De “Schat van Priamos”

Haarsieraad uit Troje (Berlijn, Neues Museum)
De schat van Priamos: een haarsieraad (Berlijn, Neues Museum)

Het bovenstaande voorwerp, dat ik een paar jaar geleden fotografeerde in het Neues Museum in Berlijn, is nep. Het is een kopie van een sieraad uit de zogenaamde “Schat van Priamos”, die Heinrich Schliemann heeft opgegraven in Troje. De echte voorwerpen werden tijdens de Tweede Wereldoorlog bewaard in kratten in de Flakturm in de Berlijnse dierentuin en zijn in 1945 door de Sovjets meegenomen naar Moskou. Daar liggen ze nu in het Poesjkinmuseum, waar ik nog nooit ben geweest en waarvan ik dus ook geen foto’s heb. In Berlijn liggen replica’s van de originelen én vrij veel voorwerpen die na de oorlog nog in het depot van het museum bleken te liggen.

De Schat van Priamos is legendarisch – en niet alleen omdat ze de Ilioupersis illustreert, het heldendicht over de verwoesting van Troje. Schliemann begreep hoe hij de voorwerpen publicitair moest uitbuiten en dat leverde een van de beroemdste foto’s op uit de negentiende eeuw. Kijk maar na de breek.

Sofia Schliemann
Sophia Schliemann

De foto toont Sophia Schliemann met de sieraden die, zo opperde haar echtgenoot, misschien wel gedragen waren geweest door koningin Hekabe of Hektors vrouw Andromache. Of wie weet wel Helena zelf. Schliemann is vaak bekritiseerd om deze fantastische theorie, al was het overdrijven van het belang van archeologische vondsten ook toen al een standaardpraktijk en zijn de speculaties van Schliemann, vergeleken met wat Layard van Nineveh zoal bedacht, eigenlijk nog behoorlijk nuchter. Maar over Layard hoor je nooit iemand, zeker niet met het venijn waarmee soms over Schliemann wordt geschreven.

Van het sieraad hierboven is weleens geopperd dat Schliemann, die de wereld snel iets zou hebben willen tonen, het op de lokale markt heeft gekocht en heeft gepresenteerd als eigen vondst. Zulke sieraden komen inderdaad voor in het Midden-Oosten: ze worden onder andere gedragen door Turkmeense vrouwen. Die wonen echter niet in de omgeving van Troje, wat het onaannemelijk maakt dat Schliemann ze op de lokale markt heeft gekocht. De aanname “het ziet er hetzelfde uit dus is het hetzelfde” is eigenlijk te gênant voor woorden.

Een ander voorbeeld van verdampende kritiek is dat Schliemanns opgravingsdagboek vaak niet correspondeert met wat hij in zijn krantencolumn claimde op bepaalde dagen te hebben gevonden. Dat zou afbreuk doen aan zijn betrouwbaarheid. De krant waaraan hij als columnist was verbonden verscheen echter in Pruisen en hanteerde de Gregoriaanse kalender, terwijl in het Ottomaanse Rijk de Juliaanse kalender werd gebruikt. Kortom, niks aan de hand.

Schliemanns documentatie bleek zelfs voldoende om een paar jaar geleden te controleren waar de Schat van Priamos nu precies was gevonden. En daarmee komen we bij een belangrijk punt: dát Schliemann zijn opgravingen documenteerde. Hij was een van de eersten die begreep dat opgraven verwoesten was en concludeerde dat je dus verslagen moest schrijven. Ook liet hij topjes zand staan, zodat toekomstige generaties zijn opgraving konden controleren. Hier is een voorbeeld.

De “Schliemann Trench” in Troje

Misschien het belangrijkste: Schliemann leerde van zijn fouten. Hij begon zijn opgraving met een enorme sleuf, maar verfijnde zijn technieken al in het volgende jaar. Aan het einde van zijn leven concludeerde hij dat de bewoningslaag die hij aanvankelijk als het Homerische Troje had aangewezen (“Troje II”), te oud was. Het aardewerk dat hij nadien in Mykene en Orchomenos had opgegraven, correspondeerde namelijk met dat in een jongere bewoningslaag in Troje (“Troje VI”). Hieruit volgde dat dit de stad moest zijn die Homeros als decor had genomen van zijn verhaal.

Schliemann, die zijn aandacht inmiddels had verlegd naar het vasteland van Griekenland, begreep dat hij opnieuw in Troje zou moeten gaan graven en vroeg een vergunning aan. Dat kostte wat overredingskracht, want hij had de Schat van Priamos ooit tegen de regels in het Ottomaanse Rijk uitgesmokkeld en hoewel de Turkse overheid het had vergeven, was het niet vergeten. De voorbereidingen waren nog gaande toen Schliemann in Napels overleed. De opgraving zou onder leiding staan van Wilhelm Dorpfeld, die inderdaad concludeerde dat Troje VI de Homerische stad was.

Schliemann heeft dus geweten dat de sieraden op de foto hierboven nooit zijn gedragen door Hekabe, Andromache of Helena.

[Dit was de 183e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]

Deel dit:

3 gedachtes over “De “Schat van Priamos”

  1. Ek vind hierdie blog seker een van die interessantste van die wat ek volg. Baie dankie, en “Doe zo voort!” – ’n Uitdrukking wat in Afrikaans behoue gebly het.

  2. Dirk

    Gebruikte Schliemann dan zelf de Juliaanse kalender in zijn dagboeken? Waarom zou hij dat doen – om administratieve redenen, gemakkelijker om te overleggen met de Turkse autoriteiten?

  3. Ik heb de echte sieraden uit het door Schliemann opgegraven Troje in het Poesjkinmuseum te Moskou gezien. En natuurlijk ook de replica’s in Berlijn.
    Ik moet zeggen dat ik de opstelling in Berlijn mooier vond!

Reacties zijn gesloten.