Archeologie, voor wie doen we dat ook alweer? (4)

Nog steeds niet door Trouw gerectificeerde negentiende-eeuwse prietpraat.

[Afgelopen zaterdag verzorgde ik een lezing voor de alumnivereniging van het Groninger Instituut voor Archeologie. Dat bood me de gelegenheid een reeks thema’s in één verhaal onder te brengen die op deze blog al vaker zijn behandeld. Het eerste deel is hier.]

Factor 3

Een derde verklaring voor het afnemende gezag van de wetenschap en de toenemende populariteit van desinformatie is dat vraag en aanbod niet overeenkomen. Als er één ding is wat mij in de publieksvoorlichting steeds weer opvalt, is het dat het publiek is geïnteresseerd in het oude verleden, en niet in het oude verleden zoals archeologen het bezien, of het oude verleden zoals classici het bezien. Het publiek bekommert zich niet om de grenzen tussen de academische disciplines.

Een persoonlijk voorbeeld: ik heb een inleiding geschreven voor een vertaling van de teksten die de Romeinse auteur Tacitus heeft geschreven over de Germanen. Hoewel dat dus gaat over Latijnse literatuur, heb ik meer dan eens vragen gekregen over het meisje van Yde, omdat Tacitus veenlijken vermeldt. Omgekeerd heb ik, toen ik eens schreef over het meisje van Yde, vragen over Tacitus’ beschrijvingen van Germaanse executies gehad. Ik ben persoonlijk geen voorstander van al te nauwe specialismen, maar dat maakt me niet blind voor het simpele feit dat het in het huidige klimaat niet mogelijk is de wetenschappelijke opleidingen langer dan vier jaar te laten duren. Tegelijk vraagt het publiek dus om méér kennis van voorlichters dan de universiteiten aan studenten kunnen overdragen. Willen we echt iets doen voor het publiek, dan hebben we weer generalisten nodig.

Factor 4

Een vierde reden waarom de wetenschap in het gedrang komt en de desinformatie terrein wint, is de beperking van de voorlichting tot de eerste lijn. Daarmee is bedoeld dat wetenschappers ermee volstaan de mensen wat feiten en inzichten toe te werpen, zonder uitleg te geven van de wijze waarop we die inzichten hebben verworven. Een voorbeeld is opnieuw het Jezusmythicisme, het idee dat Jezus nooit heeft bestaan. Dat komt niet alleen doordat bad information drives out good, maar heeft ook terrein kunnen herwinnen doordat historici hun methoden niet uitleggen. Daardoor denken Jezusmythicisten dat er geen methode is en dat iedereen wat kan bij-beunhazen.

Daarbij gebruiken ze bijvoorbeeld archeologische vondsten die betrekking hebben op de cultus van Isis of Mithras, herhalen negentiende-eeuwse interpretaties en negeren dat hedendaagse onderzoekers heel anders kijken naar die objecten omdat archeologen en kunsthistorici inmiddels totaal andere interpretatieve methoden hebben. Ik wijs nog maar eens op het advies “Tussen onderzoek en samenleving”, dat erop neerkomt dat in de voorlichting ook het wetenschappelijk proces moet worden uitgelegd. Wat we nodig hebben is niet alleen een goede presentatie van de feiten, maar ook van de technieken én de wijze waarop we tot interpretaties komen.

Wat zeker niet kan, is een autoriteitsclaim. Helaas komt “het is zo want ik zeg het” nog altijd voor. Mary Beards geschiedenis van het Romeinse Rijk SPQR is een voorbeeld, Maurice Caseys bestrijding van het Jezusmythicsme is een ander voorbeeld, en Leendert Louwe Kooijmans’ Onze vroegste voorouders neigt er hier en daar ook naar. Hoewel ik bij het laatste boek geen problemen verwacht, zijn die er rond de twee eerstgenoemde boeken wel. De auteurs willen op voorhand voor hun academische positie respect terwijl ze die moeten verwerven.

Wat ik hier als vierde punt beschreef, staat bekend als het “Science Deficit Model”: het is het idee dat als mensen eenmaal begrijpen wat wetenschap is, ze de conclusies wel accepteren. Maar dat is al te simpel want er zijn legio voorbeelden waar het publiek de wetenschappelijke conclusies niet geloven wil. Dan is er altijd een irrationele emotie in het spel. Om wat voorbeelden te hernemen:

  • creationisten zijn bang dat als het evolutionisme klopt, er geen Voorzienigheid meer is;
  • degenen die beweren dat de Cyruscilinder een mensenrechtendocument is, hebben een hoge prijs betaald tijdens de Islamitische Revolutie in Iran;
  • het afrocentrisme is een irrationele reactie op reële discriminatie;
  • veel Jezusmythicisten zijn bang voor fundamentalisme;
  • wie de val van het Romeinse Rijk in verband brengt met Germaanse migraties, is vermoedelijk bang voor immigratie;
  • de affaire-Vermaning escaleerde doordat de betrokkene kon appelleren aan het sentiment dat een onschuldige amateur door de gevestigde wetenschap werd gedwarsboomd;
  • de Nijmeegse aquaductenaffaire leek een hoog NIMBY-gehalte te hebben.

Allemaal voorbeelden van irrationele bezorgdheden die verhinderen dat mensen wetenschappelijke conclusies aanvaarden. Om dit te pareren, is een derde lijn nodig.

De enige manier om scepsis wérkelijk te bestrijden, is een échte dialoog, waarin je mensen haalt uit hun filterbubbel van eigengelijkversterkende informatie. Je moet daartoe in een persoonlijk gesprek de wetenschappelijke stellingname scheiden van de bezorgdheid. Op dat laatste punt kun je iemand vrij gemakkelijk gelijk geven, waarna het in mijn ervaring niet heel moeilijk is iemand ervan te overtuigen dat de wetenschappelijke methode misschien niet perfect maar wel de meest redelijke is. Willen we echt iets doen voor het publiek, dan moeten we begrijpen dat wetenschapscommunicatie communicatie is, een dialoog.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

3 gedachtes over “Archeologie, voor wie doen we dat ook alweer? (4)

  1. eduard

    Jona, met alle respect, maar het lijkt me onbegonnen werk mensen uit hun bubbel te halen, alles op internet spant samen om haar bezoekers naar hun respectieve informatiebubbels te sturen. De “traditionele media” zijn kansloos, om zich te informeren gaan mensen liever naar hun eigen dorpspomp. De behoefte aan vooroordeel bevestigende desinformatie is reusachtig, en internet verbindt helemaal niet, het isoleert, zodat er binnen elke bubbel de grootste onzin verkondigd kan worden zonder dat men zich zorgen hoeft te maken zijn gezwets te moeten onderbouwen. Het is zoals je eerder opmerkte toen iemand tijdens een lezing van jou een vraag stelde die eigenlijk geen vraag maar een bewering was: men is er aan gewend geraakt te getuigen. Tegenspraak, discussie, beredenering, dat vindt men onbegrijpelijk, ergerniswekkend en respectloos.

    1. Juist omdat het moeilijk is mensen uit hun bubbels te halen, moeten we – om het jargon van de universiteit maar even aan te halen – “proactief” zijn. Verhinderen dat er misverstanden ontstaan. Daarvoor zijn twee dingen vereist: een tweede lijn (om te verhinderen dat het derde-lijn-werk wordt) en actief opletten op wat er aan zit te komen.

      Als Donald Trump een bezoek brengt aan Masada, moet je als wetenschappelijke instelling dus al een persbericht de deur uit hebben waarin het propagandistisch misbruik wordt ontkracht.

      Ik zeg niet dat dit gemakkelijk is. Maar het is wel wat wordt geïmpliceerd in de taak van de universiteit, namelijk dat ze inzichten overdraagt. Je kunt zeggen dat dit vér van de wetenschap is komen staan en het takenpakket aanpassen. Dat zou echter een dolk in de rug zijn van de wetenschappelijke disciplines die het wél goed doen. Omgekeerd zou het mooi zijn als die 4% die in de eerste geldstroom zijn geoormerkt voor voorlichting, nu eens wél goed werden gebruikt. In de geesteswetenschappen is zeker ruimte voor professionalisering.

  2. Henk Smout

    Je zult maar als creationist zijdeaapjes, doodshoofdaapjes, spinapen, makaken, bavianen, gibbons, gorilla’s en nog meer kunnen onderscheiden, dan laat je je toch niet door zo’n Carl Koppeschaar met zijn “de aap en de mens, beide soorten” de les lezen.

Reacties zijn gesloten.