Fietsen naar Thessaloniki: de Povlakte

Wat je ziet als je afdaalt naar de Povlakte: Exilles

Ik had u, beste lezer van het zomerfeuilleton waarvan de eerste aflevering hier was, achtergelaten aan de grens tussen Frankrijk en Italië. Het was de twaalfde dag van mijn reis en ik was in acht-en-een-halve dag door heel Frankrijk getrokken. Ik wil niet zeggen dat ik haast had, maar de Maastrichtse vriend bij wie ik had gelogeerd vóór ik aan deze reis begon, zou over een week aankomen in Rome en we hadden daar schertsend afgesproken. Ik had een ruime week om de stad te bereiken die Hannibal alleen maar vanaf een afstandje had zien liggen.

Maandag 11 mei 1992

Aan de afdaling naar de Povlakte zou het niet liggen. Ik suisde naar beneden en was al snel op de schaduwrijke helling naar het noorden waar Hannibals mannen sneeuw hadden gevonden die nog uit het voorafgaande jaar was. Niet veel verderop moest ik in de remmen omdat daar ineens recht voor me de abdij lag die u kent uit De naam van de roos.

Nu zegt u: “dat was fictie, Jona”, en dan heeft u gelijk.

Maar!

Ik had dat boek een paar jaar daarvoor gelezen en was gestruikeld over een rare passage aan het begin: hoewel de auteurs van de twee voorwoorden – laten we ze even Eco en Adson noemen – beide zeggen dat ze de plaats van de gebeurtenissen slechts globaal kunnen aanduiden, bieden ze allerlei vrij precieze beschrijvingen. De abdij verrees bijvoorbeeld aan de weg naar de pelgrimswegen naar Santiago, lag binnen het gebied van de Duitse keizer en was in het grensgebied van Frankrijk, Piëmonte en Ligurië. Een preciezere aanduiding dan een drielandenpunt is eigenlijk moeilijk voorstelbaar. Dat was dus waarover ik destijds was gestruikeld en nu ik recht voor me het fort van Exilles zag liggen, wist ik dat Eco aan dit spectaculair gelegen fort moest hebben gedacht en gemakshalve het halfvergeten markgraafschap Montferrat, dat feitelijk hier zijn drielandenpunt met Piëmonte en Frankrijk had, tot Ligurië heeft gerekend.

Ik vloog verder naar Susa en Turijn, maar omdat het maandag was kon ik niet naar de mooie musea van deze stad, die me echter trof als ontspannen en prettig. Al was het maar omdat ik er nooit heb hoeven nadenken over links- of rechts afslaan: ik hoefde alleen maar een kaarsrechte straat te volgen naar en uit het stadscentrum. Ik wil er nog eens heen terug maar het is me nog vooralsnog niet gelukt.

Ik deed mijn inkopen en zette die nacht, 125 kilometer voorbij Briançon, mijn tent op bij een dorpje dat San Raffaele heette, ergens op de uiterwaarden van de Po. Een Italiaanse vriendin zou me later voor gek verklaren – wist ik dan niet dat je daar door Albanese of Joegoslavische vluchtelingen beroofd kon worden?! – en zou het geluk prijzen waardoor ik het er levend vanaf had gebracht.

De Povlakte

Het leek me nogal overdreven, maar de volgende dag ontmoette ik een vluchteling uit Joegoslavië die hoopte naar Frankrijk te gaan. Ik was getroffen door het contrast tussen enerzijds de student die, om niets ergers dan de lage kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, had besloten een eind te gaan fietsen en anderzijds iemand die al zijn hebben en houwen op de fiets had geladen om een toekomst te zoeken. Ik gaf de man de landkaarten die ik niet meer nodig had en heb hem nog wat advies gegeven – en daarna fietste hij verder richting Turijn en Alpen en vervolgde ik mijn weg over de Povlakte naar het oosten.

Zo kwam ik in Casale, waar een steegje alles was dat herinnerde aan zijn beroemde zoon Ubertino. (Gek genoeg herinner ik me dat steegje niet, wél dat ik het heb vermeld op een ansichtkaart aan een ex-vriendin.) In Casale kon ik mijn Franse franken wisselen, inkopen doen en lunchen, om daarna aan de noordelijke oever van de Po verder te rijden naar Pavia, 130 kilometer voorbij de uiterwaarden waar ik wakker was geworden. De plaatselijke camping lag even voor de stad. Ik zette er mijn tent neer, kon eindelijk weer eens een hete douche nemen en bracht de avond niet zoals altijd kokend, etend en lezend door bij mijn tent, maar besloot de stad nog even in te gaan. Om een of andere reden herinner ik me vooral het pleintje voor de kerk.

Daar zou ik de volgende dag terugkeren om het graf van bisschop Augustinus te bekijken. Het was een protserige façade van natuursteen. Het graf van de filosoof  Boethius, die in dezelfde kerk begraven ligt, heb ik – en dat is toch best knap – weten te missen.

[Wordt morgen vervolgd. Als u er een landkaartje bij zoekt, dan is dat hier.]

Deel dit:

4 gedachtes over “Fietsen naar Thessaloniki: de Povlakte

  1. Ben Spaans

    Augustinus overleed in 430 in Hippo in huidig Algerije. Via Cagliari op Sardinië zouden zijn relieken rond 720 in Pavia in de San Pietro in Ciel d’Oro terecht zijn gekomen. In de 14e eeuw kregen Augustijner monniken officieel het beheer over de relieken. Eind 17e eeuw ontstond een controverse of de relieken wel van Augustinus waren, waarna op pauselijk bevel de bisschop van Pavia de zaak moest beslechten en oordeelde dat het inderdaad Augustinus was. De Augustijnen die de schrijn beheerden werden in 1700 uit Pavia gejaagd en namen de relieken mee naar Milaan. In 1896 werden de relieken weer naar de inmiddels herstelde San Pietro in Ciel del Oro gebracht.

    https://en.m.wikipedia.org/wiki/Augustine_of_Hippo

    En zo kwam Augustinus (?) naar Pavia.

  2. Pierre

    sussa is prachtig. De luchthaven is prachtig aangelegd, het doet niet onder voor de klassiekeromaanse standaardwerken. De vertrek en aankomst hal hebben een prachtige staalconstructie, zoals we van italiaans design gewend zijn. Op het eerste gezicht lijken het hijskranen maar bij nader inzicht is het een constructie van stalen trek-, druk- en nulstaven als een reisschema vernuftig in elkaar gezet. De bouten zijn goed zichtbaar en lijken nooit te verroesten.
    Op het eerste gezicht een stijf gebouw maar kijk je een tijdje dan gaat het als vanzelf leven.

Reacties zijn gesloten.