Fietsen naar Thessaloniki: de Apennijnen

Midden in de Apennijnen: de opgraving van de pars rustica van Plinius’ landgoed.

Ik was – voor degenen die vandaag instappen in het zomerfeuilleton (eerste aflevering hier) – op weg naar Rome. Weliswaar was me verzekerd dat na de Alpen de Apennijnen reuze zouden meevallen, maar het was nog een flink eind naar de bovenloop van de Tiber en vooral: ik moest klimmen naar een pas op zo’n 800 meter hoogte. Minder dan de 1300 meter naar de Col du Lautaret maar meer dan de 700 naar de Col de Montgenèvre. En ik was geen held in klimmen.

De Apennijnen

Maar het lukte allemaal goed en in Sarsina wachtte me een verrassing, namelijk het standbeeld van Plautus, de Romeinse komediedichter, die daar blijkbaar was geboren. Ik herinner me een wat statig beeld van een man in een toga die vanaf een hoge sokkel over de grote weg uitkeek, maar ik heb het met Google Earth niet kunnen terugvinden. Wel staan er in Sarsina beelden van toneelspelers in Romeinse uitrusting. Met dat laatste toon je beter wat de man heeft betekend, maar vermoedelijk zou hij zelf het eerste soort beeld leuker hebben gevonden.

Echt opschieten deed ik ondertussen niet en ik keek jaloers naar de grote weg die naast “mijn” B-weg lag. En toen ineens zag ik fietsers op wat ik tot dan toe had aangezien voor de vluchtstrook. Concluderend dat je in Italië dus op de grote weg mocht fietsen, aarzelde ik geen moment, want daar had ik ik van die mooie viaducten over diepe valleien, van die fijne tunnels door bergen en bovendien van die zacht glooiende hellingen wanneer het hoogteverschil met kunstwerken niet viel te vermijden. Ideaal dus, maar toen ik later die dag tijdens een afdaling een vrachtwagen inhaalde, concludeerde ik dat de grote weg misschien toch niet helemáál zonder levensgevaar was.

De villa van Plinius

Ik schoot nu echter lekker op. Bovendien kon ik profiteren van een Autogrill langs de weg (ijs!) en zo bereikte ik Verghereto, het hoogste punt van de dag, vlakbij de bronnen van de Tiber. Daarna daalde ik af naar de amfitheatervormige vallei waardoor die rivier verder stroomt, richting Rome. Op de plek waar in een amfitheater de keizerlijke loge zou zijn geweest, waren een jaar daarvoor de resten gevonden van een van de villa’s van Plinius de Jongere, die ik na enig vragen wist te vinden. Zie de foto hierboven en lees het boekje dat ik onlangs recenseerde voor deze inmiddels niet meer zo kleine blog. In de buurt van de villa was een grafheuvel maar tot nu toe hebben archeologen nog niet geroepen dat ze het graf van Plinius hebben gevonden.

Aan het einde van de vallei, waar in een amfitheater de dode dieren uit de arena zouden zijn gesleept, lag Città di Castello, waar ik mijn tent op een schaduwrijke camping opzette. Ik was 150 kilometer verder en probleemloos over de Apennijnen gekomen.

De Via Flaminia

De volgende dag kon ik opnieuw verder over de grote weg. Een grote weg die bovendien grosso modo bergafwaarts afliep. Dat ging honderd kilometer goed en ik was al bijna in Terni toen een politieauto naast me kwam rijden en me uit mijn cadans en mijn mijmeringen haalde. Of ik toch maar via een andere route verder wilde gaan. Die Italiaanse wouten hebben ook geen enkel respect voor des fietsers zondagsrust.

Die andere route was overigens niets minder dan de Via Flaminia, een oeroude weg, aangelegd door de Romeinen en nog altijd in gebruik. Het was geen straf daarover verder te moeten fietsen, al moest ik de waterval van Rieti, die ik graag eens had willen zien, nu afvoeren van mijn lijstje. Ik passeerde Cività Castellana, het antieke Falerii, en zag de zon ondergaan. Ik reed de laatste kilometers dus in het donker maar naarmate ik dichter bij Rome kwam, leek het fietsen makkelijker te gaan.

Op de camping hoefde ik niet te koken, want er was een pizzeria. Toch wachtte me nog een laatste beproeving: de steenharde bodem waarin de haringen moesten worden geduwd. Mijn Italiaanse woordenboekje bleek echter bruikbaar als hamer en hoewel er bij deze operatie grote gaten zijn gekomen in de kaft en hoewel ik later een uitgebreider woordenboek heb gekocht, bewaar ik het kleinood.

Ik sliep die nacht als een roos, zoals iedereen zou doen die 215 kilometer had gefietst en was aangekomen in Rome.

[Dit zomerfeuilleton, waarvan het eerste deel hier is te vinden, wordt overmorgen vervolgd. Als u er een landkaartje bij zoekt, dan is dat hier.]

Deel dit:

Een gedachte over “Fietsen naar Thessaloniki: de Apennijnen

Reacties zijn gesloten.