NWA: Ingewikkelde oude talen

Manuscript van Caesars Gallische Oorlog (Biblioteca Nazionale, Napels)
Manuscript van Caesars Gallische Oorlog (Biblioteca Nazionale, Napels)

[In onze reeks rond de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) komt vandaag een vraag aan de orde over een onderwerp waar ik zelf te weinig van weet om er veel zinvols van te zeggen. Daarom geef ik het estafettestokje vandaag door aan Suzanne Adema, een classica die werkzaam is aan de VU en UvA. Dank je wel Suzanne!]

Hoe komt het dat de grammatica van oude talen, zoals Grieks en Latijn, ingewikkelder is dan die van moderne talen, zoals Nederlands en Engels?

En de toelichting:

Sinds de opkomst van de eerste beschavingen en de uitvinding van het schrift is de maatschappij steeds complexer geworden. Hierdoor is ook het belang van goede communicatie toegenomen. Hoe is het dan te verklaren dat de voornaamste vorm van communicatie, onze taal, steeds simpeler wordt? We gebruiken geen naamvallen meer, geen mannelijke of vrouwelijke woordvormen meer, nog maar weinig verschillende werkwoorduitgangen. Hoe komt dat?

In de vraag komen een heleboel zaken aan de orde. De kern van onze huidige wereld wordt genoemd: communicatie. Maar in de Oudheid was communicatie zeker niet minder belangrijk, ook over lange afstanden. Brieven en inscripties laten dat zien, maar het blijkt ook uit meer literaire werken. In Caesars werk over de Gallische Oorlog, bijvoorbeeld, doet de verteller zijn best om te laten zien dat Caesar zijn probleem met de Germaanse koning Ariovistus in eerste instantie langs diplomatieke weg – middels een uitgebreid weergegeven discussie – wilde oplossen. Ook berichten over de bewegingen van de vijanden zijn heel frequent in dit werk, om maar te laten zien dat Caesar erg goed op de hoogte was en daarmee een uitmuntend generaal.

De vraag gaat uit van het idee dat taal simpeler wordt, maar taalverandering is niet altijd taalversimpeling. Hans Bennis, Leonie Cornips en Marc van Oostendorp laten dat bijvoorbeeld zien in hun boek over taalverandering, Verandering en verloedering (2004). Nieuwe constructies of manieren van communicatie zijn niet altijd makkelijker te begrijpen dan de oude, zoals laatst ook in een stuk in De Volkskrant over emoji-vertalingen aan de orde kwam. Laatst kreeg ik zelf een berichtje met de emoji van de muis, het stuk chocolade en de feesttoeter met slingertjes. Dat was inderdaad nog niet zo’n simpele boodschap. Zelfs niet voor mij, hoewel degene die het berichtje stuurde ervan uitging dat ik over genoeg context beschikte om hem te snappen. Ik wist dat ze een doos chocola had gekregen op haar werk. Zodra ik me dat herinnerde, kon ik het berichtje ontcijferen: het betekende dat ze die doos chocola op haar werk had laten staan – tot grote feestvreugde van de muizen. Deze nieuwe vorm van communicatie is geestig, maar dus niet per se simpeler dan het ouderwetse gebruik van woorden.

Dan de vergelijking van talen en de moeilijkheidsgraad van Grieks en Latijn. Dit veronderstelt een vergelijking van talen en dat is het terrein van het taaltypologisch onderzoek. Wetenschappers vergelijken talen dan bijvoorbeeld wat betreft de structuur van zinnen, waaronder het gebruik van naamvallen. Ze zijn daarbij op zoek naar taaldiversiteit en taaluniversalia. Ze beschrijven dus vooral de kenmerken van talen, maar kennen er geen moeilijkheidsgraad aan toe.

De vraag naar de moeilijkheidsgraad van een taal roept andere vragen op: wat is de definitie van een moeilijke taal, bijvoorbeeld, maar vooral ook de vraag voor wie die taal moeilijk is. Romeinse kinderen leerden Latijn spelenderwijs, zoals ook Nederlandse baby’s en peuters Nederlands leren. De Romeinen regelden de zaken in hun rijk lange tijd succesvol met communicatie over enorme afstanden, zonder het gemak van telefoon of Facetime. Dus voor Romeinen zelf was (alledaags) Latijn niet zo ingewikkeld.

Voor ons is dat een ander verhaal. Wij moeten, als we Latijn of Grieks willen leren, een enorme afstand in tijd, ruimte en cultuur overbruggen. De meeste van de teksten die we willen lezen zijn bovendien literaire teksten. Deze teksten bevatten formuleringen en beelden waarvan het de bedoeling was dat ook Romeinen zelf erover nadachten. Zó goed Grieks en Latijn leren dat je die teksten begrijpt, is dus inderdaad behoorlijk moeilijk.

Hoe leer je als niet-Griek Grieks of als niet-Romein Latijn? Begin dit jaar is een boek verschenen van Eleanor Dickey waarin ze uitlegt en illustreert hoe Grieken in de oudheid Latijn leerden aan de hand van tweetalige dialogen, Learning Latin the Ancient Way. Latin Textbooks from the Ancient World.

Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar hoe we Grieks en Latijn in onze huidige tijd, zonder moedertaalsprekers om mee te oefenen, het beste kunnen leren. Er zijn docenten die stellen dat je dat op dezelfde manier aan moet pakken als moderne talen. Zij dompelen hun leerlingen onder in de taal door ze die te laten horen en te laten spreken. Daarnaast zijn er ook mensen die stellen dat je dan het gevaar loopt een kunsttaal te leren, een eenentwintigste-eeuws Neo-Latijn. Het leren van zulk Latijn lijkt een omweg om te komen tot de kennis die je nodig hebt om de antieke teksten te lezen die we willen lezen en begrijpen. Naar de taalverwerving van moderne vreemde talen wordt al wel veel onderzoek gedaan en hopelijk zullen daar in de nabije toekomst ook studies bijkomen naar goede manieren om Grieks en Latijn te leren.

Als het eenmaal is gelukt om Latijn en Grieks te leren, heb je toegang tot de gedachten en ideeën van Romeinen en Grieken.  In Nederland doen leerlingen dat bijvoorbeeld op het gymnasium. Hoeveel moeite het ze soms ook kost, deze leerlingen komen zo wel direct in aanraking met ideeën, verhalen en figuren uit de Grieks-Romeinse wereld. Dat kan een berichtje van Cicero zijn aan zijn vrouw over een badkuip (bijna een appje), maar het zijn vooral ook verhalen over grote thema’s als vrijheid van meningsuiting, gewetensvrijheid en de relatie tussen individu en staat. Leerlingen leren bij Grieks en Latijn dat het niet alleen belangrijk is om in het heden zo duidelijk mogelijk te communiceren en rekening te houden met wat de ander weet, maar dat het ook razend interessant en uitdagend is om je te verdiepen in communicatie uit het verleden.

Deel dit:

21 gedachtes over “NWA: Ingewikkelde oude talen

  1. Erik Hofmans

    Ik vraag me af of de vraagsteller iets heeft aan dit ‘antwoord’. Maar Harry Mulisch schreef destijds al: ‘Het beste is het raadsel te vergroten.’

    1. Waarom een taal moeilijk maken als het ook makkelijk kan? Hieronder mijn theorie over de oorzaken van het proces van geleidelijke “complificatie” dan wel simplificatie dat wij in de ontwikkeling van veel talen zien. Taal heeft niet alleen als functie om communicatie tussen mensen te vergemakkelijken, maar ook (misschien wel vooral) om een spreker of groep van sprekers te onderscheiden van anderen en machtsverhoudingen te bevestigen en te bestendigen (of juist om deze te relativeren). Te vergelijken met het onbegrijpelijke jargon of taalgebruik van bijv. dokters, hogepriesters, Eurocraten, ambtenaren, advocaten etc. Deze groepen hebben een bepaalde machtspositie, en door hun taalgebruik zo ontoegankelijk mogelijk te maken voor buitenstaanders kunnen ze hun machtspositie in stand houden.

      Hetzelfde geldt voor taalgemeenschappen. Hoe ingewikkelder een taal, hoe moeilijker het is om deel te worden van een taalgemeenschap, en vooral om door te dringen tot de elite binnen een taalgemeenschap. Alleen door jarenlange socialisatie en conditionering d.m.v. onderwijs en intensieve communicatie kun je je een taal Eigen maken op een niveau dat het je toegang geeft tot de elite. Hoe ingewikkelder een taal, hoe duurder en schaarser je toegangskaartje tot de elite die zich hiermee in stand kan houden. Een ingewikkelde taalstructuur fungeert zo als filtermechanisme voor de elite.

      Naarmate een taal eenvoudiger wordt en onnodig complicerende eigenschappen (zoals ingewikkelde verbuigingen, vervoegingen etc.) afslijten, zal de sociale mobiliteit ook toenemen, en wordt taalbeheersing minder een belemmering voor toegang tot de elite (hetgeen niet wegneemt dat dan andere factoren een rol gaan spelen om toegang te krijgen tot de elite). Taalvereenvoudiging heeft dus een nivellerend effect en, en leidt tot meer sociale mobiliteit en sociale veranderingen (het zijn in elk geval elkaar versterkende factoren).

      Naar mijn mening is er een duidelijke correlatie (en ook causaal verband) tussen de ingewikkeldheid van een taalstructuur en de hiërarchische verhoudingen en sociale mobiliteit binnen een taalgemeenschap. We zien dat duidelijk in het Nederlands en het Duits: nauw verwante talen, maar het Duits heeft duidelijk een meer ingewikkelde structuur, en dus bevat het pad naar de maatschappelijke bovenlaag in Duitsland meer linguïstische obstakels. Er is naar mijn mening een duidelijk verband tussen de meer hiërarchische verhoudingen in Duitsland (in vergelijking met Nederland) en de structuur van de taal.

      En een van de redenen waarom het Engels zo populair is als globale omgangstaal is is dat het zelf een vereenvoudigingsproces heeft doorgemaakt: je hoeft nauweliks rijtjes en regeltjes uit je hoofd te leren om goed mee te praten, Want uiteindelijk is het Engels, laten we wel wezen, toch een beetje een veredelde pidgin-taal: ontstaan uit een mengelmoesje van Germaans/ Saksisch en Frans (zelf ontstaan uit het taalgebruik van belabberd Latijn sprekende Germanen). Met de verdrijving van de oude Germaanse/ Angelsaksische elite door een nieuwe Normandische/ Franse elite zijn ook maar meteen alle onnodige grammaticale complicaties van de nieuwe omgangstaal aan de dijk gezet. Dat een eenvoudige taalstructuur goed is voor de sociale mobiliteit, zien we ook in Amerka, waar een man wiens taalgebruik zich kenmerkt door een uiterst eenvoudige structuur het tot president weet te schoppen. Of dat een positieve ontwikkeling is, laat ik maar in het midden.

  2. Dit is een interessant verhaal, maar het geeft geen antwoord op de vraag waar ik ook mee zit.
    Hoe ontstonden vele millennia geleden – uit het niets (?) – Indo-Germaanse talen met zoveel
    verschillende verbuigingen en vervoegingen, declinaties en conjugaties.
    In de loop van de tijd zijn die toch sterk afgesleten, in sommige talen minder b.v. Duits en Frans, maar in andere zeer sterk, vooral in de Engelse taal.
    Naar mijn gevoel, maar ik zou daar graag een taalhistoricus over lezen, lijkt de schrijfwijze van woorden ook steeds meer gepolijst te zijn. En dan juist weer minder in het Engels.
    En de taal wordt ook steeds unisexer.

    1. Ik zou mezelf geen taalhistoricus noemen, maar op één punt hoop ik toch verheldering te kunnen brengen: het is zeker niet zo dat de Indo-Germaanse (of Indo-Europese, zoals ze vandaag de dag vaker genoemd worden) talen uit het niets ontstaan zijn.

      De hedendaagse Romaanse talen zijn de dochters van het Latijn, de hedendaagse Germaanse talen hebben het (niet overgeleverd) Proto-Germaans als gemeenschappelijke voorouder, en op dezelfde manier is er ook pakweg een (evenmin overgeleverd) Proto-Slavisich dat ten grondslag ligt aan de hedendaagse Slavische talen. Elke taalfamilie gaat in principe terug op een moedertaal, die op een zeker punt in het verleden bestaan heeft. In het geval van Latijn en de Romaanse talen kunnen we dat gemakkelijk met onze eigen ogen vaststellen; in veel andere gevallen kunnen we over de prototaal alleen maar veronderstellingen maken. Wanneer een (proto)taal doorheen de tijd op verschillende plaatsen op verschillende manieren verandert, levert dat uiteindelijk een familie van verschillende talen op.

      Het Latijn, het Grieks, het Sanskriet, het Hittitisch, de Germaanse en Slavische talen (en nog andere talen) zijn op hun beurt met elkaar verwant. Dit wil zeggen dat we ook hier een gemeenschappelijke prototaal veronderstellen, het Proto-Indo-Europees. Zoals het Latijn uiteenviel in de Romaanse talen, zo was eerder al het PIE uiteengevallen in de Indo-Europese of Indo-Germaanse talen. Dit is hooguit zesduizend jaar geleden gebeurd, zeker niet vele millennia geleden.

      En waar kwam dat Proto-Indo-Europees dan vandaan? Dat was een taal zoals alle andere talen, wat wil zeggen dat dat zelf waarschijnlijk ook een dochtertaal van een nog oudere taalfamilie was. Tenzij we op een dag met zekerheid kunnen achterhalen dat andere leden van diezelfde oude taalfamilie nakomelingen hebben die ook vandaag nog bestaan, zullen we wel nooit weten hoe de vork precies in de steel zat.

      Het is belangrijk te beseffen dat er geen eensgezindheid bestaat over de vraag hoe lang er al gesproken menselijke taal bestaat, maar dat het wel duidelijk is dat we moeten spreken van tienduizenden of zelfs honderdduizenden jaren. Voor het overgrote deel van die tijd hebben we geen enkele getuigenis, maar er is geen reden om aan te nemen dat menselijke taal 20 000 of 30 000 jaar geleden fundamenteel anders werkte dan vandaag. Met andere woorden: er is genoeg gelegenheid geweest om het equivalent van de evolutie van Proto-Indo-Europees naar Nederlands, Frans, Pools, Farsi… meerdere keren te doorlopen.

      Het ziet er dus naar uit dat dat Proto-Indo-Europees allerminst uit het niets kwam en geen bijzonderder status heeft dan eender welke taal uit enig welk historisch (of prehistorisch) tijdperk.

  3. Manfred

    Het emoji-berichtje is een slecht voorbeeld omdat het niet over taalgebruik gaat maar over een spelletje, een rebus, dat bedoeld is om moeilijk te zijn.

    Hoe weet je zo zeker dat Latijn simpel was voor de Romeinen ‘zelf’? Je mag er allereerst vanuit gaan dat de gesproken taal afweek van het schrift en we kennen alleen dat laatste, dat alleen afkomstig is van Romeinen uit de hogere klassen. Wat spraken ze op de markt?

    https://www.youtube.com/watch?v=KAfKFKBlZbM

    In het algemeen denk ik dat wat ingewikkeld is in een bepaalde taal niet zozeer moeilijk is als wel uitgebreid omdat het belangrijk is. Naamvallen zijn belangrijk als bezitsvormen en hiërarchie belangrijk zijn.

          1. Manfred

            Nee juist niet. Emoji zijn leestekens, ze verduidelijken hoe je een stukje tekst moet interpreteren, maar ze hebben geen betekenis van zichzelf. Een verbaasde smiley heeft dezelfde betekenis als een vraagteken. Maar omdat de hoeveelheid smileys makkelijk uitgebreid kan worden hebben we er veel meer leestekens bij gekregen. Daarmee neemt hun duidelijkheid juist weer af. Zonder bijhorende tekst zijn de emoji niet alleen betekenisloos maar ook onbegrijpelijk. En dat zorgt er weer voor dat er een rebusje van kon worden gemaakt. Je moet een rebus geen taal noemen, daarmee zaai je onnodig verwarring in een onderwerp waar met taal iets anders word bedoeld.

    1. Martijn

      “Naamvallen zijn belangrijk als bezitsvormen en hiërarchie belangrijk zijn.”
      Daarmee ken je dus aan een grammaticale categorie een sociologische betekenis toe.

      Je zult begrijpen dat ik het met deze interpretatie niet eens kan zijn: het is van dezelfde orde als je afvragen waarom er een vrouwelijk en mannelijk geslacht is in Latijn (en onzijdig maar dat doet er niet toe in mijn voorbeeld), en waarom dan nauta (zeeman) grammaticaal vrouwelijk is? Antwoord: er is geen mannelijk en vrouwelijk geslacht. Er zijn -a en -us stammen, die in later tijden door grammatici mannelijk en vrouwelijk zijn genoemd.
      Ergo: taalkundige vormen kennen op zichzelf geen sociologische of maatschappij-betekenisdragende betekenis.

      1. Ik ben het in wezen eens met uw punt dat het gevaarlijk is sociologische betekenissen toe te kennen aan grammaticale categorieën, maar het specifieke voorbeeld dat u geeft is technisch gezien problematisch. “Nauta” wordt weliswaar verbogen volgens een model dat door de band genomen vertegenwoordigd wordt door vrouwelijke woorden, maar het is wel degelijk een mannelijk woord: een goede zeeman is een “bonus nauta”, geen “bona nauta”.

        Een vervangend voorbeeld uit het Italiaans: alle personen, slachtoffers en spionnen zijn in deze taal grammaticaal vrouwelijk (la persona, la vittima, la spia).

  4. Is de stelling bedoeld als subjectieve mening of als objectieve uitspraak?
    En hoe wil je vaststellen dat de grammatica van een bepaalde taal moeilijker is dan die van een andere taal?

    1. Het instrument om het vast te stellen is het taaltypologisch onderzoek, dat geen oordeel geeft over de moeilijkheidsgraad van de vergeleken talen. Zoals Suzanne Adema aangeeft, is dat inderdaad een subjectief iets, afhankelijk van degene die de taal leert.

      1. Ook ik vond juist dat emoji-voorbeeld heel geestig. Het doet trouwens denken aan een verhaal bij Herodotus, over de Skythen.

  5. Van oude talen weet ik vrijwel niets. Ik heb de meest praktische middelbare schoolopleiding gevolgd: HBS-B. Niettemin meen ik mij een paar opmerkingen te kunnen veroorloven. Ik heb de indruk dat onvoldoende onderscheid gemaakt wordt tussen het Latijn dat door de elite werd gesproken en geschreven enerzijds en de taal die het gewone volk in vele varianten gebruikte. De ingewikkelde geschreven Latijnse taal is nadrukkelijk ook het voorbeeld geweest waarnaar de grammatica van het Nederlands in de zeventiende eeuw is gemodelleerd. Dat gebeurde vanzelfsprekend ook door een intellectuele voorhoede: Hooft, Vondel om een paar namen te noemen. Sindsdien zijn de regels wel aan de volkstaal sprekenden aangeboden (Bijbelvertaling), maar voor zover men lezen en schrijven kon, is de nauwkeurigheid van grammatica en spelling langzaam doch zeker behoorlijk afgesleten. Ons land als immigratieland (sinds de Batavieren!) heeft keer op keer ook een versterking van de afslijtimpuls gekregen doordat nieuwkomers niet als kind reeds de taal hebben aangeleerd.
    Na de Tweede Wereldoorlog is het afslijtproces nog versneld. Duits (met z’n naamvallen en drie geslachten) was enkele decennia – begrijpelijkerwijze – niet favoriet en het Engels (Amerikaans), dat een fraai voorbeeld is van de afslijtrace in taal is ons taalgebied binnengedrongen.

    1. rjvbever69

      Hartelijk dank voor de verwijzing naar uw artikel, dat ik zeer boeiend vond en dat mij ook erg aansprak. Ik ben gepensioneerd arts, ben gediplomeerd Tolk-Vertaler Frans en heb een diploma Frans MO-A en houd mij al ‘levenslang’ hobbymatig bezig met het leren van vreemde talen.
      Op de vraag: Hoe komt het dat de grammatica van oude talen (en ik beperk mij met opzet niet tot Grieks en Latijn) ingewikkelder is dan die van moderne talen? oppert u dat er volgens u twee hypothesen mogelijk zouden zijn, al geeft u toe dat de linguïsten er nog niet uit zijn.
      Ik citeer voor het gemak uit uw artikel:
      Hypothese 1:
      … “Die lijn wijst erop dat zaken als werkwoordsuitgangen en naamvallen geen enkel probleem zijn voor kinderen: zij pikken die moeiteloos op. Voor volwassenen zijn ze daarentegen om de een of andere reden moeilijk te leren en moeilijk te onthouden.” …
      Heeft u het hier de moeilijkheidsgraad waartegen ‘leerders’ van vreemde talen aanlopen in functie van hun leeftijd waarop ze de taal leren? Of bedoelt u dat kinderen die van jongsaf aan een bepaalde (moeder)taalomgeving blootgesteld zijn met weinig moeite een taal kunnen aanleren en dat volwassenen die een vreemde taal leren minder onthouden en fouten maken, wat leidt tot een verschraling en afname van de ingewikkelde grammaticale structuren.
      Hypothese 2:
      … “Maar in opener samenlevingen hebben de uitgangen minder overlevingskansen. Er komen volwassenen die fouten maken, en die fouten kunnen in de loop van de tijd ook kleine kinderen beïnvloeden – die krijgen immers verwarrende input terwijl ze hun taal aan het leren zijn, en zouden dan uiteindelijk kunnen besluiten dat die uitgangen waarschijnlijk overbodige franje zijn. Wat er onmiskenbaar is gebeurd in Europa in de afgelopen eeuwen is dat het contact tussen allerlei groepen gemakkelijker is geworden. Dat heeft dan effect gehad op de uitgangen. In die zin ziet de vragensteller het dus op zijn kop: dat de uitgangen zijn verdwenen heeft geen negatief effect op de communicatie, maar is juist zelf een gevolg van het feit dat communicatie gemakkelijker is geworden. …
      Deze hypothese spreekt mij meer aan. Ik houd mij momenteel bezig met het leren van Hongaars en ik vind dit een bijzonder moeilijke taal, dat hoef ik u niet uit te leggen. Deze taal heeft in belangrijke mate haar moeilijkheidsgraad behouden (agglutinatie, vocaalharmonie, veel naamvallen, etc…) en er zijn dus relatief weinig mensen die het leren. Zelf blinken de Hongaren ook niet uit door openheid jegens andere talen (dat hebben ik zelf ervaren). De taal verleent de Hongaren terzelfdertijd een zekere trots maar heeft ook een isolerend effect t.o.v. andere culturen, m.i.
      Kan men zeggen dat het ‘versimpelen’ van grammaticale structuren een soort sneeuwbaleffect heeft? Door de intensiteit van het contact met andere talen treedt een vereenvoudiging van de taal op, wat het voor meer leerders ‘aantrekkelijker’ maakt de taal te leren, dan verdere vereenvoudiging van de taal, etc … Dat zou eventueel kunnen verklaren dat het Engels de lingua franca geworden is en het waarschijnlijk zal blijven.
      Voor de agglutinerende talen zoals het Hongaars, Ests en Fins en aantal Turkische talen zou deze versimpeling m.i. wel tot communicatieproblemen kunnen leiden gezien de morfologische structuur en de eraan gekoppelde inhoud. Dat zou betekenen dat dergelijke talen minder snel kunnen versimpelen qua grammatica.
      Ik weet dat de taalkundigen tewerk gaan volgens de methode van het taaltypologisch onderzoek en zich dus descriptief en niet normatief opstellen. Toch vindt men op internet aan de hand van bepaalde criteria ‘rankings’ van de moeilijkheidsgraad van diverse talen. Zijn er onderzoeken te bedenken, waaruit deze moeilijkheidsgraad en de mate van beheersing (in de zin van communicatieve mogelijkheden) van kinderen van hun eigen taal op een bepaalde leeftijd te meten valt. Mij lijkt het niet gemakkelijk!
      Roger van Bever

  6. Het verhaal van Marc van Oostendorp in ‘Neerlandistiek’ maakt voor mij, als niet-taalkundige, een en ander goed duidelijk.
    Het is mooi om tijdens je leven je moedertaal te zien veranderen. Door de toegenomen contacten met Engelstaligen zie je dat veel van hun woorden worden overgenomen zonder dat er een Nederlands equivalent voor komt. Nederlandse woorden worden ook vervangen door Engelse. We spellen toenemend zoals dat in het engels gebeurd. Lange woorden worden nu in het Nederlands toenemend gesplitst. Soms wat onjuist, zoals fijnstof dat fijn stof wordt. In veel gevallen is dit toch wel handig en wordt de taal beter leesbaar.

  7. Ik zelf heb het gymnasium gedaan, maar heb niet echt het gevoel gehad dat ik die taal geleerd heb. Toen ik later een cursus grieks heb gedaan bij een taleninstituut, heb ik iets geleerd van de Griekse taal. Nu spreek ik de taal nog niet vloeiend, maar wel genoeg om met Griekse vrienden te praten

Reacties zijn gesloten.