MoM | Dataschaarste

Vandaag een onderwerp dat ik al vaker heb genoemd, maar desondanks centraal stel omdat ik het nodig heb voor een volgend stukje: het gemeenschappelijke probleem van de oudheidkundige disciplines, onvoldoende data. Zelfs al liggen de archeologische depots zó boordevol voorwerpen dat er achterstanden zijn bij de verwerking, zelfs al zijn er tienduizenden teksten, het is altijd onvoldoende. Voor een deel is dit de normale gang van zaken: wetenschappers hebben altijd te weinig gegevens en zijn daarom voortdurend bezig met het verweven van nieuwe data. Meer is altijd beter.

Het snijdt in de oudheidkundige disciplines echter extra diep omdat de middelen ontbreken om het informatiegebrek betekenisvol op te lossen. Zoals we geen gerichte opgraving kunnen doen om vast te stellen hoe de commandant heette die Troje VIIa verwoestte, zo kunnen we Cicero niet vragen waarom hij zijn vriend Atticus schrijft vader van een dochter te zijn geworden zonder te vertellen hoe het meisje heet. De simpelste vragen – waarom wordt er in antieke teksten zoveel gehuild? is dat beeldspraak of huilde men zo vaak? – zijn in feite onbeantwoordbaar. Als van alles wat ooit in het Nederlands is geschreven 99,9% verloren gaat, zal een toekomstige wetenschapper zich afvragen of “de zon komt op” een beeldspraak is of dat we werkelijk dachten dat de zon om de aarde draaide.

Een simpele gevolgtrekking is dat elke uitspraak die een oudheidkundige doet, ad hoc is. Wat is de oorsprong van de Klokbekercultuur? We hebben tienduizenden voorwerpen maar nog steeds niet voldoende. En dat is jammer want dit lijkt het moment te zijn geweest waarop de Indo-Europese talen naar West-Europa zijn gekomen. Hoe kwam het christendom naar Egypte? Opnieuw hebben we geen idee en dat is jammer, want het Egyptische christendom zou zeldzaam creatief blijken te zijn.

Althans: dat blijkt uit wat we wél over hebben. In Egypte is dat nogal veel want het klimaat maakt het mogelijk oude teksten lange tijd goed te bewaren, waardoor we de Nag Hammadi-geschriften zomaar over hebben. Hoe creatief het christendom elders was, weten we niet. En wat de mensen dachten die in andere goden geloofden, dat weten we ook al niet werkelijk.

Trouwens, heel veel antieke teksten zijn incompleet overgeleverd. Van de Griekse auteur Ploutarchos is een tekst over waarin hij de vraag stelt of de Atheners beroemder waren door hun krijgsverrichtingen of door hun wijsheid. Het begin van die tekst is zoek, het einde vrijwel zeker ook en we weten niet hoeveel ontbreekt. Wie op grond van wat we wél hebben concludeert dat Ploutarchos heeft betoogd dat de Atheners beroemd waren door hun wijsheid, gaat werkelijk te kort door de bocht.

Het datgebrek is een feit en de oudheidkundige, van welke subdiscipline dan ook, heeft weinig middelen om het te compenseren. De classicus kan de antieke auteurs nooit interviewen om te vragen wat ze met een bepaalde zin hebben bedoeld en waarom ze een gedachte op een bepaalde manier hebben verwoord. De archeoloog kan nooit vragen wat de door hem onderzochte mensen nou echt dachten. Opgraven is natuurlijk altijd mogelijk en de gestage aanwas van data is ook extreem belangrijk, maar het blijft behelpen. Dataschaarste is hét thema dat alle oudheidkundige disciplines verbindt en onderscheidt van veel andere wetenschappen.

Deze schaarste aan informatie dwingt de oudheidkundige alle data te bestuderen. Eén van de sleutelmomenten in de archeologische chronologie van Catalonië is de aankomst van Grieken, die een kolonie stichtten op de kust. De datering is afhankelijk van een passage in Herodotos, die een synchronisme vermeldt tussen de Griekse en Perzische geschiedenis, dat we uitsluitend kunnen dateren aan de hand van een Babylonisch kleitablet.

Helaas is het niet langer mogelijk dat een archeoloog ook iets weet van kleitabletten. In de jaren tachtig leerden studenten archeologie nog Latijn, zodat ze in elk geval begrepen welke problemen er zijn bij de tekstuitleg. De classici volgden vakken Theorie van de Geschiedenis, zodat ze de problematiek kenden die speelt bij het formuleren van een historisch bewijs. En oudhistorici liepen nog weleens mee op een opgraving, zodat ze althans íets begrepen van archeologie. Door de studieduurverkorting in de jaren tachtig is dit niet langer het geval.

Daar wordt weinig aan gedaan. Zoals ik al vaker heb geschreven is de oproep tot interdisciplinariteit een wassen neus zolang archeologen, classici en oudhistorici elk iets anders bedoelen met dat woord. Omdat men minder vertrouwd is met andere disciplines, stelt elke discipline de eigen bewijsregels gelijk aan dé wetenschappelijke regels en eist elk vakgebied in feite dat andere disciplines voldoen aan die eigen bewijsregels. Interdisciplinariteit is voor een oudheidkundige doorgaans hoe een collega hem tegemoet dient te komen.

Dit alles wreekt zich als we proberen archeologische vondsten samen te brengen met antieke teksten (wat we volgende keer gaan doen). Is Kalkriese de plek van de slag in het Teutoburgerwoud? Was Julius Caesar in Kessel? Tijdens welke Romeinse keizer vochten Romeinse soldaten op de Harzhorn? Steeds opnieuw lopen we tegen hetzelfde probleem aan: archeologen baseren zich op teksten om te bepalen voor welke campagne ze archeologisch bewijs hebben opgegraven, om vervolgens te concluderen dat die teksten anders moeten worden geïnterpreteerd. Dat kan heel goed kloppen, maar je dreigt wel het fundament onder je oorspronkelijke identificatie weg te trekken.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

9 gedachtes over “MoM | Dataschaarste

  1. Ben Spaans

    De dochter van Cicero heette hoogstwaarschijnlijk Tullia – Marcus Tullius Cicero en dochters van Romeinse vaders kregen altijd een vrouwelijke vorm van een van hun drie namen, toch?

    1. Klopt, en Cicero moet dol op haar zijn geweest. Maar het blijft curieus dat hij haar naam niet noemt aan Atticus. Het kan zijn dat de naam zo vanzelfsprekend was dat die genoemd hoefde worden, maar welbeschouwd is dat een hypothese.

      1. Laurens

        Het kan zijn dat in de oudheid het geven of noemen van een naam geen prioriteit had. De vrouw/minnares van Augustinus bijvoorbeeld was een “zij”, meer niet. Octavianus was voor zover ik weet simpelweg het achtste kind en met die omschrijving moest hij het doen. Jezus’ moeder heet in drie evangeliën Maria, maar niet bij de evangelist Johannes. Daar was zij ‘De moeder van Jezus’.

        1. Augustinus is een wat onhandig voorbeeld: zijn geliefde was naar Afrika teruggekeerd, alleen. Door haar naam te noemen, zou Augustinus haar in opspraak brengen. Hij had andere redenen om haar naam voor zich te houden.

          Wat betreft namen als Octavus, Septimus enz.: dat speelt in die tijd niet meer zo letterlijk.

          Je punt over Johannes is leuk!! Had ik niet aan gedacht.

  2. jan kroeze

    Te weinig gegevens, schaarse informatie is juist het aardige van wetenschap; heb je (meer dan) genoeg gegevens dan weet je het al en is onderzoek overbodig.
    sal jan

  3. pvde

    De UvA en VU doen toch wel weer een poging tot Altertumswissenschaft: de bachelor Oudheidwetenschappen.
    Zie: http://www.uva.nl/programmas/bachelors/oudheidwetenschappen/oudheidwetenschappen.html?origin=QM8V0lIERF2uFhPGbux%2F2g

    Oudheidwetenschappen
    In de Europese cultuur wordt steeds weer teruggegrepen op de oude beschavingen van West-Azië, Griekenland en Rome. Vroeger studeerde je archeologie of geschiedenis of oude talen. Om greep te krijgen op de Oudheid is een aanpak nodig die de grenzen tussen verschillende disciplines en cultuurgebieden overstijgt. Zo’n aanpak breng je in de praktijk in deze bachelor op het gebied van de oudheidwetenschappen.

    Met ingang van 1 september 2017 bieden de UvA en de VU gezamenlijk deze vernieuwde bachelor op het gebied van de oudheidwetenschappen aan.

    1. Ik herinner me uit mijn tijd vooral dat de UvA alle studierichtingen ophief. Egyptologie, archeologie van het Nabije Oosten en Hittitologie. Wat resteerde, werd ook aangeboden aan de VU, waar de samenwerking met de archeologen ook beter was. De UvA had ook alles kunnen opheffen, zonder dat het aanbod zou zijn verschraald. Egyptologie, Hittitologie en archeologie van het Nabije Oosten zijn er nog altijd niet en de samenwerking is dus overbodig.

      1. Ik ben ook altijd verbaasd geweest over die samenwerking. Als je complementaire dingen inbrengt, zie ik intellectuele winst; als beide partijen hetzelfde inbrengen, bied je vooral een excuus aan de bestuurlijke bobo’s om te snijden. Er kan wel een hoogleraar Latijn minder want het andere instituut heeft die nog.

        Ik denk overigens, CK, dat je een geïdealiseerd beeld hebt van de archeologen aan de VU, waar de classici en oudhistorici rond 1990 hebben geprobeerd het AIVU te slachten.

        Ik zou ondertussen niemand de specifieke bachelor oudheidwetenschappen afraden.

Reacties zijn gesloten.