Meer NWA: Oude talen

amsterdam_gevelsteen_vinkenstraat_161.jpg

[Het leuke van de Nationale Wetenschapsagenda is dat het een soort zwaan-kleef-aan kan zijn: de een schrijft over iets, de ander werkt het verder uit. Mijn goede vriend Richard Kroes schrijft over antieke grammatica, waarover Suzanne Adema al eerder op deze blog een stukje schreef en waarover Marc van Oostendorp zijn mening al gaf op de Neerlandistiek-blog.]

Den koe slachtte de slager.

Mijn vader (hij was van 1926) vertelde me ooit dat op zijn lagere school (dat moet dus tussen 1932 en 1938 zijn geweest) door de leerlingen al hard gelachen kon worden om bovenstaande zin. Destijds had het Nederlands nog naamvallen en dankzij dat ‘den koe’ was volkomen duidelijk en ondubbelzinnig dat hier niet de slager het slachtoffer was, maar den koe.

Toch had het taalgevoel van de leerlingen inmiddels de overhand gekregen en dat was niet meer gebaseerd op gevoel voor naamvallen, maar voor de woordvolgorde. Als de koe de slager slacht, is er wat geks aan de hand en als de slager de koe slacht, gebeurt er iets wat een koe nu eenmaal kan overkomen.

Iets vergelijkbaars leerde ik toen ik begin jaren ’90 in Duitsland kwam te werken en daar mijn middelbare school-Duits mocht ophalen aan échte native speakers. Zo had ik op school keurig het rijtje an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor und zwischen geleerd. Dat waren de voorzetsels die ‘met de derde of vierde naamval gingen’. Met welke van de twee, was afhankelijk van of het iets met beweging of stilstand te maken had. Het ezelsbruggetje dat we leerden was: met een auto op drie wielen blijf je stilstaan, met een auto op vier wielen kun je rijden.

Ik heb er op school nooit wat van begrepen. Het kwartje viel pas toen mijn Duitse collega’s me het verschil in betekenis uitlegden door gebruik te maken van twee zinnen die allebei beweging inhielden: ich fahr auf dem Weg en ich fahr auf den Weg. In beide zinnen staat exact hetzelfde, met hetzelfde voorzetsel, alleen met een andere naamval voor der Weg. En ze betekenen iets verschillends.

Ich fahr auf dem Weg, is derde naamval en zou dus stilstand moeten betekenen, maar ja: je rijdt toch? De stilstand heeft hier betrekking op het feit dat je op de weg rijdt en daar op blijft rijden. Ich fahr auf den Weg – vierde naamval – houdt beweging in, in dier voege (sorry, dat kon ik niet laten), dat je naast de weg staat en erop rijdt.

Ich fahr auf dem Weg en ich fahr auf den Weg, versus ik rijd op de weg en ik rijd de weg op. Een verschil dat in het Duits uitgedrukt kan worden met een andere naamval, is in het Nederlands verschoven naar de woordvolgorde. Geleerden spreken in dit geval van synthetische talen versus analytische talen. Synthetische talen maken uitbundig gebruik van vervoegingen (voor werkwoorden) en verbuigingen (voor zelfstandige naamwoorden) om betekenis over te brengen, analytische talen hebben dat veel minder: die vertrouwen op woordvolgorde en hulpwerkwoorden.

Ich fahr auf den Weg is een synthetische oplossing, ik rij de weg op een analytische. De slager slachtte de koe is een analytisch geformuleerde zin, den koe slachtte de slager is synthetisch, al maakt dat voor het lot van de koe niet uit.

Ik moest daar aan denken toen ik de bijdrage van Suzanne Adema las op het blog van mijn goede vriend Jona. Hij is momenteel vragen uit de Nationale Wetenschapsagenda aan het behandelen en één van die vragen gaat over het steeds minder ingewikkeld worden van de grammatica van talen. Vroeger, toen we nog Grieks, Latijn en Proto-Indoeuropees spraken, moesten we ons eindeloze hoeveelheden vervoegingen en verbuigingen meester maken voordat we een taal fatsoenlijk konden spreken. Nu – met talen als bijvoorbeeld Engels en Nederlands – is dat bij lange na niet meer het geval.

Suzanne Adema kon daar beter antwoord op geven dan Jona, vandaar haar gastbijdrage, waarin ze voorzichtig twijfel zaait aan de vooronderstelling bij de vraag: is een taal met een minder ingewikkelde grammatica ook wel echt eenvoudiger? Het antwoord is bij Suzanne nog een voorzichtig ‘nee’, maar dat kan wat mij betreft een behoorlijk snoeihard ‘nee’ worden.

Vervoegingen en verbuigingen hebben het voordeel dat je ze uit je hoofd kunt leren, ze zijn een soort van overzichtelijk. Maar welke betekenisveranderingen er gepaard gaan met het in een andere volgorde zetten van woorden, kan sterk verschillen, afhankelijk van wélke woorden je gebruikt. Dat is veel minder overzichtelijk en stukken lastiger uit je hoofd te leren: op de weg en de weg op versus blijft bij je en blijft je bij, leg het maar eens aan een buitenlander uit.

Ik zou zo gauw ook niet weten hoe je een analytische hulpwerkwoordencluster als ik zou jou wel eens hebben willen zien durven blijven staan kijken in zinnig Latijn (synthetisch) of klassiek Arabisch (nog veel synthetischer) vertaalt en hoe je erbij uitlegt dat je voor deze betekenis ook alleen deze volgorde kunt gebruiken. Dan heb ik het nog niet eens over de vloek van de Nederlandse taal: het woordje ‘er’.

En ook Engels is zo makkelijk niet. Het is de taal met de grootste woordenschat, omdat voor vrijwel elk begrip wel een woord beschikbaar is uit elk van de drie strata waaruit het Engels is opgebouwd: Keltisch, Anglosaksisch en Frans. In de praktijk hebben die drie synoniemen in de loop der tijd of een nét iets andere betekenis gekregen, of kun je bepaalde woorden met dezelfde betekenis maar een andere herkomst alleen gebruiken binnen een bepaald taalregister. Dat maakt Engels tot één van de lastigste talen om goed te leren spreken, in weerwil van een wijdverbreid misverstand.

Ik vergeet altijd wat analytisch en synthetisch ook alweer waren, dus dat moest ik even opzoeken op Wikipedia. Wat zag ik daar? De meest extreme vorm van een analytische taal is een isolerende taal. Die heeft helemaal geen vervoegingen en verbuigingen meer. Wat blijkt? Juist isolerende talen hebben sterk de neiging om toontaal te worden: een taal – denk aan chinees – waarin de toonhoogte mede betekenisdrager wordt.

Hoezo makkelijker?

[Oorspronkelijk verschenen op de blog van mijn goede vriend Richard Kroes.]

Deel dit:

12 gedachtes over “Meer NWA: Oude talen

  1. Leuk! In de bundeling met 100 antwoorden op vragen uit de NWA die dit voorjaar bij Balans verschijnt, zal de vraag nóg een keer behandeld worden, en wel door de taalkundige Nicoline van der Sijs (Meertens Instituut & Radboud Universiteit Nijmegen).

  2. Dirk Steyaert

    “Den koe” kan ik als Vlaamse Nederlandssprekende onmogelijk uit mijn mond of pen krijgen. Voor mij is het de-woord “koe” nog altijd vrouwelijk. “Den koe” is enkele mogelijk als het onderscheid mannelijk / vrouwelijk niet meer gemaakt wordt. Ik zou graag willen weten wanneer het in Nederland gewoon werd om van een koe te zeggen: “Hij geeft enorm veel melk.”

    1. U haalt van alles door elkaar. Ik geloof niet dat het in Nederland ‘gewoon’ is om te zeggen “Hij geeft enorm veel melk.” Bij de keuze van persoonlijk voornaamwoorden laten Nederlanders zich over het algemeen leiden door het biologisch geslacht. Dat is natuurlijk iets anders dan de vraag of er nog een verschil wordt gemaakt tussen mannelijk en vrouwelijk bij lidwoorden. Dat verschil tussen mannelijk den en vrouwelijk de bestaat zoals u weet niet in de standaardtaal en alleen in dialecten beneden de grote rivieren (waarvan een heel gebied ook nog Nederland heet) en op Schiermonnikoog.

      Daarnaast is voor de meeste noordelijke Nederlanders het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk ook verdwenen als een de-woord niet verwijst naar iets met een biologisch geslacht. Over het algemeen gebruikt men dan een mannelijk pronomen: ‘de taal en zijn eigenaardigen’, e.d.

      1. Er is wat dit betreft overigens ook wel wat mis met het stukje, want het Nederlands heeft eigenlijk al heel lang geen naamvallen meer, en had dat in de vroege 19e eeuw zeker ook alleen in de officiële geschreven standaardtaal. Je zou eigenlijk verwachten dat men dan indertijd zou hebben ingezien dat je wel de *vrouwelijke* accusatief moet nemen om naar een koe te verwachten.

        In bovengenoemde zuidelijke dialecten zijn naamvallen allemaal verdwenen – er is geen variëteit van het Nederlands meer die bij lidwoorden of zelfstandig naamwoorden nog een naamvalsonderscheid maakt –, altijd ten gunste van de oorspronkelijke accusatief. Vandaar ʼden knecht’ (en ‘de vrouw’).

        1. Erik Bouwknegt

          In noordelijke dialekten (in elk geval in het Gronings en delen van het Drents) is het niet ongebruikelijk om ook het biologische geslacht niet meer altijd te onderscheiden in persoonlijke voornaamwoorden. Mijn moeder (afkomstig uit een streek waar dit onderscheid nog helder was) heeft erg haar best moeten doen om mij dit af te leren toen ik dit blijkbaar van klasgenootjes op de lagere school had overgenomen.

          Ook het Woordenboek van de Drentse dialecten merkt bij ‘hie’ (hij) op: “ook ter aanduiding van vrouw of vrouwelijk dier”, en bij ‘hum’ (hem): “ook gebruikt voor vrouwen en vrouwelijke dieren, maar dan soms als ruw of verouderd ervaren”.

        2. Roger Van Bever

          Ik erger mij nog dagelijks aan het gebruik van het vrouwelijk bezittelijk voornaamwoord bij een onzijdig woord. De zogenaamde ‘haar-ziekte’. Voorbeeld: Het museum heeft haar collectie verrijkt met een nieuwe Rembrandt. Zo zijn er legio andere voorbeelden te geven. Even erg: als bij een vrouwelijk woord een mannelijk bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt. Voorbeeld: De regering en zijn ministers.
          Wat ik mis in uw betoog is dat in de meeste talen er een onderscheid gemaakt wordt tussen het biologisch geslacht en het grammaticale geslacht. De meeste Nederlanders hebben geen enkele notie meer van deze grammaticale geslachten. Dat ze in sommige gevallen ook nog fouten maken tegen het biologisch geslacht is natuurlijk ongelooflijk erg, vooral voor mensen die al wat ouder zijn. Vroeger werd dit grammaticaal geslacht van een zelfstandig naamwoord door iedereen die Nederlands sprak (bijna) perfekt beheerst. Ik ben Vlaming en ik ben tolk-vertaler Frans. Ik geef toe dat vooral in Vlaanderen vaak als richtlijn het Franse grammaticale geslacht gevolgd wordt. Maar ook in het Nederlands is er een aantal eenvoudige regels m.b.t. het geslacht van niet levende wezens. Dat de Nederlanders deze grammaticale geslachten niet meer beheersen is m.i. te wijten aan een zekere luiheid om deze regels te leren. Het gaat zelfs zover dat als er in een zin verwezen wordt naar een de-woord (afschuwelijk woord!) in de vorige zin, een aanwijzend voornaamwoord i.p.v. een persoonlijk voornaamwoord gebruikt wordt. De grammaticale geslachten staan trouwens nog steeds in de Van Dale vermeld bij de zelfstandige naamwoorden!
          Ik realiseer me dat de taalkundigen volgens een descriptief model werken, maar als de grammaticale geslachten er niet meer toe doen, laten de taalkundigen die normatieve grammatica’s schrijven duidelijkheid scheppen en de grammaticale geslachten maar volledig afschaffen, dan zijn we tenminste van onze ergernis af.

  3. Ton Spamer

    Voor het rijtje “an, auf, hinter, …enz.” leerde ik in de 2e klas van de middelbare school dat het gebruik van de juiste naamval werd bepaald door het feit of er sprake was van een “entstehendes” (4) dan wel een “bestehendes Verhältnis” (3). Noch ik noch een van mijn klasgenoten heeft dat ooit onbegrijpelijk gevonden. Het werkt net als het verschil tussen het Engelse “in” the house en “into” the house.

  4. Martijn

    Dank je ook weer even de mythe aanstipt dat Engels zo gemakkelijk is. Los nog van het pleidooi dat (helaas) met enige regelmaat opduikt (“Als iedereen Engels spreekt, begrijpt iedereen elkaar tenminste en hoeven we nooit meer een andere taal te leren, dus laten we allemaal maar Engels gaan spreken”, of iets van die strekking), erger ik me ook aan mensen – zoals Louise Fresco recent nog – die beweren dat zij zich (geboren Nederlandstalig) veel beter kan uitdrukken in het Engels. Toen ik dat las, wilde ik de krantenpagina wel toeschreeuwen: “Nee mevrouw Fresco, U dénkt slechts dat u goed Engels spreekt!”
    Nou goed, mijn ergernis moge duidelijk zijn. Om een taal echt goed te leren, moet je gewoon jaren studeren, in het betreffende land gaan wonen, heel veel lezen, etcetera.

Reacties zijn gesloten.