Archeologie, voor wie doen we dat ook alweer? (3)

[Afgelopen zaterdag verzorgde ik een lezing voor de alumnivereniging van het Groninger Instituut voor Archeologie. Dat bood me de gelegenheid een reeks thema’s in één verhaal onder te brengen die op deze blog al vaker zijn behandeld. Het eerste deel is hier.]

Groeiende scepsis

Het is een bekende constatering dat er steeds meer hoogopgeleiden komen. In Vlaanderen heeft 50% van de schoolverlaters een hogere opleiding; in Nederland is de ambitie 50% in 2020. Deze mensen herkennen problemen als wetenschappers fouten maken – of beter: ze dénken problemen te herkennen – en dat leidt tot groeiende scepsis over bijvoorbeeld UMTS-masten en de klimaatverandering of tot wantrouwen als een wetenschapper zegt dat er geen verband is tussen vaccinatie en autisme.

Als u voorbeelden wil uit de archeologie, denk dan aan de Nijmeegse aquaductenaffaire, aan het voortleven van de ideeën van Delahaye, aan het afrocentrisme, aan de Macedonische kwestie, aan het krankjorume verhaal dat Trouw onlangs publiceerde over Mithras of de waanideeën van Mark Rutte over de val van het Romeinse Rijk. Of denk aan de problemen die andere oudheidkundigen ondervinden met creationisten of Iraanse nationalisten die de Cyruscilinder beschouwen als mensenrechtendocument. Kortom: mensen denken wetenschappelijke wartaal te herkennen, beginnen voor zichzelf en verspreiden vervolgens zelf wartaal. Hoe komt dat? Anders gezegd: als de archeologie er is voor de burger, en als we de archeologie hebben ingebed in de ruimtelijke ordening en als we burgers steeds hoger opleiden – kortom, als we het zo slecht niet doen, waarom merkt iedereen die actief is in de voorlichting dan dat de burger almaar sceptischer wordt?

Factor 1

Verschillende factoren versterken de scepsis. Om te beginnen het mechanisme waarmee bad information drives out good. Betrouwbare informatie over wetenschappelijke onderwerpen ligt achter betaalmuren, terwijl verouderde inzichten in het publieke debat worden teruggebracht door de digitalisering van oude boeken. Een berucht voorbeeld is het Jezusmythicisme, het negentiende-eeuwse idee dat Jezus niet heeft bestaan. Dode Zee-rollen of niet, het idee is helemaal terug van weg geweest. De universiteiten lossen dit probleem almaar niet op: er zijn plannen om in de verre toekomst open access mogelijk te maken maar er is geen plan om de inmiddels verspreide desinformatie terug te drijven.

Natuurlijk, als de tandpasta eenmaal uit de tube is, is het lastig die terug te duwen, maar het is vreemd dat de universiteiten, nu ze door verwaarlozing een puinhoop hebben laten ontstaan, niet helpen het puin te ruimen. Willen we echt iets doen voor het publiek, dan moet er als de bliksem een begin worden gemaakt met de actieve bestrijding van online-desinformatie en met het scheppen van een structuur waarin proactief wordt verhinderd dat desinformatie ontstaat. Met de budgetten die in de wetenschap rond gaan, is dat zeker mogelijk. Als astronomen het kunnen, kunnen geesteswetenschappers het ook.

Factor 2

Een tweede verklaring voor het afnemende gezag van de wetenschap en de toenemende populariteit van desinformatie, is dat deze worden versterkt door het verkoopmodel van de boekenbranche. Dat is gebaseerd op het vermijden van risico’s en dient dus niet om zoveel mogelijk zo betrouwbaar mogelijke informatie zo snel mogelijk over te dragen aan een zo breed mogelijk publiek. Zo werkt men graag samen met celebrities als Maarten van Rossem, die elk half jaar een boek afscheidt waarvoor hij via een eigen tijdschrift en via TV reclame kan maken. Dáár gelooft de boekenbranche in, ze kan dáár risicoloos voor adverteren en dat zijn boek over de ondergang van het Romeinse Rijk erg slecht is, kan de boekhandelaar niet schelen. Ondertussen wordt Romeinen en barbaren, het wél goede boek van Jeroen Wijnendaele, door alle aandacht voor Van Rossem onverkoopbaar.

Nog een voorbeeld van de schade: al het goede werk dat Heleen Sancisi-Weerdenburg heeft gedaan om het antieke Perzië eerlijk en zonder vooroordelen te presenteren, is verdronken in kwakgeschiedenis toen uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep het boek Persian Fire van Tom Holland in het Nederlands vertaalde en uitgaf. Ter toelichting: Holland is een classicus die zich uitgeeft voor historicus en ideologisch getinte boeken schrijft. Willen wij echt iets doen voor het publiek, dan moeten we actiever regie zien te krijgen over het boekenaanbod.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

5 gedachtes over “Archeologie, voor wie doen we dat ook alweer? (3)

    1. De etniciteit van de antieke Macedoniërs. Ten zuiden van Thessaloniki denkt men dat het Grieken waren, ten noorden van Thessaloniki denken sommigen dat het proto-Slaven waren en buiten de Balkan ziet men er een volk in dat tegen de Grieken aanschurkte maar zeker niet proto-Slavisch was.

      De feitelijke gedachte is dat waar een volk vroeger woonde, behoort in het land waar dat volk nu woont. Dus Thessaloniki behoort in Griekenland of in de voormalige Joegoslavische Republiek. En voor het goede begrip: de voormalige republiek Macedonië heeft postzegels laten maken met de Witte Toren van Thessaloniki.

      1. Ben Spaans

        En dan is het ironische dat de Oude Grieken op de Macedoniërs neerkeken en ze eigenlijk bij de barbaren indeelden (behalve het Macedonische koningshuis – dat gold wel als Grieks – politics, politics).

      2. Henk Smout

        Proto-Slaven, die ken ik uit een Pools boek over de Poolse geschiedenis. Dat boek begint met potscherven en die zouden afkomstig zijn van de proto-Slaven.

  1. Martijn

    Wat Factor 1 betreft: er is (althans dat bespeur ik) een enorme desinteresse voor vragen vanuit het geinteresseerde (leken-)publiek bij de meerderheid van de archeologen (en oude geschiedenis-o-logen). Een beetje het Zahi Hawass-effect: ik zeg dat alle andere theorieën onzin zijn, dus hoeven we dat niet verder uit te leggen of te onderzoeken, want het is onzin. Dan kweek je natuurlijk een stortvloed aan bad-information, simpelweg omdat het niet wordt weerlegd.

Reacties zijn gesloten.