Stedelijke rechten

Agrippa, de stichter van Nijmegen (Altes Museum, Berlijn)

Ik had er eigenlijk niet over willen bloggen, maar het onderwerp dook in vier dagen drie keer op: wat is de oudste stad van Nederland? Die vraag leeft nogal in Maastricht, dat ooit toeristen lokte met de slagzin “Maastricht staat op zijn Romeinse verleden” en in Nijmegen, dat elk decennium een ander stichtingsjaar lijkt te hebben.

De eeuwige negentiende eeuw

Als ik het goed zie, is het in feite een negentiende-eeuws discussie. Zoals de trouwe lezers van deze kleine blog weten, is er te weinig informatie over de oude wereld en spelen de vooronderstellingen van de oudheidkundige een belangrijke rol bij de interpretatie van de schaarse data. Dat is de aard van het vak, maar als je niet oppast neem je de vooronderstellingen van je voorgangers over. En dat lijkt hier te zijn gebeurd: in de negentiende eeuw ging men ervan uit dat er zoiets was geweest als Romeins stadsrecht, zoals dat in de Middeleeuwen ook had bestaan.

Ten dele is dat waar. De Romeinen verleenden weleens aan een gemeente de rang van colonia, wat wilde zeggen dat zo’n stad een miniatuur-Rome werd. Alle burgers kregen het Romeinse burgerrecht en de stad kreeg een Capitool-tempel om de voornaamste Romeinse goden gepast te vereren. In steden als Keulen en Xanten is aan de burgers dus een rechtenpakket toegekend. Dat lijkt inderdaad wat op de middeleeuwse stedelijke privileges.

Municipia en naamsveranderingen

Er zijn echter nog twee verschijnselen. Om te beginnen gaan in de loop van de Keizertijd steeds meer gemeentes zichzelf aanduiden als municipium. Tongeren is een voorbeeld. Daarnaast is er een gewoonte dat steden de naam van de vorst aannemen: Nijmegen gaat zich aanduiden als Ulpia Noviomagus (naar keizer Marcus Ulpius Trajanus) en Voorburg wordt Forum Hadriani (naar keizer Hadrianus).

Deze gegevens zijn samengebracht in een soort theorie van alles, volgens welke het Romeinse staatsbestel drie rangen van gemeentes zou hebben gekend.

  • Er waren civitates, zoals de pas-onderworpen stammen in Gallië; de Griekse stadstaten (poleis) hadden vergelijkbare rechten;
  • civitates en poleis konden de municipium-status verwerven, wat inhield dat de burgers een lager soort burgerrecht kregen (het Latijnse burgerrecht);
  • en tot slot konden ze colonia worden.

Daarnaast konden gemeentes gelden als bondgenoot of worden vrijgesteld van belastingen, zodat er een enorme verscheidenheid was aan rechtspakketten. Verdeel en heers.

De problemen

Tot zover de reconstructie. Er waren complicaties. Er was bijvoorbeeld de vraag of een naamaanpassing – zoals Nijmegen dat zich Ulpia Noviomagus ging noemen – eigenlijk wel duidde op een statusverandering. Het twintigste-eeuwse Nijmegen heeft die vraag met ja beantwoord. De stad kreeg dus een Trajanusplein met een beeld van keizer Trajanus, omdat men ervan uitging dat de naamsverandering duidde op de verlening van stadsrechten. Maar dat is dus allerminst zeker.

Een tweede complicatie is dat er slechts één verlening van een municipiumstatus expliciet is gedocumenteerd. Dat betreft Praeneste en speelt ten tijde van keizer Tiberius. Zoals we zo meteen zullen zien, bewijst die het tegengestelde van wat men denkt.

Wanneer oudheidkundigen zeggen dat een stad een municipium werd, is dat dus niet gebaseerd op een akte of zo. Hoewel we tienduizenden inscripties kennen, is er geen enkel document waaruit blijkt dat deze of gene bestuurder municipale rechten verleent aan deze of gene gemeente. We hebben te maken met circumstantial evidence:

  • Enerzijds inscripties waaruit blijkt dat de stad zich municipium is gaan noemen (zoals in Tongeren, waarbij ik aanteken dat niemand die inscriptie ooit heeft gezien).
  • Anderzijds inscripties die erop duiden dat een stad de naam van een keizer heeft aangenomen (zoals in Nijmegen).

In beide gevallen is de aanname dat de juridische status veranderde precies dat: een aanname. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat een naamsverandering méér is geweest dan de gebruikelijke Romeinse hielenlikkerij. Uit Sabora in Andalusië hebben we de correspondentie over: de gemeente vraagt om zich naar keizer Vespasianus te mogen noemen, deze staat dit toe en herinnert eraan dat financiële overeenkomsten niet nietig worden nu de tenaamstelling niet langer klopt.

Nog een probleem: wat is een municipium eigenlijk?

Er is nog een beslissend bezwaar: we hebben de definitie van een municipium gewoon over. Het is een stad die voorvaderlijke rechten heeft. Dat is natuurlijk het enige wat de Romeinse overheid niet kan verlenen. Kijken we naar Praeneste, dan zien we dat de aan die stad verleende municipium-status geen promotie is van civitas naar municipium, maar het terugdraaien van een colonia-status. De stedelingen hadden het Romeinse recht gekregen maar vonden hun oude rechten aangenamer, waarop keizer Tiberius besloot dat als de goede mensen van Praeneste het geschenk liever niet hadden, hij het hun niet zou opdringen.

Ik sla de standaardisering van de gemeentewetten, de status van bondgenoot en de belastingvrijstellingen even over. Waar het om gaat is dat het hele idee van een municipium-status een fata morgana is.

Samenvattend

De discussie is complexer dan ik hier kan samenvatten, maar vier conclusies zijn relevant.

  1. Het aannemen van een keizerlijke naam betekent niets. Toen Sabora zich naar Vespasianus ging noemen, veranderde dat de status van de stad niet.
  2. Het is denkbaar dat het Latijnse jargon veranderde en dat de term civitas in de loop van de tweede eeuw werd ingeruild voor municipium, zonder dat dit voor de juridische status verschil maakte. Vergelijk het met het Nederlandse woord “departement”, dat steeds meer plaatsmaakt voor “ministerie”.
  3. De status van colonia is wél een reëel gegeven.
  4. Postuleer geen complexe juridische structuren als Romeinse stroopsmeerderij alles verklaart.

Kortom: zolang er geen bewijs is dat Nijmegen of Tongeren de rang van colonia hebben gekregen, zijn ze altijd gewone gemeentes gebleven.

Wat waren Nijmegen, Tongeren en Voorburg dan wel?

Nijmegen, Voorburg of Tongeren waren echter – en dit is belangrijk – wél de voornaamste nederzettingen binnen de gemeente. Hier kwam de gouverneur op bezoek om recht te spreken. Rijke mensen bouwden hier hun villa’s. Hier stonden de voornaamste tempels. Kooplieden kwamen naar deze nederzettingen omdat ze hun waren konden slijten. Als het bewijsmateriaal uit Italië mag worden geëxtrapoleerd naar de Lage Landen, was er een cyclus van markten, elke weekdag ergens anders.

Trajanus moet Agrippa zijn

Tot slot: het stichtingsjaar van Nijmegen. De militaire basis bij Nijmegen lijkt in 19 v.Chr. te zijn ontstaan. Op dat moment moet er een civitas van de Bataven zijn geweest. Nijmegen had in 1982 zijn 2000-jarig bestaan kunnen vieren.

Dat de stad een standbeeld heeft voor Trajanus, eert iemand die voor Nijmegen niet bijzonder veel heeft gedaan. De gouverneur die in 19 v.Chr. verantwoordelijk was voor het Rijnland en aan wie Nijmegen zijn bestaan heeft te danken, was Agrippa. Het is tijd het beeld van Trajanus te vervangen door iets beters.

Kunnen we in het volgende decennium dan weer een ander stichtingsjaar verzinnen voor Nijmegen? Dat denk ik niet. De datering van de militaire basis, gebaseerd op munten, is redelijk hard, terwijl onze kennis van het Romeins bestuursrecht in de loop van de twintigste eeuw is gegroeid. Maar misschien is ergens een specialist in Romeins bestuursrecht die kan uitleggen waarom al het bovenstaande onzin is.

Literatuur

Fergus Millar, The Roman Emperor (1977)

Deel dit:

Reacties zijn gesloten.