Een Romeinse stad

De basilica van Bavay

In de tweede eeuw na Chr. somde de Griekse auteur Pausanias de kenmerken op waaraan een plaats moest voldoen om in zijn tijd te mogen gelden als stad. De magistraten moesten beschikken over een representatieve vergaderzaal en er moesten enkele openbare voorzieningen zijn, zoals een theater, een waterleiding (hieronder viel ook het badhuis) en een sportschool. Tot slot had een stad ook een economische functie, want er moest een markt zijn. De aanwezigheid van tempels gold in de Oudheid als zo vanzelfsprekend dat ze onvermeld kon blijven. Al deze gebouwen stonden ook in de steden in de Lage Landen.

De ideale Romeinse stad had de vorm van een dambord, waarbij de verschillende velden staan voor de huizenblokken. Zelfs het met duizend inwoners tamelijk onaanzienlijke Voorburg was volgens dit patroon gebouwd. In het midden kruisten twee hoofdstraten elkaar op het centrale plein, het forum. Bezoekers wisten dat ze hier het raadhuis en de tempel voor de stadsgoden konden vinden. Als de stad erg groot was, bezat ze verschillende marktpleinen, maar in de kleine steden van de Lage Landen zal de wekelijkse markt hebben plaatsgevonden op het centrale plein.

Zo’n marktplein is in het Noord-Franse Bavay, de hoofdstad der Nerviërs, nog te bezichtigen. Aan een zijde stond de basilica, een multifunctionele hal waar handel kon worden gedreven, waar de gouverneur recht kwam spreken en waar de gemeenteraad kon vergaderen. Met een lengte van bijna honderd meter behoorde de basilica van Bavay tot de grootste uit de Romeinse wereld, groter dan bijvoorbeeld die van Karthago.

Op verschillende plaatsen op het forum stonden eenvoudige altaartjes waar kooplieden een eed konden afleggen. In een tijd waarin de meeste mensen niet konden lezen en schrijven, was het vrij zinloos afspraken zwart op wit te zetten, zodat overeenkomsten aangegaan werden ten overstaan van de onsterfelijke goden of de keizer, die eveneens religieuze eerbewijzen kreeg.

De tempels aan het centrale plein konden gewijd zijn aan elke god die de Romeinen vereerden en dat waren er nogal wat. Had de stad de status van colonia en hadden alle burgers het Romeinse burgerrecht, dan was er altijd een Capitool, een tempel voor Jupiter, Juno en Minerva zoals die ook in Rome stond. De huidige kerk St. Maria im Kapitol in Keulen is, zoals de naam al aangeeft, gebouwd in zo’n tempel. Daarnaast bezat Keulen verscheidene andere tempels, zoals die voor de oorlogsgod Mars en de zonnegod Mithras. Bij de haven moet een heiligdom hebben gestaan voor de riviergod Rhenus en de havengod Portunus, en verder was er natuurlijk het altaar voor de keizercultus waaraan de stad zijn naam dankte.

Ook de inheemse goden kregen tempels. Deze hoge rechthoekige gebouwen waren aan alle zijden voorzien van een laag, op zuilen rustend afdak. Het bekendste voorbeeld is de natuurstenen tempel die omstreeks 100 na Chr. in de Betuwe in Elst is gebouwd op een plek waar op dat moment al minstens anderhalve eeuw een cultusplaats was en al zo’n halve eeuw een stenen heiligdom stond. De nieuwe tempel kon, met een oppervlak van 23 bij 30 meter en een hoogte van zo’n 17 meter (de afmetingen van een modern gebouw met vier verdiepingen), de vergelijking met de tempels van Italië doorstaan. De grootste heiligdommen van Pompeii waren kleiner.

Archeon, reconstructie van de tempel in Cuijk

Het is zeker dat de in Elst vereerde inheemse godheid ook de Romeinen aansprak, want tot de vondsten behoort een traditioneel Romeins offer, een suovetaurilia. Dit bestond uit een varken, schaap en stier en werd uitsluitend gebracht aan de twee goden van de kiemkracht, Mater Matuta (“moedertje wasdom”) en Mars. Dit wil niet zeggen dat de Bataafse godheid die in Elst werd vereerd, Mars of Mater Matuta was, al was het maar omdat ook de resten zijn opgegraven van een beeldje van Hercules.

Bij de belangrijkste tempel van de stad stond, eveneens aan het centrale plein, het raadhuis. Het is jammer dat zulke gebouwen nog niet zijn gevonden in Nederland en België, want elders waren daar vaak inscripties aangebracht met gemeentewetten, keizerlijke bekendmakingen en belangrijke raadsbesluiten, die ons een beeld zouden geven van de zaken die onze voorouders politiek in beroering brachten. Archeologen hebben in 2003 bij Leersum de fragmenten gevonden van een bronzen plaat met daarop een klein deel van de tekst van een brief of een toespraak, maar de tekst is te fragmentarisch om te begrijpen wat er staat. Uit welke stad het document afkomstig is, is bijvoorbeeld niet te zeggen; wel staat vast dat de plaat door een Germaanse plunderaar is meegenomen en in stukken geknipt om het metaal om te smelten. Het is onbekend waarom een paar fragmenten aan de oven ontsnapten.

Deze tekst is echter een unicum. Bij gebrek aan meer moeten we ons hier beperken tot de vaststelling dat de gemeenten in onze contreien vermoedelijk op dezelfde wijze werden bestuurd als elke andere gemeente in het Romeinse Rijk: door twee voor een jaar gekozen burgemeesters en een gemeenteraad waarin zo’n tachtig mannen zitting hadden. Anders dan in Italië, waar men alleen “oude rijken” respectabel genoeg achtte voor bestuursfuncties, konden benoorden de Alpen ook succesvolle kooplieden toetreden tot de gemeenteraad.

De burgemeesters van Seebronn (Lapidarium, Stuttgart)

Er was nog een ander soort bestuurscentrum in het Rijnland: het hoofdkwartier dat omstreeks 50 in Keulen voor de generaal werd gebouwd en later diende als paleis voor de gouverneur van de provincie Beneden-Germanië. Dit praetorium, zo’n drieënhalve hectare groot, torende imposant hoog uit boven de Rijn en de façade langs de oever was zelfs extra monumentaal, om de bewoners van het Overrijnse in te peperen wie de machtigsten waren. Op het met zuilen omgeven binnenplein en in de met schitterende mozaïeken versierde zalen ontving de gouverneur zijn gasten. Ambtenaren hielden hier de provinciale inkomsten bij, officieren kwamen langs om de grensbewaking te bespreken en als iemand appelleerde tegen een vonnis van de stedelijke magistraten, werd zijn zaak behandeld.

Het badhuis in Heerlen: de grootste Romeinse ruïne in Nederland

Op het lijstje van voor een stad kenmerkende gebouwen stonden ook sportscholen of gymnasia. Soms maakten deze gebouwen deel uit van het badhuis. Het mooiste voorbeeld is het complex dat is opgegraven in Heerlen en op ware grootte nagebouwd in Archeon. De bezoekers konden op het sportveld of in het buitenbad trainen, zich vervolgens ontspannen in de koude, lauwe en warme baden of in de sauna, en daarna dineren in het restaurant. Voor geletterde bezoekers was er een bibliotheek. De combinatie van zwembad, sportschool en bibliotheek mag ons wat merkwaardig toeschijnen, maar was dat destijds niet. Een Romeins gezegde om aan te duiden dat iemand ongeletterd was, kwam erop neer dat ’ie te stom was om te baden.

Een badhuis als dat in Heerlen veronderstelde een waterleiding en een riool. De watervoorziening is een onderschatte triomf van de Romeinse techniek: ze verbeterde de stedelijke hygiëne op een manier waarvan alleen onze tropenartsen zich een voorstelling kunnen maken. De gemiddelde levensverwachting in de Oudheid lag rond de eenentwintig jaar, want een derde van alle zuigelingen stierf en kinderziektes waren dodelijk. Wie gespaard bleef en de leeftijd van tien jaar bereikte, was voorlopig uit de gevarenzone en mocht erop rekenen nog drieëndertig jaar te leven. Waar in de hedendaagse Derde Wereld een vergelijkbare demografische situatie bestaat, zijn de effecten van de introductie van zuiver drinkwater en goede riolering sensationeel: een tienjarige mag dan hopen op nog drieënveertig levensjaren, tien meer dan voorheen. In de steden van het Romeinse Rijk moet een vergelijkbare verlenging van de levensverwachting hebben plaatsgevonden – zij het niet in de zeer grote steden, waar de badhuizen juist plaatsen waren om besmettelijke ziekten op te lopen, want zieke en gezonde mensen baadden destijds gemengd. Waar de mensen echter wat ruimte hadden en bacillen niet zo makkelijk werden overgedragen, verlengden de badhuizen echter wel degelijk de te verwachten levensduur.

Waterwerken zijn opgegraven in elke Romeinse stad in de Lage Landen. Zo zijn er aquaducten bekend uit Nijmegen, Xanten, Keulen en Tongeren.

Tongeren, een gemeente in Gallië, bezit een opmerkelijke bron die tintelt met veel waterbelletjes en smaakt naar roest, wat je overigens pas merkt als je ervan hebt gedronken. Het water reinigt het lichaam en geneest de derdedaagse koorts en de pijn van nierstenen.

Dat schrijft Plinius de Oudere, maar er is geen bron in de omgeving van de stad te bekennen die precies aan de beschrijving voldoet. Misschien hebben zijn woorden betrekking op de bronnen van Spa of op de geneeskrachtige wateren van Aken, die zich bevonden binnen de Tongerse gemeentegrenzen. Of misschien herinnerde Plinius zich de eigenschappen van het water niet goed en gaat het toch om de “Pliniusbron” even ten westen van het huidige Tongeren.

Het laatste punt van het lijstje was het theater. Keulen schijnt een schouwburg te hebben gehad, maar elders maakten reizende toneelgezelschappen gebruik van het amfitheater, dat eigenlijk bestemd was voor dieren  en gladiatorengevechten. Veel verschil maakte het overigens niet, want in veel Romeinse toneelstukken werd in detail getoond hoe akelig de held aan zijn einde was gekomen (met een terdoodveroordeelde als stand-in). De meeste steden in de Lage Landen bezaten een amfitheater. Dat van Xanten is gedeeltelijk herbouwd.

De gereconstrueerde stadsmuur van Xanten

Om het dambordstadje lag een stadsmuur. Die van Keulen was tweeënhalve meter dik en acht meter hoog en diende niet alleen om vijandige Germanen af te weren, maar ook om hun een indruk te geven van de macht van het Romeinse Rijk. Niet minder imposant waren de wallen die in de eerste helft van de tweede eeuw verrezen rond Tongeren: zes meter hoog, twee meter dik en meer dan vier kilometer lang. Het is overigens een raadsel waarom de muur werd opgericht, want er dreigde geen oorlog.

Deel dit:

2 gedachtes over “Een Romeinse stad

  1. Dirk

    Een vraag over “Stad in marmer”, dat ik met veel plezier herlezen heb omdat eind mei enkele dagen Rome op de planning staan. Je vermeldt daar dat de meeste inwoners van Rome thuis Grieks praatten. Elders verwijs je naar de overvloed aan Griekse namen. Zijn er nog andere aanwijzingen voor het overwicht van Grieks dan de namen? Ik zou bijvoorbeeld vandaag op basis van het aantal Steve’s,Johnny’s en Kimberley niet willen veronderstellen dat de meeste inwoners van de Lage Landen thuis Engels praten, wel dat er naar de Engelse/Amerikaanse cultuur wordt opgekeken.

Reacties zijn gesloten.