Snouck Hurgronje

Wie in Leiden over het Rapenburg naar het Academiegebouw wandelt, passeert op nummer 61 het huis waar Christiaan Snouck Hurgronje heeft gewoond. Afgezien van de in steen gebeitelde naam herinnert er weinig aan de geleerde, die leefde van 1857 tot 1936 en tot op de dag van vandaag ietwat omstreden is. Snouck was namelijk de islamoloog die de strategie ontwierp waarmee generaal Van Heutsz tussen 1898 en 1903 de bevolking van Atjeh onderwierp. Niet iedereen kan, om het zacht uit te drukken, waardering opbrengen voor de architect van een koloniale oorlog.

Er is echter meer. Snouck Hurgronje had zich in 1885, minimaal in naam, bekeerd tot de islam en had enige tijd in Mekka en gewoond en gestudeerd. Voor menig moslim gold hij als vertrouwenspersoon, ja als leraar. Tegelijk schreef hij rapporten voor de Nederlands-Indische autoriteiten, waarin hij doorgaf wat hem was verteld. Was het, zoals Snouck Hurgronjes biograaf Philip Dröge in zijn onlangs verschenen boek Pelgrim opmerkt, wel eerlijk van de Nederlandse geleerde om de mensen die hem bewonderden, zó te belazeren? Was hij niet in feite gewoon een spion?

Dröge beantwoordt de vraag door de rol van Snouck Hurgronje te contextualiseren. De Leidse wetenschapper staat in de traditie van de participerende observatie, zoals die eind negentiende eeuw populair was onder cultureel antropologen. Hierbij probeerde de onderzoeker als het ware één te worden met het onderzochte volk. Snouck Hurgronje

… vindt de Indonesiërs vooral interessant als onderzoeksobjecten, niet als individuen. Hij wil alles over ze weten, tot absurde details aan toe, maar hij lijkt geen solidariteit of verantwoordelijkheid voor deze mensen te voelen. Hij is, als puntje bij paaltje komt, helemaal niet een van hen.

Het boeiende aan Snouck Hurgronje is dat zijn biograaf ook aanwijzingen kan bieden voor het tegendeel. De geleerde is in Nederlands-Indië bijvoorbeeld tweemaal getrouwd geweest en verzwagerd met voorname families. Nu kun je nog betogen dat zo’n huwelijk een praktische weg was naar nog meer informatie over de islamitische bevolking, maar het is voldoende duidelijk dat Snouck Hurgronje oprecht van zijn echtgenotes hield. Zijn kinderen stuurde hij niet naar de HBS in Batavia maar naar een Koranschool. Hij maakt ook Indische vrienden, zoals Hasan Mustapa. Enige solidariteit en verantwoordelijkheid was Snouck Hurgronje niet vreemd en aan het einde van zijn leven zou hij een pleitbezorger zijn van de Indische onafhankelijkheid.

Het is deze dubbelzinnigheid die Snouck Hurgronje tot zo’n interessante man maakt en Dröge laat dat voortdurend uitkomen. Was de man die naar Mekka ging een oprechte moslim of niet? Enerzijds liet hij zich vanuit Jeddah een fles sterke drank opsturen, anderzijds lijkt hij te hebben verlangd dat hij op islamitische wijze zou worden begraven. Door de wijze waarop Dröge zijn stof aanbiedt – het verhaal is opgebouwd uit korte scènes waarin hij minstens zoveel aandacht heeft voor wat mensen meemaken als voor sfeerbeschrijving – kan hij het vat vol tegenstrijds tonen in al zijn nuance.

Wat, ondanks alle ambiguïteit, ondubbelzinnig duidelijk is, is dat Snouck Hurgronje een goed geleerde was. Of het nu ging om zijn proefschrift Het Mekkaansche Feest (1880), zijn twee boeken over Mekka (1888) of om zijn studie De Atjehers (1893-1894), steeds leverde hij grondig werk, waarbij hij de persoonlijke risico’s niet schuwde: een westerling in Mekka of Atjeh speelde met zijn leven.

Snouck Hurgronje moet gedreven zijn geweest door een enorm verlangen dingen precies te weten en dat lijkt, toen hij na zijn tropenjaren terugkeerde naar Leiden, nog niet voorbij te zijn geweest: in 1909 reisde hij af naar Constantinopel, waar de Jonge Turken aan de macht waren gekomen en net een tegencoup hadden verijdeld. Na de Eerste Wereldoorlog zette Snouck Hurgronje zich in voor Al Saoed, die op het Arabische Schiereiland de macht had overgenomen van de Hasjemieten.

De ondertitel van Dröges boek typeert Snouck Hurgronje als “wetenschapper, spion, avonturier” en al ’s mans ambiguïteit ten spijt zijn dat in feite synoniemen: de avonturen waren zowel diplomatiek als wetenschappelijk. Dat maakt Pelgrim tot een spannend boek. De laatste hoofdstukken hadden wat mij betreft wel wat uitgebreider gemogen en bij een herdruk mag er ook nog even worden gekeken naar de wat lelijk afgedrukte foto’s, maar Dröges boek is een feest om te lezen.

[Full disclosure: ik ken de auteur en heb, helemaal aan het begin van zijn project, enkele koppen koffie lang met hem over Arabië gesproken. Dat hij mij vermeldt in zijn dankwoord, is onverdiend veel eer.]

Deel dit:

10 gedachtes over “Snouck Hurgronje

  1. mnb0

    Wat ik Snouck Hurgronje het meest kwalijk neem is niet zijn aandeel in de Atjeh campagne – hij slachtte die mensen niet af, dat was Colijn – maar het gemak waarmee hij zijn moslim vrouw in de steek liet. Ik zie niet hoe contextualisering dat kan verhelpen.
    Daarmee zeg ik uiteraard niets over de kwaliteit van zijn wetenschappelijk werk.

    1. Colijn had bepaald geen schone handen, maar bij de slachtingen in Atjeh moet ik toch vooral aan Gotfried “Frits” van Daalen denken. Bij zijn expeditie in 1904 werden minstens 2.500 mensen vermoord en vele dorpen platgebrand. Van Daalen liet het allemaal nog fotograferen ook.

  2. Niemand hoeft te twijfelen aan de oprechtheid van het geloof van Snouck: de man offerde zijn voorhuid op. Nu is de ‘khitan’ een religieuze praktijk die ik net zo graag zie verdwijnen als blackface Zwarte Piet of ontgroeningsrituelen bij Vindicat, maar het is wel een praktijk die ervoor zorgt dat iemand niet even ‘zomaar’ lid kan worden van de geloofsgemeenschap. In de jaren 1880 zal het offer ook nog wel iets meer risico’s hebben ingehouden dan anno 2017.

    De fles sterke drank? De Turks-Mongoolse veroveraar Emir Timur (beter bekend als Timur Lenk) hield ook van een borrel en liet zijn manschappen na iedere overwinning uitgebreid wijn drinken. Niemand betwijfelt op die grond zijn islamitische geloof. Diezelfde Timur gebruikte het concept van de jihad vooral om oorlog te voeren tegen islamitische staten die aan de zijne grensden. Het Sultanaat van Dehli, de Ottomanen en de Mammelukken hebben het geweten. Oprechte moslims zijn in de geschiedenis niet zelden erg lastig geweest voor hun geloofsgenoten. Dat Snouck architect was van een oorlog tegen moslims, zegt dus op zichzelf nog niets over zijn eigen geloofsovertuiging.

Reacties zijn gesloten.