Het Romeinse platteland

Romeinse tuin (Museumpark Orientalis)

Antieke steden zijn goed herkenbaar: ook na enkele eeuwen vallen de ruïnes nog altijd op. Het waren echter niet de enige nederzettingen in de Lage Landen. De oude heuvelforten van de oorspronkelijke bewoners werden weliswaar overvleugeld door de hoofdsteden van de Romeinse gemeentes, maar werden niet allemaal verlaten.

In de buurt van de militaire kampen lagen burgerlijke nederzettingen waar kooplieden, kroegbazen en de gezinnen van de soldaten verbleven. Aan de kust lagen vissersdorpen en zeehavens als Boulogne, Domburg, Colijnsplaat en Katwijk. Kolenbranders en jagers woonden in de bossen, mijnwerkers bij de groeven en pottenbakkers op plaatsen met goede klei, zoals in Berg en Dal, waar op industriële schaal dakpannen werden vervaardigd. Rond Heerlen werd even grootschalig keramiek geproduceerd: momenteel zijn er niet minder dan zesenveertig pottenbakkersovens bekend.

Verder woonden er mensen rond soms oeroude heiligdommen. Andere nederzettingen konden ontstaan bij een rivierovergang, zoals Cambrai, Kortrijk en Maastricht. Langs de heerbanen waren ook pleisterplaatsen ingericht waar soldaten en ambtenaren van paard konden wisselen en een bad konden nemen. Bij zo’n herberg kon een politiepost zijn waar zich al snel kooplieden en boeren vestigden. Liberchies en Heerlen zijn op die manier ontstaan aan de weg van Bavay naar Keulen.

De meeste nederzettingen waren echter onopvallende gehuchten, bestaande uit een handvol boerderijen, soms gelegen in de omgeving van een Romeinse herenboerderij. De Romeinse ambtenaren duidden zulke landelijke nederzettingen aan met de voor-Romeinse term pagus of het Germaanse leenwoord vicus.

Een goed bekende herenboerderij is die bij Voerendaal. Gebouwd in de tweede helft van de eerste eeuw op de plaats waar een inheems dorpje had gelegen, werd ze in de loop der jaren uitgebreid met twee vleugels, tot het complex vele tientallen meters breed was. De bewoners waren voorzien van alle gemakken: er was een badhuis, in de woonvertrekken van de eigenaar lag vloerverwarming en ook de personeelsvertrekken waren alleszins comfortabel. Sommige muren waren versierd met fresco’s. Vanzelfsprekend waren er ook bergruimtes, graanschuren, tuinen, stallen en opslagruimtes. Het ongeveer 180 bij 215 meter metende erf was omgeven door een muurtje, waarbuiten graanvelden lagen.

Sommige boeren uit de omgeving werkten als dagloners op zo’n landgoed. Tussen hen en de herenboer lag een wereld van verschil. Terwijl de laatste zo rijk was dat hij nooit hoefde te werken – of het moest zijn als gemeenteraadslid – had de eerste niet eens de garantie dat hij kón werken. Zelfs een slaaf had meer bestaanszekerheid, want die wist dat hij elke dag werk en eten had en kon eigen activiteiten ontplooien in de vrije tijd die zijn meester hem liet. De slaaf die staat vermeld op het schrijfplankje uit Tolsum, was daarbij niet gelukkig – hij maakte schulden – maar had in principe de mogelijkheid geld te verdienen en zichzelf vrij te kopen. De kans dat dagloners hun positie verbeterden, was kleiner. Het gros van de plattelandsbevolking was arm noch rijk, en er zijn dan ook boerderijen bekend in alle soorten en afmetingen.

Graan werd grootschalig geproduceerd. Er lagen immers duizenden soldaten aan de Rijn die meer voedsel nodig hadden dan de graanboerderijen uit de omgeving produceerden. Van de vele Romeinse votiefstenen die zijn teruggevonden, zijn er weinig representatiever voor het leven in de Lage Landen dan deze uit Nijmegen:

Marcus Liberius Victor, een Nervische burger, graanhandelaar, lost zijn gelofte aan de Mopatische moeders met genoegen en met reden in.

Uiteraard kon niet overal graan worden verbouwd. Ook de gronden waarop dat niet mogelijk was – het Nederlandse rivierengebied bijvoorbeeld – maakten deel uit van een economie die werd gedomineerd door de behoeften van het leger, zoals blijkt uit de opgraving van stoeterijen bij Rijswijk en Wijk bij Duurstede. Niettemin bleef graan het belangrijkste product. De graanboerderijen op de Belgische lössgronden vormden het economisch zwaartepunt van Belgica, dat nog enkele eeuwen een van de meest welvarende gebieden van Europa zou zijn.

Om ook elders de productie van graan mogelijk te maken, werden achter de Zeeuwse en Vlaamse duinen veengronden ontgonnen. Het ging hierbij om kussens van eeuwenoud, vochtig organisch materiaal, die enkele meters boven de zeespiegel uitstaken. Het veen kon zeer eenvoudig voor agrarische doeleinden worden aangewend, want een boer hoefde slechts een paar evenwijdige sloten te graven om zijn perceel te ontwateren en te veranderen in een akker van zuivere compost. Helemaal zonder gevaar was dit niet, want de bodem begon hierdoor in te klinken en daalde zo ten opzichte van de zeespiegel, wat in de derde eeuw zou leiden tot problemen. In de eerste en tweede eeuw had men dit echter nog niet in de gaten, en sporen van ontginning zijn teruggevonden in een vrij groot gebied. Zo zijn er afwateringssloten bekend op Walcheren.

De afwatering vormde, tot slot, de aanleiding tot waterbouwkundige hoogstandjes. In Vlaardingen en het Zuid-Hollandse Valkenburg zijn duikers teruggevonden waarmee, als het water in de stroom laag stond, drainagewater kon worden afgevoerd. Een klep verhinderde dat wassend rivierwater door de buis zou stromen en de akkers blank zou zetten.

Deel dit:

5 gedachtes over “Het Romeinse platteland

  1. Ab R.C. Dabra

    Een gebouwtje dat in Twente en Duitsland nog lang zichtbaar was in het landschap na de Romeinse tijd was de ‘spieker’ (Nederlands: spijker, Duits: Speicher): een opslagplaats voor geoogst graan e.d. Blijkbaar afgeleid van het Latijnse ‘spicarium’: korenaar. Hetgeen weer verwant met het Latijnse woord ‘spina’: doorn. En dat is weer verwant met ‘spijker’ waarmee je planken vast timmert. En een Duitse harde schijf heet ook nog steeds een ‘Speicher’.
    Moest eraan denken omdat mijn woonplaats rond zo’n – gemeenschappelijke – spieker die tegen ongedierte op palen stond, is ontstaan.

    1. Ab R.C. Dabra

      Als ik me goed herinner stond die ‘spieker’ alhier, op het erf van de hofmeier waar graan werd verzameld als verplichte afdracht / belasting die de boeren moesten doen.

  2. Ik dacht dat zulke spiekers hier al heel lang gebouwd werden, ver voor de Romeinse tijd.

    Ze worden ook getoond in de reconstructie van een trechterbeker nederzetting in Drenthe, 5000 jaar oud.

    1. Ab R.C. Dabra

      Kan zijn dat ze hier al veel langer bestaan. Mogelijk hebben ze dan alleen hun naam te danken aan de Romeinen. Of zijn ze anders genoemd door aanpassing van hun architectuur of zo.

Reacties zijn gesloten.