeduid als de šatammu van de kiništu. De raad bestond uit de priesters en het personeel van de tempel, maar ook de specialisten die door de tempel werden betaald (“prebendenhouders”) waren vertegenwoordigd. Die hadden allemaal verschillende belangen en Ebih-il moet die in evenwicht hebben weten te houden.

Het is een mooi beeldje van de vriendelijk ogende man. Dit type rok was gangbaar, het hele beeldje is traditioneel, maar de kunstenaar heeft er echt werk van gemaakt iets moois te produceren.

Rond 2350 werd Mari verwoest, misschien door koning Sargon van Akkad, die als eerste het Tweestromenland wist te verenigen. Het beeldje raakte bedolven en vergeten, tot het in de jaren dertig van de vorige eeuw door Franse archeologen werd opgegraven. Het staat nu in het Louvre in Parijs. Het heeft iets wrangs dat de geschiedenis van oostelijk Syrië zich lijkt te beperken tot oorlogsgeweld, toen en nu, terwijl er kunstenaars woonden die iets maakten dat, zelfs na ruim vier millennia, indruk maakt.

[Dit was de 166e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]

Deel dit:

5 gedachtes over “Een beeldje uit Mari

  1. Ik bezit een replica van een dergelijk beeldje. Mij is verteld dat de rok bestaat uit een aantal schapenstaartjes. Of denken de geleerden daar tegenwoordig anders over?

  2. John

    Vraagje:

    In mijn boekenkast staat ‘The Lost World of Old Europe’, een uitgave van Princeton. Het boek gaat over wat ik bij een gebrek aan ’n Nederlandswoord maar de “inktvisschelpculturen” van de balkan die bestonden zo tussen 5.000 en 4.000 v. Chr. Dit boek maakt melding van bronsculturen in de late steentijd en hun nederzettingen. Sommige van die nederzettingen worden ‘proto-cities’ genoemd. Zij hebben echter regelmatig oppervlaktes van enkele hectares.

    Vraag 1. Waarom worden de balkanculturen in zijn algemeenheid nooit genoemd door oudheidkundigen? (Hebben zij niet bijgelezen sinds de val van de muur? Of weten zij niet dat ’t meeste van het koper en tin in het midden-oosten uit Europa kwam?)

    Vraag 2. Waarom spreken oudheidkundige die schrijven over het ontstaan van steden in het midden-oosten regelmatig van een ‘stad’ bij een site die een hectare omspant, terwijl op de balkan – bijvoorbeeld Tripol’ye – bij een site van mogelijk 450 hectare, nog over een ‘proto-stad’ wordt gesproken? (Zijn balkanarcheologen bescheidener dan de Westerlingen die afreizen naar ’t midden-oosten. Of is ’t meer dan fluff?)

    Vraag 3. Stadsvorming wordt altijd in verband gebracht met culturele vooruitgang. Lendering brengt het in verband met bronsculturen van 3.000 v Chr. Als ik nog eens in mijn boekenkast duin lees ik dat ’s werelds eerste ijzercultuur begint 3.000 v. Chr. rond de zuidkant van de Taterbergen en via Tisza en Donau verspreid en door de ‘invaders’ van Gimbuta. Is de afhankelijkheid van Europees koper en tin en het gebrek aan ijzer in het midden-oosten niet te zien als culturele zwakheid? (lees ‘achterlijkheid’. De mediterrannee komt immers veel later tot het ijzer.)

Reacties zijn gesloten.