Archeologie, voor wie doen we dat ook alweer? (1)

[Een tijdje geleden blogde ik over de vraag “Waarom is archeologie belangrijk?”, de vraag die de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland onlangs stelde in de hoop een puntige formulering te vinden waarmee viel te lobbyen. Dat stukje viel blijkbaar in de smaak, want het leverde me een uitnodiging op van de alumnivereniging van het Groninger Instituut voor Archeologie: wilde ik eens een lezing komen verzorgen? Dat doe ik deze zaterdag. Vanaf morgen blog ik over wat ik ongeveer heb gezegd. Hier is alvast het begin.]

Als het niet al te onbescheiden is jezelf op de eerste plaats te zetten, zou ik willen beginnen iets over mezelf te vertellen. Ik ben namelijk geen archeoloog zoals u. Ik heb gestudeerd in de late jaren tachtig, toen een allround-opleiding aan de letterenfaculteiten nog nét mogelijk was door slim colleges te selecteren aan de VU, de UvA en de RUL. Archeologische ervaring deed ik onder meer op in Halos, een Groningse opgraving. Na mijn afstuderen heb ik een theoriecollege aan de VU opgezet. Momenteel ben ik actief in de wetenschapscommunicatie: ik beheer de website Livius.org, doe wat journalistiek, verzorg onderwijs, werk soms als reisleider, heb enkele boeken geschreven, verzorg een maandelijkse nieuwsbrief en ben bestuurslid van RomeinenNu.

Ik noem dit omdat de voorbeelden die ik zal gaan gebruiken, wat vaker Romeins zijn dan representatief is voor de Nederlandse archeologie. Bovendien zijn mijn voorbeelden niet alleen ontleend aan de praktijk van de archeologie, maar ook aan verwante vakterreinen, zoals de oude geschiedenis, de godsdienststudies en de bestudering van diverse mooie oude talen. Het wordt dus een beetje een klassiek verhaal maar ik denk dat door vergelijking de archeologische deugden en ondeugden scherper in beeld zullen komen.

Theorie en praktijk

De vraag die ik kreeg voorgelegd is verraderlijk eenvoudig: “voor wie doen we het ook alweer?” Het antwoord is simpel. Werken we immers aan de universiteit, dan is er de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, die universiteiten definieert als instellingen die inzichten overdragen aan de maatschappij en daar de eerste geldstroom tegenover stelt. Werken we daarentegen voor een commercieel archeologisch bedrijf, dan werken we voor de klant. Zijn we in dienst van de overheid, dan is de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur relevant, meer in het bijzonder het doelmatigheidsbeginsel. En als we zijn verbonden aan een museum, dan is ons doel, zo staat in de Ethische Code, “het welzijn van de samenleving en haar ontwikkeling”.

Kortom: wat we ook doen, we werken voor de burger. En dat is ook logisch. Dingen gaan immers beter als we ons kunnen baseren op adequate informatie en daarom hebben we wetenschap. Goede informatie is de kruipolie van een functionerende maatschappij. In één zin: wetenschap streeft ernaar zoveel mogelijk zo betrouwbaar mogelijke informatie zo snel mogelijk over te dragen aan een zo breed mogelijk publiek.

Althans, in theorie. In de praktijk komt dit doel er bekaaid vanaf. En daarmee kom ik ter zake.

Ik noemde zojuist naast de archeologie drie andere vakgebieden, en het moet gezegd: bij de archeologie is de kloof tussen de theorie en de praktijk niet zo heel erg groot. Archeologen hebben vanouds immers te maken met musea en de laatste twee, drie decennia is het vak bovendien ingebed geraakt in de ruimtelijke ordening. Iets dergelijks valt te zeggen voor de godsdienstwetenschappen, die traditioneel een pastorale taak hebben.

Dit is anders bij de andere twee vakgebieden. De classici beperken zich grotendeels tot samenwerking met de gymnasia en doen weinig om hun inzichten bekend te krijgen bij niet-gymnasiasten. Sommigen maken vertalingen – ik noem een Vincent Hunink – maar er is geen beleid of charter. De vertalingen, hoewel vaak mooi, worden veelal uitgegeven alsof het nog 1990 is. De oudhistorici doen een enkele keer iets voor het grote publiek, zoals een recente bundel artikelen over keizer Hadrianus, maar opnieuw ontbreken beleid en charter en opnieuw is de visie op wetenschapsvoorlichting verouderd. Dat mensen informatie zoeken op internet en dat dit álles heeft veranderd, heeft bijvoorbeeld nog geen gevolgen gehad voor de wijze waarop classici en oudhistorici zich uitleggen.

Hiermee vergeleken doen de archeologen het zo slecht niet. Gemeten aan adviezen als “Tussen onderzoek en samenleving” (2013) is er echter ruimte voor verbetering.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

2 gedachtes over “Archeologie, voor wie doen we dat ook alweer? (1)

  1. Rob Duijf

    In 1992 ondertekenden de lidstaten van Europa, waaronder Nederland, in Valetta het Verdrag van Malta. Dit verdrag behelst de bescherming van het bodemarchief als cultureel erfgoed. Kortgezegd: er mag geen spade de grond meer in om archeologisch onderzoek uit te voeren, zonder dat is voldaan aan bepaalde voorwaarden. Op zich een goede zaak, want daarmee wordt in ieder geval onoordeelkundig gepruts en schatgraverij aan wettelijke banden gelegd.

    Een gevolg van Malta is dat sinds 2007 er alleen nog proefonderzoek mag plaatsvinden op plaatsen waar het bodemarchief verstoord kan raken. De gedachte daarbij is, dat wat in de bodem zit nog tot in lengte van jaren kan blijven zitten, mits de bodemgesteldheid dat toelaat en menselijke activiteiten de boel niet bedreigen. In de toekomst zijn er wellicht nieuwe en betere technieken voorhanden, want een opgraving kan maar een keer worden uitgevoerd. Daarna zijn we het verhaal voorgoed kwijt. Dat betekent wel, dat heel veel vervolgonderzoek nu niet kan worden uitgevoerd, waardoor het plaatje niet compleet is en een archeologische site niet goed op waarde kan worden ingeschat.

    Tegelijk is dit ook een crime voor al die amateurarcheologen aangesloten bij de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN). Die werden op slag van een belangrijk deel van hun hobby beroofd, namelijk het verantwoord opgraven en documenteren van site en vondsten. Gelukkig zijn er professionele archeologen die graag gebruik maken van de kennis en kunde van goedwillende amateurs. Vooral op lokaal niveau is hier heel veel expertise aanwezig. Anderszins zijn er conservatief denkende archeologen die amateurs in hun toko helemaal niks vinden.

    Een ander gevolg van Malta is de privatisering en dus commercialisering van het archeologisch opgraafbedrijf. Inmiddels zijn er in Nederland verschillende opgraafbedrijven aktief waaronder een aantal grondbedrijven met een eigen archeologische afdeling.

    Hier wringt m.i. de schoen, want wie betaalt, bepaalt en dat is degene in wiens opdracht het bodemarchief wordt verstoord. Dan mag je kanttekeningen plaatsen bij de kwaliteit van het archeologisch onderzoek, wanneer contractueel is vastgelegd hoelang dat onderzoek mag duren. Tijd is immers geld. Ik heb zelf ervaren waar dit toe kan leiden. Archeologische lagen waar doorheen wordt gegraven, ‘omdat dit niet is, waarnaar we op zoek zijn…’ of profielen en coupures die veldtechnisch onvoldoende worden ingetekend, omdat daar geen tijd voor is. Zo zou ik meer voorbeelden kunnen geven en helaas ben ik niet de enige…

    ‘Archeologie, voor wie doen we dat ook al weer? Ik denk in de eerste plaats om het zo zorgvuldig mogelijk documenteren en conserveren van het bodemarchief om het totale plaatje voor onszelf en toekomstige generaties vast te leggen. Daarbij gaat het niet alleen om een ‘nationale’ visie. Het cultureel erfgoed in Syrië en Irak is net zo goed ‘ons’ cultureel erfgoed.
    Een goede publieksvoorlichting is ook belangrijk. Informatieborden bij opgravingen, rondleingen op sites, publieksgerichte brochures en de ArcheoHotspots dragen daartoe inmiddels succesvol bij.

    Een ding mag duidelijk zijn: ons bodemarchief vertelt ons verhaal. Dat is veel meer dan een museum met vitrines vol scherven, waarvan Halbe Zijlstra niet weet, wat hij er mee moet…
    Als daarop wordt bezuinigd, krijg je wetenschappelijk prutswerk.

Reacties zijn gesloten.