Waarom is archeologie belangrijk?

Een incident waarover ik vaker heb geblogd: staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijlstra die zei niet te weten wat hij moest met “musea vol opgegraven potten en pannen”. Het schokkende was niet de provocatie maar het uitblijven van repliek. Er werd wel geklaagd, maar ik heb geen ingezonden stukken gelezen en heb geen hoogleraren zien aanschuiven bij DWDD om uit te leggen hoe archeologie de empirische onderbouwing heeft geleverd van de vooruitgangsgedachte. Deze stilte is raar, want als antivaxxers of klimaatontkenners wartaal uitslaan, komen er wel reacties.

Het voorval is bovendien niet uniek. Ander voorbeeld: een artikel waarin stond dat het bewijs voor het bestaan van het Nijmeegse aquaduct niet alleen op vondsten was gebaseerd maar ook op vergelijking, zou de aquaductenaffaire van 2014 in de kiem hebben gesmoord. Maar zelfs toen de Radbouduniversiteit om advies werd gevraagd, zwegen de archeologen. Nog een voorbeeld: geen archeoloog heeft antwoorden gegeven toen burgers via de Nationale Wetenschapsagenda vragen stelden.

Voor deze stilte zijn verschillende verklaringen denkbaar. Wetenschapsvoorlichter Roy Meijer van de TU Delft presenteerde onlangs twintig redenen waarom wetenschappers publiciteit schuwen. Daarin ontbreekt een voor de geesteswetenschappen relevante reden: de betrokkenen weten zélf niet heel goed meer waarmee ze bezig zijn. Iedereen is zó geconcentreerd op het eigen winkeltje dat hij het overzicht kwijt is van het gehele winkelcentrum en bovendien is vergeten dat wetenschap geen commercieel winkelcentrum is maar dient om zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk te voorzien van zo adequaat mogelijke informatie.

Tijd voor zelfreflectie. Ik ben blij dat de Archeologische Werkgemeenschap Nederland hardop vraagt hoe we het belang van archeologie beter uitgelegd krijgen. Zie de foto hierboven.

Ideaal versus werkelijkheid

Ik vrees dat de AWN vooral antwoorden zal krijgen waarin archeologen datgene wat hun vak (of hobby) behoort te zijn presenteren als datgene wat het feitelijk bijdraagt aan de maatschappij. Anders gezegd: ik vrees dat veel respondenten (terecht) zullen wijzen op het belang van het oudheidkundige kenniscorpus en (ten onrechte) doen alsof archeologen zich daar ook feitelijk mee bezighouden. Dat brengt ons niet verder. Sceptici als Halbe Zijlstra zullen de kloof tussen ideaal en werkelijkheid herkennen en hun minachting voor het vak uitbreiden met minachting voor de prietpraters.

Het probleem is namelijk dat archeologen hun werk minder goed doen dan ze zouden willen. In de praktijk hebben we vooral te maken met een bureaucratische erfgoedsector die, zoals alle bureaucratische organisaties, sommige taken goed en andere taken minder goed uitvoert.

We kunnen er blij mee zijn dat veel werkzaamheden nu zijn ingebed in de ruimtelijke ordening. Minder goed is echter dat de werkzaamheden vaak beperkt blijven tot dataproductie: een eindeloze reeks basisrapportages waarvan de inhoud zelden haar weg vindt naar synthetiserende publicaties. (Dit probleem speelt overigens in alle geesteswetenschappen.) Omgekeerd: de syntheses die er wél zijn, leveren nieuwe onderzoeksvragen op die vaak zó grootschalig zijn dat een gemeentelijk archeoloog er weinig mee kan. Die verdrinkt bovendien in de rapporten, zodat hij zelden toekomt aan het lezen van wat de universiteiten bieden. Het gemeentelijk beleid en de opgravingspraktijk staan daardoor verder van de universitaire vragen dan we willen.

Zo verkeren we in de paradoxale situatie dat een discipline die dankzij de inbedding in de ruimtelijke ordening goed is verankerd in de maatschappij, slechts zelden een betekenisvolle bijdrage levert aan het maatschappelijk debat. We produceren data en stellen vragen, maar komen niet toe aan antwoorden en als Zijlstra provoceert, staan we met de mond vol tanden.

Desondanks wil ik de handdoek nog niet in de ring gooien. Ik denk dat de AWN met een andere vraag bruikbaarder antwoorden krijgt. Ga even mee naar de jaren zeventig.

Kaalslag

Tussen toen en nu zijn twee grote verschillen. Om te beginnen het budget. In 1972 was 7,2% van de staatsuitgaven gereserveerd voor onderwijs en wetenschappen. Tegenwoordig is dat 6,3%: een afname met een achtste terwijl er meer leerlingen en studenten zijn en de studiefinanciering inmiddels is inbegrepen. In het verlengde hiervan ligt dat het beleid steeds meer gericht is geraakt op geld en steeds minder op kwaliteit. Anders dan in de vroege jaren zeventig hebben we geen minister van wetenschapsbeleid meer. Erger: de universiteiten hebben de financiële mentaliteit geïnternaliseerd. Ik herinner me hoe mijn docenten smaalden toen het woord “rendementscijfer” voor het eerst in de beleidsnota’s opdook maar dat ze, toen ik enkele jaren later zelf aan een universiteit werkte, het woord zonder zweem van ironie gebruikten. Wat een wetenschappelijke instelling behoorde te zijn, was een winkelcentrum aan het worden.

Het tweede verschil is de studieduur. Terwijl een student in de jaren zeventig tussen de zes en acht jaar studeerde, moest het na de invoering van de “tweefasenstructuur” (1982) in vier. Dat had een eenvoudige reden: de samenleving heeft wél een oneindige behoefte aan mensen die wetenschappelijke kennis kunnen hanteren, maar heeft niet de middelen om oneindig veel wetenschappers op te leiden. Dus werd een scheiding aangebracht: de vierjarige opleidingen dienden om veel jonge mensen wegwijs te maken in de wetenschap (“doctorandus I”) en daarna zou er voor 10% van de studenten een tweede fase zijn waarin ze het aloude niveau bereikten voor een promotietraject (“doctorandus II”).

Daarnaast kregen de studenten in deze tijd ook een OV-kaart opgedrongen, waarna de overheid zich ontsloeg van de verplichting te zorgen voor adequate woonruimte, zodat studenten momenteel meer reizen en minder tijd aan hun studie besteden dan vroeger. De volgende klap: door de invoering van het AiO-stelsel moest een promotietraject, dat voordien zes tot acht jaar of nog langer had geduurd, worden afgelegd in vier jaar. En als klap op de vuurpijl gingen, toen de tweede fase niet werd ingevoerd, de letterenfaculteiten hun promovendi rekruteren onder de doctorandi I, zodat ze de kaalslag nog legitimeerden ook.

De problemen

De gevolgen zijn ernaar. Zoals studenten klassieke talen minder uren archeologie kregen, zo pakten archeologiestudenten geen klassieke talen meer mee. Nu valt te verdedigen dat kennis van het Latijn en Grieks voor een archeoloog perifeer is, maar uitleg van geschreven bronnen is dat niet. Bij gebrek aan hermeneutische training kunnen maar weinig hedendaagse archeologen professioneel omgaan met teksten. Ook hun kennis van de wetenschapsleer is benedenmaats. Is dat al vervelend, archeologen hebben vaak onvoldoende door tot welke fouten de beperkte horizon leidt.

Al sinds de invoering van de “éénfasestructuur” klagen studenten over de beperktheid van hun opleidingen. Terwijl de letterenfaculteiten jonge mensen lokken met algemene vorming, bieden ze hun oppervlakkig specialisme. Het feit dat de universiteiten al veertig jaar oproepen tot interdisciplinariteit, bewijst hoezeer dat ideaal een wassen neus is. Wat al was verworden tot winkelcentrum, desintegreerde tot verzameling winkeltjes. Het grotere perspectief ontbreekt en daarmee vervalt de mogelijkheid bij te dragen aan het maatschappelijk debat.

En er spelen in oudheidkundig Nederland nog meer problemen. Het Rijksmuseum van Oudheden, dat me dierbaar is, presenteert zich als neutraal podium voor de Oudheid, maar dat heeft soms tot gevolg dat het kwakgeschiedenis helpt verspreiden en de verspreiding van goede informatie belemmert. Wie zegt neutraal te zijn, kiest immers partij voor degene met de grootste bek. Andere kwestie: de limes. Niemand zal volhouden dat we daar zoveel mogelijk mensen zo snel mogelijk zo adequaat mogelijk informeren.

Samengevat: de geesteswetenschappen, en dus ook de archeologie, functioneren in de praktijk niet zoals we zouden willen; de betrokkenen zijn te kort opgeleid om problemen te herkennen; kwaliteitszorg heeft onvoldoende prioriteit; we hebben een probleem in de publieksvoorlichting.

Stoppen dan maar?

Ik weiger te doen alsof dit normaal is. Het alternatief is namelijk de erkenning dat archeologie geen wetenschap meer is, dat een in de jaren tachtig ingezet diminuendo nu afloopt en dat het niet erg is dat we onze idealen alleen afstoffen als we ons moeten rechtvaardigen en er ons in de praktijk niet om bekreunen.

Ik houd namelijk van mijn vak. Ik heb fijne herinneringen aan opgravingen in Brabant en Thessalië. Redmans’ The Rise of Civilization en Van Es’ De Romeinen in Nederland hebben mijn leven veranderd. De auteur van dat laatste boek was een van mijn inspirerendste docenten. Ik hoop ooit nog eens alle Nederlandse hunebedden te zijn langsgefietst. Ik ben verliefd op het RMO, Drents Museum, Valkhof, Huis van Hilde, Museum Dorestad, Allard Pierson, Orientalis, Thermenmuseum en Archeon. Die liefde wil ik graag blijven delen.

Bovendien denk ik dat archeologie belangrijk is. Het empirisch bewijs leveren dat er vooruitgang is geweest, dat is geen klein bier. We kunnen de samenleving verrijken, ja zelfs verbeteren, met de inzichten uit de huidige DNA-revolutie, bijvoorbeeld over hoe onzinnig het is te denken in termen van ras. Het laatste woord over de oudheidkundige disciplines hoeft nog niet gesproken te zijn. Al is archeologie in de praktijk momenteel onbelangrijk, ze kán weer belangrijk worden.

De zondeval van de humaniora

Om een oplossing te zien, moeten we kijken naar de tijd waarin het beter ging: naar de tijd vóór de humaniora verschraalden tot geesteswetenschappen. Hiermee bedoel ik dat studies als archeologie, geschiedenis, taalkunde, kunstgeschiedenis en literatuurwetenschap ooit golden als pedagogisch programma. Je verwierf inzicht in de wereld, Bildung, algemene ontwikkeling. Het overdragen van die inzichten was destijds meer dan nu het doel van de wetenschap en daarom zijn de grote geleerden van toen nog steeds bekend: een Gordon Childe, een Theodor Mommsen.

De universiteiten hebben deze pedagogische taak – de samenleving verdieping bieden – opgegeven en het onderzoek geprioriteerd: de zondeval van de humaniora. Een zondeval, want de universiteiten worden via de eerste geldstroom betaald voor overdracht en het is niet netjes geld aan te nemen voor werk dat je verwaarloost. Het is echter vooral een zondeval omdat een wetenschap zonder doelen even overbodig is als een muziekstuk dat nooit wordt uitgevoerd of een geneesmiddel dat niet wordt toegediend.

Wil de archeologie opnieuw worden wat ze zijn kan, dan moeten twee dingen gebeuren. Eén: de erkenning dat een wetenschapper moet handelen volgens het principe dat zoveel mogelijk mensen zo snel en zo adequaat mogelijk worden geïnformeerd. Er zijn vanzelfsprekend respectabele institutionele, financiële, persoonlijke en andere belangen maar binnen de wetenschap weegt “zoveel mogelijk mensen zo snel en adequaat mogelijk informeren” het zwaarst. Er moet dus worden ingezet op transparantie en een zo professioneel mogelijke voorlichting. Twee: om adequaat te informeren, zijn volledig opgeleide wetenschappers nodig. Zes jaar dus en liever nog acht.

Tegenwerpingen

De archeoloog die tegenwerpt “waarom zou ik die andere vakken moeten kennen?”, heeft niet herkend hoeveel belangrijks de humaniora hebben opgegeven door specialisme te verkiezen boven verdieping voor allen. De tegenwerping “deze twee punten zijn onhaalbaar” snijdt meer hout. Ook ik zie het budget voor onderwijs en wetenschappen niet snel terugkeren naar het vereiste niveau. Ik vrees bovendien dat als er geld vrijkomt, het verkeerd terechtkomt.

Zulke problemen zijn even reëel als groot maar we mogen er nog niet daarom in berusten. De samenleving heeft wetenschap nodig. De huidige situatie is niet normaal.

Hoe verder?

Als je mij vraagt hoe ik de samenleving opnieuw adequaat wil informeren en het onderwijs wil herstellen, zou ik antwoorden: fuseer alle oudheidkundige instellingen tot één instituut dat er weer toe doet. Plaats in het bestuur óók vertegenwoordigers van die het publiek vertegenwoordigen (zoals AWN en CGA). Omdat de verschillen tussen de huidige wetenschappelijke instituten verwaarloosbaar zijn, gaat vrijwel geen variatie verloren maar kunnen wel dubbele functies worden geschrapt en valt vrijkomend geld te benutten om de studenten wél voldoende op te leiden.

Rens Bod van de UvA heeft een nog veel radicaler voorstel: hij wil álle letterenfaculteiten samenvoegen. Ongetwijfeld hebben andere mensen andere suggesties. Laten we de discussie dáárover voeren. Laat de vraag van de AWN zijn: hoe geven we de humaniora in het algemeen en de archeologie in het bijzonder weer een plaats in het maatschappelijk debat?

Die discussie zal pijnlijk zijn, want we moeten erkennen dat we veel verkeerd hebben gedaan, maar het is beter dan onszelf blijven beroepen op een ideaal van wat archeologie behoort te zijn en vervolgens doen alsof dat de huidige praktijk is. Daarmee overtuigen we echt niemand meer en bereiken we alleen dat de toch al sceptische burger ons nog minder serieus neemt.

Deel dit:

29 gedachtes over “Waarom is archeologie belangrijk?

  1. Manfred

    Jaja, als de hele wereld en mensheid verbetert gaat er in de wetenschap misschien ook iets beter enzo. tl;dr

    Maar waarom is archeologie nou belangrijk?

    En Zijlstra vind niets van wetenschap of archeologie, maar vond iets van subsidie voor musea die niet rendabel zijn omdat er te weinig belangstelling voor is. Je kunt Zijlstra niet de schuld geven van dat gebrek aan belangstelling. En is een museum wel de beste vorm van opslag en tentoonstellen in dit internettijdperk?

    1. Ja, archeologie is belangrijk, niet alleen omdat ze ons doet nadenken over onze wereld (en ons eigen gelijk helpt relativeren) maar ook omdat ze soms “harde” feiten opspoort. Het onderbouwen van het achttiende-eeuwse idee dat er vooruitgang was, gaf steun aan het liberalisme en socialisme. En ik heb liever beleid dat is gefundeerd op bewezen aannames dan beleid dat daarop niet is gebaseerd. (Let wel: het concrete beleid. Ik heb het niet over het politieke denken, waaraan de wetenschap idealiter geen grenzen stelt. Dan worden we een technocratie.)

      Wat betreft je laatste vraag: inderdaad, we moeten nadenken over de rol van musea. Mijn eigen mening is: zoveel mogelijk exposeren op de plek zelf en de musea gebruiken voor tweede- en derdelijnsvoorlichting. Het archeologie-museum in Brugge toont wat archeologie is. Die taak zou in Nederland het RMO goed kunnen uitoefenen en een deel van de collectie kan dan terug naar de vindplek.

  2. Ik weet niet of het streven naar één oudheidkundig centrum wel zo’n goede oplossing is. Het versterkt een probleem dat in Nederland in de archeologie sowieso al sterk speelt: dat een deelspecialisme vaak in handen is van één of misschien twéé hoogleraren. Dit is niet goed voor de wetenschappelijke diversiteit van gedachten, en overigens ook niet goed voor het erfgoedbeheer (ik zie Nederlandse vindplaatsen die meer aandacht en bescherming verdienen het slachtoffer worden van hoogleraren die liever prestigieuze projecten in het buitenland doen). Het leidt er toe dat één of twéé personen een heel grote greep krijgen over wie er nationaal wel en niet in het vakgebied werkzaam kunnen zijn, en welke onderwerpen uitgemolken en welke verwaarloosd worden. Een deelgebied worst daarmee nationaal gedegradeerd tot de stokpaardjes van één of twéé personen. Daarbij ook goed in ogenschouw nemend dat de Nederlandse archeologie weinig internationaal is.

    1. Ik beken dat ik ook niet weet of mijn suggestie de beste is. Betere ideeën zijn welkom. Waar het mij vooral om gaat is dat we moeten stoppen met pretenderen dat de niet-invoering van de Tweefasenstructuur géén catastrofale gevolgen heeft gehad.

      Ik snap wel dat de universiteiten niet kunnen toegeven dat ze hun werk niet naar behoren meer doen, want dan zijn ze het eerst-aangewezen doel van de volgende bezuinigingsronde, maar we hebben gewoon een paar dijken van problemen. En zolang we ons blijven presenteren met allemaal moois dat de oudheidkundige disciplines doen, terwijl we dat niet écht doen, staan we als hypocriet te kijk en wordt onze positie alleen maar slechter.

      Wat we moeten doen, is de beoefening van de geesteswetenschappen zó hervormen, dat mensen ons begrijpen, dat we niet meer hoeven te lobbyen. Wat de astronomen (die ook een vak zonder praktische toepassing uitoefenen) kunnen, moeten wij ook kunnen. Bij die hervorming zullen harde beslissingen moeten worden genomen. Hoe we dat het minst slecht doen, weet ik niet. Maar veinzen dat er niks aan de hand is, is geen optie meer.

      1. Ik geef toe, het is een catch-22.

        Je noemt sterrenkunde, een wereld die ik goed ken omdat ik er met één been ook in sta (op dit moment zelfs in tijdelijke dienst van de vakgroep sterrenkunde in Leiden). Wat daar in de pr en hun succes daarbij (en daarmee in de publieke beeldvorming rond het vakgebied) een rol speelt, is dat ze de pr gecentraliseerd en geprofessionaliseerd hebben vanuit de nationale onderzoeksschool. NOVA, de onderzoeksschool sterrenkunde, heeft een eigen pr afdeling met professionals afkomstig uit communicatie en media: er werken mensen die vroeger bij de NOS gewerkt hebben bijvoorbeeld. Die hebben dus een geoliede, gecentraliseerde en vooral professionele pr machine waar men weet hoe men de zaken aan de man moet brengen. In archeologenland blijft het qua pr allemaal erg kneuterig en amateuristisch.

        1. Ik ben blij dat je NOVA noemt. Afgezien van de persoonlijke verdiensten van Marieke Baan speelt een rol dat de astronomen 4% of 5% van hun budget besteden aan voorlichting. Dat is conform een ministeriële richtlijn die dit percentage van de eerste geldstroom noemt. Waarom de onderzoeksscholen van classici/oudhistorici en archeologen dat percentage niet ook zo besteden, is een van de dingen die ik niet begrijp. Ik heb de richtlijn overigens nooit kunnen traceren.

          Het is waarom ik in mijn stuk ook aanstipte dat de universiteiten geld kregen voor voorlichting en het “niet netjes” was dat ze dat niet adequaat benutten.

          1. Precies: de Nederlandse sterrenkunde neemt het veel serieuzer allemaal en heeft het (daarom) beter georganiseerd en gefinancierd. Iedere keer dat ik met NOVA te maken krijg denk ik weer: “waarom doen we het binnen de archeologie niet zo?”
            Overigens weet NOVA ook héél goed de weg naar de amateurwereld en de daar aanwezige expertise te vinden. Heel breed dus, terwijl men als het om publiciteit voor het onderzoek en vakgebied gaat binnen de archeologie meestal niet verder denkt dan de eigen universiteit.

            1. Ik denk dat de oudheidkundige disciplines het niet ook zo doen omdat in elk geval de classici meenden dat ze wel genoeg deden door samen te werken met het gymnasium. Helemaal onterecht is die mening niet: veel informatie komt zo ook bij de burger terecht. Jammer is dan weer dat die informatie inmiddels vaak volslagen verouderd is, omdat de studieduurverkorting ertoe leidde dat studenten klassieke talen minder geschiedenisonderwijs konden volgen. Maar het is beter dan helemaal niks.

    2. mnb0

      ” een probleem dat ….. al sterk spelt”
      Deelspecialisme is het probleem niet. Het barst in de natuurwetenschappen van de deelspecialisten. Het probleem is dat de deelspecialisten van de humanoria geen ideeën met elkaar uitwisselen. Van de week zag ik op YouTube de natuurkundige Vincent Icke bij Pauw en Witteman. Hij vertelde hoe natuurkundigen wat af ouwehoeren met elkaar. De beoefenaars van Oudheidkunde ouwehoeren niet genoeg over hun vak; JL is de grote uitzondering met zijn blog.
      Ga maar eens na hoeveel mensen bij CERN in Geneve werken – allemaal deelspecialisten. Nog een voorbeeld, deze keer uit de biologie:

      https://freethoughtblogs.com/pharyngula/2017/06/17/the-meeting-circuit/

      Met het voorstel van Rens Bod is de kans groter dat men zich niet langer opsluit in het eigen hokje.

      1. Het probleem is niet deelspecialismen of deelspecialisten: maar dat deze in de Nederlandse archeologie vaak geconcentreerd zijn in één persoon. Er is maar één hoogleraar en onderzoeksgroep Paleolithicum bijvoorbeeld. Daar heb ik last van gehad toen ik mijn VENI op een Paleo onderwerp aan de VU wilde onderbrengen. En inderdaad, van enige uitwisseling is geen sprake. Buiten de eigen onderzoeksgroep kijkt men niet, dat bestaat niet. Zelfs voor een workshop over het specifieke onderwerp waarop ik (notabene) gepromoveerd ben, moest ik mijzelf uitnodigen.

  3. Evert van Ginkel

    Grappig dat de suggestie voor het opheffen van de museumzalen en het inrichten van `online-musea’ nooit wordt gedaan voor Rijks, Stedelijk, van Gogh, Boijmans e.a.. Deze pijl wordt alleen gericht op vermeend `stoffige’ zaken Zijlstra’s potjes en pannetjes. Omdat die geen zwaargewicht opiniemakers, grachtengordeliaanse vriendenclubs en kunstpausen achter zich hebben staan. Het lijkt me bovendien (maar kan het niet bewijzen) een typisch Nederlandse oplossing, ingegeven door desinteresse en gemakzucht. De afkeer van teksten in musea (`niemand leest teksten!’) bestaat in het buitenland ook niet. Niet, dat je daar geen saaie en lange teksten aantreft – het gaat om de andere mentaliteit die je aantreft zodra je de grens over bent. Of zijn zij daar allemaal achterlijk en zijn wij weer eens Gidsland?
    Doemscenario voor de archeologie, dan wel gratis tip voor de Zijlstra’s: sluit de archeologische musea, zet alle potjes en pannetjes op een website, wijs fijntjes op het treurige aantal bezoekers, wacht maximaal vijf jaar tot het geld voor onderhoud op is, en je bent voorgoed van het hele stofnest af. Alleen die dure depots nog leegruimen, maar dat lukt dan vanzelf.
    Wat betreft Jona’s stuk: inderdaad is `de archeologie’ slecht in staat gebleken haar relevantie aan te tonen of zelfs maar op een positieve manier ter discussie te stellen. Ook ik zoek het in een verbreding en verdieping van het wereld- en mensbeeld (niet zozeer in de ondersteuning van de vooruitgangsgedachte). Maar er zouden nogal wat mensen moeten zijn dei daar beter over hebben nagedacht en het kort en bondig kunnen formuleren. Alleen als het veld, of vertegenwoordigers daarvan, die relevantie bondig en overtuigend kan/kunnen formuleren én die moedig wil/willen uitdragen, gevraagd en ongevraagd, staan we niet met de mond vol tanden als de Zijlstra’s van deze wereld hun jij-bak debiteren. Publiciteit, ook positieve, is er genoeg rond de archeologie, maar op wezenlijke vragen blijven we het antwoord schuldig. zoals ook het geval is als weer een groep varkensboeren of projectontwikkelaars zich meesmuilend uitlaat over onze hobby. Be good and tell it – om te beginnen: be good.

    1. Helemaal met Evert eens hier. Wat mensen pakt is het zien van “the real thing”, niet plaatjes op het internet. Dat is waarom mensen van over de hele wereld naar het Van Gogh museum komen of de Nachtwacht gaan bekijken, het zou ook moeten zijn waarom mensen naar het RMO gaan. Afschaffen echte musea ten gunste van On-line musea (ook wel Wikipedia genoemd) lijkt mij idd totaal de verkeerde weg.

    2. De vooruitgangsgedachte die ik nu noem, is inderdaad een lastige. Materiële vooruitgang is gedocumenteerd, maar wat zoiets betekent? Ik zou niet willen beweren dat de huidige samenleving het beste is wat de evolutie tot op heden heeft voortgebracht. (Al was het maar omdat ik dus zou willen dat we in de wetenschap teruggrepen op een eerder tijdvak.)

      Wie er nog meer over nadenken: er is een compleet vakterrein van wetenschapscommunicatie ontstaan. Het ontluisterende is dat het totaal wordt genegeerd. Ik was verbijsterd toen ik hoorde dat er geen gebruik van werd gemaakt door het team dat het Interpretatief Kader voor de limes samenstelde. Prima team verder, maar het had completer gekund.

      Ik denk overigens dat de archeologie óf overleeft als betekenisloos dingetje in de ruimtelijke ordening óf ten onder gaat. Ze kan alleen betekenisvol overleven als we de grenzen slechten met de andere oudheidkundige disciplines.

  4. Rudmer Koopal

    Twee weken geleden was ik in het museum van het archeologisch park in Xanten. Ongetwijfeld één van de mooiste musea die ik ooit gezien heb. Wat mij als eerste duidelijk werd is dat dit museum gewoon gefinancierd werd door de deelstaat NRW waar Xanten in ligt. Ook naderhand, want ik telde minimaal zo’ n 25 suppoosten. Het mocht wat kosten.
    Geheel ondenkbaar in het neo- liberale Nederland waar musea en archeologie ( en meer opleidingen) langs de nuttigheidslat gelegd worden, tenminste zolang het geld kost.
    Ik zie op korte termijn dit niet veranderen in Nederland en al helemaal niet dat de Nederlandse staat, provincies of steden extra geld hier voor uittrekken. Liever bouwen we voetbalstadions, een olympisch stadion of houden ‘armlastige’ voetbalclubs in leven met gemeenschapsgeld.
    Wat dan wel. Hoewel ik het bijna niet uit mijn snavel kan krijgen: fundraising. In de VS kunnen de mooiste musea hierdoor bestaan, die anders nooit van de grond waren gekomen of anders al waren gesloten . Probeer ahv fondsenwerving geld op te halen tbv opleidingen en musea bij grote bedrijven, Lionsclub etc . Het wordt in andere sectoren al langer gedaan. En nee, het gaat echt in Nijmegen straks niet Heineken’s Valkhofmuseum heten. En nee, de archeologie opleiding gaat echt geen archeologische onderzoek doen naar bierflesjes.
    Mocht iemand anders een alternatief briljant plan hebben, dan graag, maar ik ben het nog niet tegen gekomen.
    Het plan van Rens Bod & Jona is op korte termijn een goeie oplossing, maar geen oplossing voor de financiering op lange termijn. Want ook alles onder één dak is voor de Halbe Zijlstra’ s van Nederland niet goed genoeg. Het kost geld en we gaan liever naar de Efteling.

    1. Je snijdt goede punten aan, Rudmer. En ik weet de oplossingen ook niet. Wat ik wel weet is dat de diverse oudheidkundigen moeten stoppen met doen alsof er geen probleem is. Dat is er wel.

    2. fbikker

      Als aanvulling op de hr. Koopal . Wat is er mis met popularisering zonder te vervallen in kwakgeschiedenis. Kijk naar de hoeveelheid programma’s die gemaakt worden over literatuur, kunst enz. Men moet wel weten waar je mee bezig bent voordat er een draagvlak voor iets ontstaat. Een goede presentator i.d. kan veel doen veranderen. Kijk naar een Pierre Jansen , Adriaan van Dis en recent nog Jeroen Krabbé. Ieder op zijn gebied. Een paar jaar geleden had 1 van regionale zenders in het noorden van het land een hele goede presentator ( zijn naam ben ik vergeten) die van alles vertelde en liet zien over de lokale geschiedenis.

  5. jacob krekel

    Ik ken wel iemand die ervan leeft dat zij wetenschapsmensen traint in hoe je over je werk moet communiceren, iets waar niet alleen archeologen slecht in zijn. Als daar belangstelling voor is, dan is een oriënterend gesprek natuurlijk altijd mogelijk.
    Van sterrenkunde verlies je het altijd: die is in ruimte en tijd zo imponerend, dat iedereen die daar kennis mee maakt met ontzag wordt vervuld. De discussie zoals hierboven gevoerd is helemaal niet imponerend.
    De vraag: “waarom is archeologie belangrijk?” is nooit in één zin te beantwoorden. Vergelijk: waarom zijn auto’s belangrijk? Waarom is voetbal belangrijk? (Terry Pratchett: the important thing about football is that it is not just about football). Een eventueel antwoord op de vraag naar het belang van archeologie zul je dus mede buiten de archeologie moeten vinden. Ik heb er helaas geen suggestie voor

    jacob krekel

    1. mnb0

      “iedereen die daar kennis mee maakt met ontzag wordt vervuld”
      Och, kom op. Romeinen die half Europa veroveren of ontdekkingsreizen uitvoeren van halverwege de bronnen van de Nijl tot de noordkust van IJsland vervullen niet met ontzag?! En denk vooral niet dat de gemiddelde burger kan vertellen wat een supernova nou precies is (ik zou het trouwens ook moeten opzoeken).
      Mensen zijn voor zover bekend geweest altijd geïnteresseerd geweest in ontstaansgeschiedenissen. Oudheidkunde is een integraal en essentieel onderdeel van de wetenschappelijke ontstaansgeschiedenis, vanaf de Oerknal tot wij hier en nu achter onze computers.

  6. Manfred

    Geschiedenis, waaronder oudheidkunde, is zoals alle wetenschappen belangrijk als we willen weten waarom alles is zoals het is. Zoals forensisch onderzoek materieel bewijs levert voor een verdenking, zo levert archeologie materieel bewijs voor een geschiedkundige opvatting *). Archeologie is een ondersteunende wetenschap. Daarom is de vraag ‘waarom is archeologie belangrijk’ eigenlijk niet te beantwoorden, geschiedenis is belangrijk, archeologie niet.

    Dat archeologie bezienswaardigheden oplevert die je kunt uitstallen is leuk, maar secundair. Sporen van een nederzetting kunnen belangrijker zijn dan een gouden kroon, maar de tweede kun je in een vitrine zetten en de eerste niet. Zo’n afweging geldt ook voor ‘potten en pannen’. Een archeologiemuseum bevat zaken die toevallig handzaam en uitstalbaar waren, maar daarom nog niet belangrijk. Archeologie kan de belangrijkheid van de spullen ook nooit aantonen, dat moet de geschiedkunde doen. En dat is een verhaal; hoe wil je een verhaal presenteren, in een verhalenmuseum?

    Archeologie is echter niet alleen ‘forensisch onderzoek’, het is ook schatgraven. En dat is waar bezoekers voor komen, de schatten. Bezoekers zien liever irrelevante gouden prullaria gedragen door bekende namen, dan relevante potten en pannen vervaardigd door onbekende stammen. De ophef over de teruggave van het Krimgoud zou er niet zijn geweest als het om een tentoonstelling van potten en pannen was gegaan. Bezoekers komen voor schatten, niet voor scherven. Dat geldt ook voor het Rijks, Stedelijk, Van Gogh etc.; hun aantrekkelijkheid komt voort uit hun collectie, niet uit een vermeende grachtengordelpolitiek. (Ik ben het dus volstrekt oneens met bovenstaande Evert.)

    Wél willen geïnteresseerden – en daar zullen best ook veel schatliefhebbers tussen zitten – ook het verhaal horen. Maar dan wel met de bewijzen erbij. Een museum is daarvoor dus niet de beste plek. Internet is beter, film en (virtuele) reconstructies zijn nog beter.

    Daarom is de uitspraak van Zijlstra ook te zien als het begin van een ontwikkeling. Aangezien hij namelijk wel het bestaansrecht van de potten- en pannenmusea betwijfeld maar niet het bestaansrecht van de geschiedkunde en archeologie, kan hij alleen maar consequent zijn als hij de betere presentatievormen wel ondersteunt.

    *) Niet mee eens? Voordat je in éen zin kunt zeggen waarom archeologie dan wél belangrijk is, zul je eerst moeten kunnen zeggen wat archeologie eigenlijk is, uiteraard ook in slechts éen zin.

    1. Archeologie als slechts een “ondersteunende discipline” van geschiedenis? Sorry, dat is klinklare onzin. Geschiedenis gaat terug tot slechts 2500 BC en in onze streken niet verder dan het jaar nul. Archeologie begint al veel eerder (mijn proefschrift gaat over de periode van 2.5 tot 1 miljoen jaar geleden). Als discipline staat ze dus op zichzelf.
      En zelfs voor jongere perioden leert ze ons die dingen die geschiedenis je niet leert. Geschiedenis gaat over koningen en elite. Archeologie laat ook de Egyptische Henk en Ingrid zien, die er in de geschiedenis heel bekaaid van af komen.

      1. Manfred

        “Geschiedenis gaat over koningen en elite.”
        Dit is dus klinkklare onzin. En daarom kunnen we de geschiedkunde maar beter niet aan de archeologen overlaten want die hebben een veel te beperkte blik.

        1. Geschiedenis leert ons niets, helemaal niets, over 99.999% van de 2.5 miljoen jaar waar archeologie over gaat. Dus wie heeft hier nu de “beperkte visie”, door te beweren dat archeologie slechts een ondersteunende voetnoot bij geschiedenis is?

          1. Manfred

            Geschiedenis is waar de archeologische vondsten over gaan.

            Ik vermoed dat jij ‘geschiedenis’ slechts ziet als de periode waar geschreven bronnen van zijn, dus waarin het schrift bestond.

            1. Dat klopt, en dat is omdat geschiedenis/historie in de wetenschap doorgaans inderdaad specifiek refereert naar perioden met gescheven bronnen. Mijn vakgebied wordt niet voor niets met “prehistorie” aangeduid en geschiedenis is niet voor niets een aparte studie aan de universiteit.
              Maar blijkbaar hadden we een verhitte discussie door een semantisch misverstand.

  7. Dus als ik het goed lees kom ik tot deze samenvatting van het antwoord. Belang van de archeologie zit in:

    1. Aantonen van de vooruitgang
    2. Tegengaan raciale discriminatie (breder gezegd: kritische archeologie?)
    3. De rol van archeologie als pedagogisch instrument.

    Toen ik -met koffie- terug liep naar de PC bedacht ik me dat het wijs zou zijn hier mijn antwoord te stoppen. Helaas komt wijsheid pas met de jaren. 😉 Jona, ik vraag me het volgende af. Als ik 1 en 2 voor het gemak samenneem als thema’s binnen de pedagogische rol van archeologie, hoe kan archeologie de maatschappij dan vervolgens pedagogisch beïnvloeden? Eigenlijk komt die vraag vanuit een bredere vraag: hoe beïnvloed (geestes)wetenschap überhaupt politiek en beleid? – Of is het vooral andersom? – Is een oprechte vraag overigens, want ik weet het echt niet.

    Over je oplossing heb ik een stelligere intuïtie. Ik geloof niet dat de instituten, in hun huidige vorm, ook niet als ze reorganiseren, de archeologie kunnen redden. De reden dat archeologen moeite hebben in het maatschappelijk debat is voor een deel dat zij vanuit hun academische (naar binnen gekeerde) roots juist nog teveel vertrouwen op de macht van die instellingen. Maar die grote invloedrijke instellingen zijn iets van vroeger. Net als de PTT. We genieten nog van het geweldige 60 jaar oude telefoonnnetwerk dat het nog steeds doet, zelfs met ADSL!, maar niemand in Nederland zou het nog opnieuw kunnen aanleggen, weet ik sinds een recente verhuizing.

    Ik zie een tijd voor me waarin instituten alleen nog het anker zijn voor een gemeenschappelijk gedachtegoed (als opleiders?), maar de echte invloed komt vanuit passie en arbeid die archeologen zelf, met hun laarzen stevig in de klei van de maatschappij, alleen of in kleiner verband ontplooien. De instituten vormen misschien de basistoon op de achtergrond, maar het effect komt van de mensen die er op uit gaan om wat te DOEN. Achter elke steen, om elke hoek, waar je ook kijkt overal vind je dan een archeoloog die gepassioneerd kan vertellen over wat haar of hem drijft. De instituten hoeven dat belang zelf niet te verdedigen, omdat iedereen al via het ondernemerschap van archeologen zelf al bekend is met de metafoor van archeologie als middel tot zorg voor het verleden, en daarmee de zorg voor de toekomst.

    1. Ik deel je mening dat van de huidige instituten helemaal niets meer valt te verwachten. Ze zijn volkomen in zichzelf gekeerd. Heel schrijnend vond ik het persbericht van Oikos, de onderzoeksschool van de classici en oudhistorici, die naar buiten brachten 18 miljoen te hebben gekregen. Nooit delen ze een inzicht met de rest van de wereld, nooit worden journalisten uitgenodigd voor congressen, maar nu ze geld hebben mogen we het weten. Blijkbaar vinden ze dat belangrijker dan ons informeren.

      In de ideale situatie herstellen we de communicatie. Het aanbieden van inzichten wordt dan weer het doel van het onderzoek in plaats van een bijzaak.

      Maar of dit gebeuren zal? Ik geloof er steeds minder in. Het gros der archeologen kijkt niet verder dan het opgravingsrapport, het gros der classici wil niet meer dan dat het gymnasium blijft bestaan. De wetenschap en de burger zijn de dupe. Het is intellectueel een aflopende zaak en omdat de betrokkenen ook geen flikker doen om het goed te maken, zijn de geesteswetenschappen ook moreel failliet.

  8. Evert van Ginkel

    `Bezoekers komen voor schatten, niet voor scherven. Dat geldt ook voor het Rijks, Stedelijk, Van Gogh etc.; hun aantrekkelijkheid komt voort uit hun collectie, niet uit een vermeende grachtengordelpolitiek. (Ik ben het dus volstrekt oneens met bovenstaande Evert.)”

    Met andere woorden: de nu gepresenteerde archeologische collecties bestaan alleen uit mottige scherven en zijn de moeite van het bekijken niet echt waard. Zo is het eigenlijk (al heel lang) niet (meer), dat is een frame. Natuurlijk hebben de genoemde musea een prachtige collectie en ik zou er ook niet voor pleiten om die virtueel te maken. Maar haal er tien topstukken uit weg, en kijk wat dat doet met het aantal bezoekers.

    Ik weet ook niet of elke bezoeker in katzwijm valt voor Maerten en Oopjen, of het beeld van Adriaen de Vries, Zou er werkelijk publiek draagvlak zijn voor de 80 resp. 22,5 miljoen die deze werken hebben gekost? Of is hier wel degelijk sprake van een dure rood-wit-blauwhype, die alleen aanslaat bij een zeer kleine kring, die niet op een cent hoeft te kijken?

    Maar we dwalen af. Wat ik wilde zeggen is dit: er is geen miljoenenpubliek voor (Nederlandse) archeologica, ook niet voor poëzie, opera, ballet, moeilijke radiodocumentaires. Uiteindelijk mag er best kritisch naar worden gekeken, of iets levensvatbaar is. Maar je kunt ook een bescheiden levensvorm bewust doodmaken. En dat is wat de Zijlstra’s doen.

    Neemt niet weg dat het draagvlak voor archeologie ermee gediend zou zijn als er meer discussie was, en goede antwoorden op lastige vragen, zoals Jona die hier inkeilt.

Reacties zijn gesloten.