Geschiedenis van Perzië (5)

Dualistisch amulet uit Soch (Nationaal Historisch Museum van Oezbekistan, Tasjkent)

In mijn reeks over de Perzische geschiedenis en de Bijbel vandaag twee teksten. Eerst een passage uit 2 Samuël, een wat ouder deel van de Bijbel, geschreven voor of aan het begin van de Babylonische Ballingschap. Laten we zeggen tussen 620 en 580 v.Chr.

Opnieuw ontbrandde de toorn van Jahwe tegen de Israëlieten. Hij zette David tegen hen op door te zeggen: “Ga een volkstelling houden in Israël en Juda.” (2 Samuël 24.1)

David doet wat hem wordt gevraagd en wordt vervolgens door God gestraft. Daarvoor bestaan verschillende verklaringen, waar wij het nu niet over hoeven hebben. De pointe is dat men het ook in de Oudheid wat curieus vond. Hier is wat de auteur van Kronieken, die 2 Samuël heeft bewerkt, erover te melden heeft:

Eens keerde Satan zich tegen Israël. Hij zette David ertoe aan een volkstelling te houden in Israël. (1 Kronieken 21.1)

Deze tekst is zeker geschreven na de terugkeer uit Ballingschap, dus ná 539 v.Chr. Er is een cruciaal verschil: David krijgt het bevel niet langer van God maar van Satan. Voor we verder gaan: je kunt daar teveel in lezen. In de joodse Bijbel is Satan niet per se de belichaming van het kwaad. Hij kan ook optreden als een van Gods dienaren, die de taak heeft mensen op de proef te stellen. Zo wordt hij bijvoorbeeld gepresenteerd in het boek Job. Als dat ook is hoe de auteur van Kronieken het zag, heeft hij in feite slechts Gods bevel gelegd in de mond van diens woordvoerder.

Satan kan in de toenmalige joodse denkwereld echter ook een anti-God zijn, de heerser der duisternis, de belichaming van het kwaad, de duivel. Dan is er sprake van een dualistische theologie, waarin twee kosmische krachten tegenover elkaar staan. Het is denkbaar dat het zo is bedoeld door de auteur van Kronieken: de passage is te kort om duidelijkheid te geven. Dat het denkbeeld van een duivel binnen het jodendom bestaan kon, blijkt uit de tekst die bekendstaat als de Testamenten van de Twaalf Aartsvaders, waarin Satan het negatieve spiegelbeeld is van God, en de Dode Zee-rol die wordt aangeduid als de Gemeenschapsregel. Toen het boek Samuël werd geschreven, bestond deze theologie echter nog niet en dat roept de vraag op waar de joden hun dualisme vandaan haalden.

Het antwoord zou weleens Perzië kunnen zijn. Het staat vast dat de joden in deze tijd voldoende open stonden voor buitenlandse invloeden om bijvoorbeeld Aramees te gaan spreken, de kanselarijtaal van het Perzische Rijk. Ze hebben zeker ook religieuze noties overgenomen, zoals Azazel. Dit kan ook zijn gebeurd met het Iraanse idee dat de schepping een strijdtoneel was tussen goed en kwaad, waaraan de mens deelnam door het goede te doen of te laten. Na zijn dood zouden zijn daden worden beoordeeld en kon hij het paradijs – een Perzisch woord overigens – deelachtig worden of worden gemarteld in een zee van kokend kristal. De Perzen duidden de boosaardige tegenstander van de goede oppergod Ahuramazda aan als Angra Mainyu. Dit dualisme was al heel oud: ik blogde al eens over het slangenamulet van Soch dat boven dit stukje staat afgebeeld.

De Perzen hadden van de aard van Angra Mainyu geen scherp beeld: soms beschouwden ze hem als een schepsel van Ahuramazda dat op een ongebruikelijke manier diens wil uitvoerde, soms zagen ze het kwaad als een zelfstandige, ongeschapen kracht. Dan is Angra Mainyu een echte anti-god, een duivel. Dit is – en dat is de crux – precies dezelfde ambiguïteit die we ook in het jodendom van na de Ballingschap aantreffen: Satan is nu eens een ongebruikelijke dienaar van God, dan weer een kosmische kracht.

Het is om deze reden dat het niet geheel van belang ontbloot is wanneer de joden zijn teruggekeerd uit Babylonië – een kwestie waarover ik het had in mijn #vorige stukje. Als het onmiddellijk is gebeurd nadat Cyrus de Grote Babylon had veroverd, hadden de joden weinig tijd om Perzische ideeën te leren. Als de terugkeer echter wat later plaatsvond, was er veel meer gelegenheid. De dateringskwestie is dus niet zonder betekenis, al moet worden gezegd dat de joden uiteraard ook in Juda weleens een Pers tegen het lijf kunnen zijn gelopen.

Deel dit:

3 gedachtes over “Geschiedenis van Perzië (5)

  1. De Testamenten van de Patriarchen zijn in de huidige vorm geen joodse, maar een christelijke tekst. Volgens de ‘Leidse’ school is het niet meer goed mogelijk een joodse voorfase te destilleren, al is het zeker dat er joodse tradities in verwerkt zijn. De Testamenten kunnen dus niet zonder meer worden opgevoerd als joodse tekst.

  2. … De Perzen duidden de boosaardige tegenstander van de goede oppergod Ahuramazda aan als Angra Mainyu. …
    Als de Joden het dualisme van de Perzen hadden omhelsd, moest het via orale overlevering tot hen gekomen zijn. De Avesta is pas in de derde eeuw na Christus opgeschreven, als ik me goed herinner. In de Wikipedia vond ik een passage uit de Avesta die voor de Perzen, aanhangers van het Zoroastrisme, ‘probleemoplossende’ eigenschappen heeft:
    Gedurende de eeuwen na Zoroaster ontstond een tegenbeweging, het zurvanisme, waar men zowel Ahura Mazda als Angra Mainya (Ahriman) beschouwde als nakomelingen van Zurvan Akarana (letterlijk Eindeloze Tijdruimte). Dit liet toe het probleem te omzeilen van het scheppen van het kwaad door de scheppergod, of dit althans te hebben toegelaten. Aan het einde der tijden, zo zei men, zou Ohrmazd regeren en alles doen voor zijn plezier.
    Door probleemoplossend bedoel ik dat hierdoor het kwaad dat aan de mensheid geschiedt en dat soms als onrechtvaardig wordt ervaren niet direct aan een scheppergod kon toegeschreven worden in dit concept.
    Ander punt: Cyrus II de Grote zou Babylon in 538 v.Chr. hebben veroverd en de Joden toegelaten hebben naar huis terug te keren. De ballingschap duurde van 587-538 (149) jaar, of volgens Ezra 1:1 zou de bevrijder van de joden Xerxes I (486-465 v. Chr.) geweest zijn en dan zou de ballingschap veel langer geduurd hebben. Zou deze periode van contact over een niet schriftelijke bron lang genoeg geweest zijn om elementen van het Zoroastrisme te laten penetreren in de joodse religie? Overigens las ik dat niet alle joden teruggekeerd zijn uit Babylon. Daardoor was er, als het klopt tenminste, veel langer contact met de Perzen.

    Dat idee van een oppergod die ondanks zijn oneindige goedertierendheid en almacht extreem kwade dingen laat gebeuren is toch voor het christendom steeds een moeilijk hanteerbaar idee geweest, vooral na de shoah.

    Verder weer een interessante blog, Jona.

    1. eduard

      Inderdaad kan je in plaats van “de terugkeer van de Joden” beter zeggen “de terugkeer van sommige Joden”, want Babylonië zou ook na die terugkeer, wanneer die ook had plaatsgevonden, een belangrijk Joods cultureel centrum blijven met een grote Joodse gemeenschap. Een kleitablet uit de (Achaemenidisch) Perzische periode somt de uitrusting op van een Joods-Babylonische ruiter, Josephus vermeldt de Joodse ruiters die Herodes de Grote uit Babylonië liet overkomen om zijn leger te versterken, en keizer Julianus de Afvallige zou (tevergeefs) proberen de Babylonische Joden aan zijn kant te krijgen tijdens diens rampzalig verlopen invasie van het (Sasanidisch) Perzische Rijk. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat, al vóór de verwoesting van de tempel door de Romeinen, een bloeiende Joodse gemeenschap binnen de Iraanse wereld een zekere religieuze invloed kan hebben gehad op de Joden in Israel.

Reacties zijn gesloten.