NWA: Oost en West

Een Romeinse kopie van een hellenistisch beeld van Kybele uit Nikaia, nu in het Archeologisch Museum van Istanbul.
Een Romeinse kopie van een hellenistisch beeld van Kybele uit Nikaia, nu in het Archeologisch Museum van Istanbul.

Vandaag behandel ik in mijn reeks rond de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) de laatst overgebleven vragen. Ik heb ze samengenomen omdat ze alle drie niet gaan over de Oudheid zelf, maar over de wijze waarop we daarmee omgaan. Ze liggen bovendien in elkaars verlengde: in feite gaan ze over de erfenis van de negentiende eeuw.

Waarom besteden oudheidkundige musea geen aandacht aan Kybele of Cybele?

De vragensteller geeft als voorbeeld van het negeren van de belangrijke oosterse godin de Karthago-expositie in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden. Hoewel ik eerlijk gezegd niet weet of Kybele in de antieke havenstad werd vereerd en, zo ja, of die cultus voor Karthago belangrijk was, is de observatie van de vragensteller niet onjuist. Handboeken en musea behandelen de invloed van oosterse culten doorgaans pas als ze zijn aangekomen bij de Late Oudheid, alsof het een late ontwikkeling was dat de goden van Anatolië, Syrië, Egypte en Judea zich naar het westen verspreidden. Dat wekt de indruk dat de opkomst van het christendom deel uitmaakte van een betrekkelijk laat proces van oriëntalisering van de Romeinse culten, en dat klopt niet. Kybele werd in Rome vereerd sinds de late derde eeuw v.Chr.

Ik beken dat ik niet uit mijn hoofd weet hoe het RMO en het Allard Pierson-museum momenteel aandacht besteden aan Kybele. Wel weet ik dat vrijwel alle handboeken vasthouden aan het laat introduceren van de oosterse culten. De reden is dat het standaardverhaal van de oude geschiedenis alweer wat ouder is. Verschillende auteurs uit de achttiende eeuw (Montesquieu, Gibbon…) zochten de oorzaak van de uitbouw van het Romeinse Rijk in een bepaalde mentaliteit. Rome was onverslaanbaar, schreef Montesquieu, zolang het aan de oorspronkelijke zeden had vastgehouden en het wereldrijk ging ten onder door nieuwe gewoonten. In zo’n geschiedbeeld past het beter de introductie van nieuwe goden zo kort mogelijk voor de desintegratie van het Romeinse gezag in West-Europa te tonen.

Zo althans denk ik dat de vork in de steel steekt, maar ik geef mijn mening graag op voor een betere. De tweede vraag lijkt op het eerste gezicht te gaan over een totaal ander onderwerp. Eigenlijk is het geen vraag.

Assyriologie: uitgave en interpretatie van spijkerschriftteksten uit Iraq.

De eigenlijke vraag is: wordt het niet eens tijd ervoor te zorgen dat de tienduizenden onuitgegeven kleitabletten wél worden gepubliceerd? Of, in de stellige woorden van de vragensteller:

Een rijk land dat zich zorgen maakt over de vernielingen van cultureel erfgoed, maar zelf de bestudering ervan niet meer financiert is medeschuldig aan de destructie van dit erfgoed.

Het antwoord ligt opnieuw in de geschiedenis van de oudheidkundige disciplines. In de vroege negentiende eeuw raakte de Altertumswissenschaft verdeeld over twee afdelingen: de historicus die Griekenland en Rome wilde bestuderen, moest eerst Grieks en Latijn leren en kwam zo terecht bij de subfaculteit van de klassieke talen; de historicus die zich op het Nabije Oosten richtte, moest Hebreeuws of Arabisch leren en kwam terecht bij Semitische talen. Wat eeuwenlang samen bestudeerd was geweest, raakte zo gescheiden.

Athene en Rome werden in deze tijd vooral bestudeerd vanuit een op Winckelmann teruggaand humanistisch perspectief. Daarentegen werd het oude Nabije Oosten vooral bestudeerd om de Bijbel beter te begrijpen. Die vond men zó belangrijk dat, toen het Babylonische spijkerschrift werd ontcijferd, de aandacht vooral uitging naar de bijbelse parallellen. De publicatie van religieuze teksten had dus voorrang boven bijvoorbeeld administratieve documenten.

Zo werd het ene deelterrein van de oudheidkunde onderzocht met een humanistische en het andere met een religieuze invalshoek. Van lieverlee werden die verschillen teruggeprojecteerd op het verleden. Men ging bijvoorbeeld schrijven dat het oude Nabije Oosten stond voor religiositeit terwijl in Griekenland het rationalisme zou zijn geboren. Dit is allang achterhaald, maar de institutionele verdeling is blijven bestaan en is komen samenvallen met een tegenstelling tussen “wij” westerlingen en “zij” oosterlingen. Dit is dus evidente onzin, maar de nadruk is meer op de bestudering van het westen blijven liggen dan op die van het oosten. Dat geldt voor het onderzoek, dat geldt voor museale collecties, dat geldt voor de bekendheid bij de bevolking, dat geldt voor het onderwijs. Onbekend maakt onbemind.

Ik deel dus de verontwaardiging van de vragensteller, die ik ook proef in de derde vraag:

In hoeverre (en hoe) moeten wij onze (westerse) geschiedschrijving aanpassen om het denken in tegenstellingen tussen de oosterse en westerse mentaliteiten en culturen te veranderen en zelfs te vervangen door een meer genuanceerde visie op geschiedenis?

Simpel: we moeten inderdaad eens wat dingen aanpassen. Het sjabloon waarin Oost tegenover West staat, is echt onzin, zoals hierboven aangegeven. We moeten echter niet alleen de geschiedschrijving aanpassen, maar vooral de geschiedvorsing. De reeks over de Trojaanse Oorlog toonde hoe zeer de geschiedenis van het vroege Griekenland en het oude Nabije Oosten in elkaar grijpen, en dat geldt ook voor andere onderwerpen. Het voorbeeld van Kybele toont al dat oosterse culten in het westen terechtkwamen. Het ontstaan van de Griekse filosofie valt niet te begrijpen zonder kennis van Babylonische kosmologieën. De lijst waar het onderzoek is vervlochten, is eindeloos.

De structuur van de hedendaagse oudheidkunde – verdeeld over Oost en West, verdeeld over een dozijn subdisciplines – is ontstaan in de negentiende eeuw. De huidige studierichtingen bieden de studenten niet wat ze nodig hebben om het onderwerp naar behoren te bestuderen, maar zijn historisch gegroeid. Anders gezegd: de structuur van de wetenschap is onwetenschappelijk.

Deel dit:

2 gedachtes over “NWA: Oost en West

  1. mnb0

    “tegenstelling tussen “wij” westerlingen en “zij” oosterlingen.”
    Het dringt wel door – je werk is niet helemaal vergeefs.

    1. Joost Kloppers

      Denkt u? De reacties zijn helaas voornamelijk negatief op het filmpje en ontaarden als snel in discussies tussen “wit” en “zwart” en andere anachronismen die erbij gehaald worden. Kritiek op de film 300 (en het oude Griekenland) wordt gezien als schuld belijden van de multiculturalist over het verleden, wat ik zo vaak nog zie gebeuren zodra nuances en correcties geplaatst worden bij vermeende tegenstellingen tussen het Westen en het Oosten. Desondanks zie ik de publicaties van Lendering ook niet als tevergeefs, maar oude stereotyperingen en vooroordelen zijn nog lang niet helemaal uitgebannen.

Reacties zijn gesloten.