Klassieke literatuur (5e): Appianus

Portret van een Romeinse man, niet per se Appianus (Glyptothek, München)

[Bij mijn mail zat onlangs de vraag welke klassieke teksten en vertalingen ik mensen zou aanraden. In deze onregelmatig verschijnende reeks zal ik een persoonlijk antwoord geven, waarbij leesplezier voorop staat. Wie zich werkelijk in de klassieke letteren wil verdiepen, kan het beste aan een universiteit aanschuiven bij een collegereeks. Voor de Latijnse literatuur kun je verder Piet Gerbrandy’s Het feest van Saturnus lezen, maar voor de Griekse en christelijke literatuur bestaat zo’n boek niet.]

Voordat ik begon aan de behandeling van de oude geschiedschrijvers, blogde ik over het begrippenpaar methodisch individualisme en methodisch collectivisme. Ofwel de plek waar de historicus de oorzaak van deze of gene gebeurtenis plaatst. Tot in de negentiende eeuw zocht men die bijna altijd in het handelen van een individu. De ontluikende sociale wetenschappen maakten echter duidelijk dat abstracte zaken ook een bewerkende rol konden spelen. Een beroemd voorbeeld is Durkheims onderzoek naar zelfmoord, waaruit bleek dat zelfs bij deze allerindividueelste daad maatschappelijke factoren een rol speelden.

Het nadenken over zaken als methodisch individualisme en collectivisme markeert in feite de volwassenwording van de hedendaagse historische wetenschap en hangt vanzelfsprekend samen met het ontstaan van de sociaal-economische en de institutionele geschiedenis. In feite vormen de termen, lelijk als ze zijn, de erkenning dat er meer is dan grotemannengeschiedenis omdat geschiedenis niet slechts wordt gemaakt door individuen maar tevens door maatschappelijke krachten, door klassen, door standen, door ideeën en door ideologieën.

In de Oudheid waren vrijwel alle auteurs die over het verleden schreven echter nog methodisch individualisten. Een mooi voorbeeld is Josephus, over wie ik al eerder blogde. Zijn verklaring voor de storm van geweld waarmee een einde was gekomen aan de tempelcultus, Jeruzalem en de Verbondsrelatie (althans, zoals tot dan toe geconceptualiseerd) is dus simpel: er waren allerlei Joden die niet hadden willen deugen. Hij duidt ze aan als de leden van een vierde, aan het Jodendom vreemde filosofie, die hij plaatst naast de farizeeën, sadduceeën en essenen. De aanhangers van deze vierde stroming veroorzaakten conflict na conflict, tot de ingezetenen van Jeruzalem zichzelf vernietigden.

Individuen dus. Moderne historici ontwaren achter die vierde filosofie een klasse die in opstand is gekomen. (Een klasse is een groep mensen die wordt gedefinieerd door hun positie in het economische systeem.) Die klasse lijkt te hebben bestaan uit mensen die gemarginaliseerd waren geraakt, maar dat is onder Josephus’ radar gebleven.

Zulke zaken bleven bij vrijwel alle antieke auteurs onder de radar. Cicero leefde tijdens de Romeinse burgeroorlogen en kwam niet verder in zijn analyse van de oorzaken dan dat slechte mensen hun plaats niet hadden gekend. Niet dat hij niet begreep wat armoede was, niet dat hij niet begreep dat armoede klassen kon definiëren, maar hij begreep niet dat het collectief een causale factor kon zijn. Anders gezegd: Cicero herkende de instituties en de sociaaleconomische verhoudingen niet als oorzaak.

Nee, dan de tweede-eeuwse auteur Appianus, die een Geschiedenis van de Romeinse Oorlogen schreef. Het deel over de eerste Burgeroorlogen is overgeleverd en toont dat we te maken hebben met een auteur die de sociaal-economische en institutionele factoren wel herkende. Al in de eerste alinea’s van dit deel geeft hij aan dát er een institutioneel probleem lag – Rome had twee wegen naar legitimiteit, namelijk via de Volksvergadering en via de Senaat – en dat is iets dat andere auteurs óf veronderstellen óf negeren. Een tweede punt: Appianus herkent dat de armoede groepen deed ontstaan die het historisch proces in werking zetten dat zou leiden tot de desintegratie van de Republiek (en later: de opkomst van de monarchie).

Er is nog een ander aspect waaraan je ziet dat Appianus wat verder kijkt dan de andere antieke geschiedschrijvers: hij heeft eigen keuzes gemaakt over de presentatie van de stof. Dat merk je niet in het aan de Burgeroorlogen gewijde deel van zijn geschiedwerk, maar wel in de rest, dat is gewijd aan de buitenlandse oorlogen. Hij ordent de stof namelijk per strijdtoneel, dus de oorlogen in Spanje bij de oorlogen in Spanje en de oorlogen in Afrika bij de oorlogen in Afrika. Dit zou het begrip van de lezer kunnen vergroten, al moet ik bekennen dat ik me afvraag of dat ook werkelijk het geval is geweest. Ik heb een Engelse vertaling ooit online geplaatst en kreeg niet de indruk dat het een verbetering was.

Dat is echter niet zo belangrijk. De pointe is: Appianus heeft, anders dan veel van zijn tijdgenoten, nagedacht over vragen die pas eeuwen later werkelijk werden doorgrond. Hij is te vergelijken met die Babyloniër die de integraalrekening uitvond: een briljante geest die de wetenschap verder had kunnen brengen als zijn tijd er klaar voor zou zijn geweest.

[Het deel over de Burgeroorlogen is onlangs verschenen in vertaling van John Nagelkerken, die ook de Historia Augusta heeft vertaald. Zeer aanbevolen: Nagelkerken weet wat hij doet en Appianus, zoals ik heb betoogd, is een van de betere historische auteurs uit de oude wereld. U kunt het boek hier bestellen. Fascinerende lectuur.]

Deel dit:

3 gedachtes over “Klassieke literatuur (5e): Appianus

  1. mnb0

    “die Babyloniër die de integraalrekening uitvond”
    Dat is een overdrijving die volgens jouw aantekeningen eerder bij archeologen thuis zou horen, maar wat daar beschreven werd is inderdaad een knap stukje werk.

Reacties zijn gesloten.