Slag bij Vlaardingen (2)

Ontginningslandschap bij Woerden

Kort voor de jaarwisseling schreef ik over de Slag bij Vlaardingen, waarin Dirk III, graaf van wat later “Holland” zou heten, een leger versloeg dat de Duitse keizer tegen hem had uitgestuurd, aangevoerd door de bisschop van Utrecht en de hertog van Lotharingen. Waarom is zo’n gevecht na een millennium nog de moeite van het herdenken waard?

Om te beginnen: de positie van Dirk, van zijn voorgangers en zijn opvolgers. Als graven waren ze verantwoordelijk voor het duingebied en de mondingen van de Maas en Rijn, maar ze raakten steeds meer geïnteresseerd in de wildernis in het achterland. Waar zich tegenwoordig een landschap uitstrekt vol steden en weilanden, lag destijds een woest veengebied: elzenbroekbos, struiken, rietveen. In de loop der eeuwen was het veen steeds verder gegroeid en het had de vorm gekregen van metersdikke kussens. Hoewel er mensen woonden, begrijp je waarom Alpertus het een “woud” noemt, een middeleeuws synoniem voor onherbergzaamheid.

Al sinds mensenheugenis – in elk geval al in de Romeinse tijd – wisten de bewoners van deze dorpjes langs de veenkreken dat het land achter hun huizen eenvoudig viel te ontginnen en als akkers te gebruiken. Veen is in wezen immers weinig anders dan vochtige compost en de boeren kregen, door het te ontwateren, een akker van de vruchtbaarst denkbare soort, die bovendien eenvoudiger te bewerken was dan rivierklei. Beginnend bij de oever van de veenstroom groeven ze op regelmatige afstanden sloten die wel een kilometer ver het veen in konden lopen. Soms bedroeg het hoogteverschil tussen begin en eind vier meter. Na het rooien van struiken en bomen lag er een prachtig stuk grond klaar voor de akkerbouw.

Wie het initiatief tot deze ontginningen nam, valt niet meer uit te maken, al is wel geopperd dat de abdijen in Gent een voortrekkersrol hebben gespeeld en dat de noorderlijker gewesten volgden. Hoe dit ook zij, de graven van Holland begrepen dat ontginning perspectieven opende en vanaf de tiende eeuw gaven ze opdracht tot het stichten van nieuwe dorpen in de wildernis.

De stichting van zo’n dorp begon ermee dat de landsheer – dat kon de bisschop van Utrecht zijn of de graaf van Holland – een ontginningsconcessie verleende aan een projectontwikkelaar. Wanneer men hiermee is begonnen, is niet helemaal duidelijk omdat men de concessies pas betrekkelijk laat op schrift is gaan zetten. Hoe dat ook zij, het kwam erop neer dat de projectontwikkelaar zich verzekerde van de medewerking van enkele boerenfamilies en dan het veengebied introk. Om de vijfennegentig meter groeven de kolonisten sloten van een kleine 1200 meter lang het veengebied in, haaks op de kreek. Zo ontstonden kavels van een kleine twaalf hectare die werden toegewezen aan één gezin. Aangezien ieder zijn boerderij bij zijn akker bouwde, ontstond op de oevers van de kreek een langgerekt dorp.

De overeenkomst tussen de graaf en de projectontwikkelaar bevatte nog meer bepalingen. Zo mocht de laatste zich – althans in de vroegste fase – beschouwen als schout van het nieuwe dorp en kreeg hij een extra groot stuk grond om er een paard op na te houden. Hij zag toe op de openbare orde in het dorp en mocht boetes opleggen. De graaf behield zich het recht voor van de boeren te eisen dat ze militaire dienst deden: de schout trok dan bewapend te paard naar het front, de anderen volstonden met dorsvlegels, bijlen, zeisen en speren. Ook kon de graaf boetes innen. Tot slot betaalden de boeren jaarlijks een kleine heffing, de tijns, die bestond uit zegge en schrijve één penning. Ook toen was dat een verwaarloosbaar bedrag en betaling ervan hield slechts in dat men het grafelijk gezag erkende.

Het beschreven systeem van ontginning stond bekend als cope, een woord dat terug te vinden is in plaatsnamen als Boskoop, Friezekoop, Nieuwkoop en Benschop. Toponiemen als Zoeterwoude en Hazerswoude herinneren aan min of meer beboste gebieden. Bleek het nieuwe cultuurland vochtig, dan lagen namen als Maarssenbroek voor de hand. Wanneer alle kolonisatoren uit hetzelfde dorp afkomstig waren, dan noemden ze hun cope Nieuw Loosdrecht of Nuwe Boxwout (Nibbixwoud). Soms probeerde de projectontwikkelaar boeren te lokken met een verleidelijke naam als Bloemendaal. Namen als Sloten en Roggeveen behoeven geen nadere toelichting.

Ook nu nog zijn de middeleeuwse kavels zichtbaar. Dat kan iedereen vaststellen die over de A4 rijdt van Leidschendam naar Leiden, over de A2 van Abcoude naar Breukelen of over de A12 van Woerden naar Bodegraven. De parallelle sloten die men ziet, behoren tot de oudste zichtbare monumenten van Holland. Ook het stratenpatroon van de Amsterdamse Jordaan, Pijp en Kinkerbuurt laat zien hoe het land tussen Amstel en Schinkel in cultuur is gebracht.

Dit was wat Dirk III in de Slag bij Vlaardingen verdedigde – maar er stond meer op het spel.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

16 gedachtes over “Slag bij Vlaardingen (2)

  1. Rudmer Koopal

    Er werd een leger op Dirk III afgestuurd omdat hij illegaal tol hief op alles wat maar langs kwam over de Merwede (piraterij), waardoor Tielse kooplieden gingen klagen bij de keizer ( overigens Rooms-keizer, geen Duitse keizer). Daarnaast nam Dirk illegaal het Merwedewoud in bezit waar stukken tussenzaten die van de Utrechtse bisschop en anderen waren. De keizer, Henderik II, moest iets doen en tijdens een Rijksdag in Nijmegen in 1018 werd besloten om een strafexpeditie te sturen om Dirk ter orde te roepen.
    Edele motieven waren bij Dirk ver te zoeken.
    Overigens was Dirk niet de eerste en enige die belangrijk waren voor de veenontginging. In Noord-Holland waren ze in 800 al bezig en de Bischop van Utrecht was net zo hard bezig in de tijd van Dirk III. Bij de slag om Vlaardingen ging het dus niet om de verdediging van het ontginningssysteem, daar werkten anderen net zo hard aan als Dirk en was al voordat Dirk graaf werd in gang gezet. Dirk was weliswaar promotor van het ontginningsysteem maar dat stond niet op het spel bij de Slag om Vlaardingen in 1018.

    1. Gherardus Havingha

      Zou het zo kunnen zijn dat hij tol hief langs de Merwede, omdat hij dat bij de Rijn -daar misschien wel legaal- niet meer kon?, die was bij Katwijk immers aan het verzanden in die tijd…

      1. Rudmer Koopal

        De burcht van Dirk stond bij de Merwede. Dus dat is makkelijk tol heffen. Het doet er niet toe of verzanding elders een rol speelt, het was illegaal en gewoon piraterij. En bij mijn weten heeft Dirk ook nooit dit als argument aangevoerd ( op de Rijksdag in Nijmegen, waar hij overigens nooit is geweest).

    2. Sterke reactie. De koppeling die het stukje legt tussen de veenontginningen en de Slag bij Vlaardingen is inderdaad niet erg sterk. Dit systeem was niet wat Dirk “verdedigde”, het voortbestaan ervan stond echt niet “op het spel”. Keizer Hendrik zou de ontginningen zeker niet ongedaan gemaakt hebben. Je kunt de slag wel zien als een conflict tussen een naar een sterk centraal gezag strevende keizer en een al te eigenwijze, op regionale autonomie loerende leenman. Hendrik was daarnaast een oom van Dirk: hij was getrouwd met een jongere zuster van de moeder van Dirk. Hendrik was Dirk tijdens de beginjaren van zijn heerschappij als Friese graaf nog met een legertje te hulp geschoten. De dank van de snotaap was de tol op de Merwede. De slag heeft dus ook iets van een familieconflict.

  2. Truus Pinkster

    Maar Jona, je kunt die ontwaterings/ontginningsloten toch niet de oudste monumenten van Nederland noemen !!
    Er liggen vele malen oudere monumenten in het echte noorden van ons land: de Wierden en terpen in Groningen en Friesland !!
    Ook een begin van ontginning van het omliggende land.

  3. ras400517317

    Laten we de ontwaterings/ontginningsloten dan maar de oudste monumenten van Holland noemen. Ook nog te zien in Waterland (in en vlakbij Amsterdam-Noord) en de Zaanstreek.

    1. Ik heb er “de oudste zichtbare monumenten van Holland” van gemaakt.

      Er zit namelijk nogal wat archeologie in de grond, en die is monumentaal, en véél ouder.

      Dank voor de correcties.

      1. Daniel

        Ik denk eerst aan de de hunnebedden van de trechterbekercultuur en dan aan de grafvelden bij o.a. Leersum, daarna aan romeinse resten in Nijmegen en pas veel later aan de vroege middeleeuwen. Deze zijn zichtbaar, maar liggen natuurlijk niet in Holland.

    2. Rob Duijf

      Terechte opmerking. In deze gebieden werd in de Middeleeuwen gesproken over ‘slagen’ of ‘stroken’. Vandaar de naam slagenlandschap. Specieke voorbeelden in de Zaanstreek zijn de Oost- en Westzaner polders, met het Guisveld als middelpunt van de strijd om het behoud van dit monumentale landschap en haar ‘cultuurvolgers’ als grutto, kievit en kemphaan om er eens een paar te noemen. Steeds weer worden er proefballonnen opgelaten om tot ‘bebouwing van de randen’ over te gaan, zoals dat dan in verbloemend jargon van projectontwikkelaars heet…
      Op middeleeuwse kaarten zijn de hoofdlopen nog altijd te herkennen. Eeuwenlang zorgden vaarboeren voor het onderhoud en beheer van dit prachtige onverkavelde landschap. Vaarboeren zijn er nauwelijks meer. Economisch rendeert het niet en er is nauwelijks voldoende overheidssteun om het landschap te behouden, terwijl er wel goede sier mee wordt gemaakt. Denk maar aan de ‘Parel van Oostzaan’, als men het over het Oostzanerveld heeft.
      Overigens barst het ook in Noord-Holland en Westfriesland van de toponiemen die verwijzen naar het ruige en ontoegankelijke middeleeuwse hoogveen en broekboslandschap, zoals De Woude, het Woud, Hoogwoud, Nibbixwoud, Grootebroek en Broek-in-Waterland.

  4. jacob krekel

    De logistiek van deze ontginning is indrukwekkend. 1200 m lengte graven in veen. Als een sloot 2 m breed is en 1 m diep is dat 2400 m3, oftewel 15.000 kruiwagens. [ even ervan abstraheren dat bakkenkruiwagens toen nog niet bestonden]. Als je er drie (van die niet bestaande kruiwagens) per uur vol krijgt is dat 5000 mensuur (graven in het veen is aanzienlijk moeilijker dan in zand, je moet voortdurend plantenresten uit elkaar rukken). Dat zou dus ongeveer twee manjaren geweest zijn. En dan wordt ook nog even losjes opgemerkt: “Na het rooien van struiken en bomen lag er een prachtig stuk grond klaar voor de akkerbouw”. Ook dat is niet even in een weekje klaar, en die stobbes heb je er ook niet zo maar uit. De investering voor één perceel zal dus ca 2,5 manjaar geweest zijn. Is bekend hoe dat gefinancierd werd?
    10 ha lijkt me overigens nogal aan de ruime kant voor een boer met de landbouwwerktuigen van 1000 jaar geleden.

    1. Zo’n strook werd niet in één keer ontgonnen.

      Men begon met een korter stukje. Maar na verloop van jaren zakte die grond in en werd nat, alleen nog geschikt als weiland, later zelfs alleen nog hooiland, terwijl de boerderij verplaatst werd naar een stuk hogerop.

      Als tenslotte alle land ingezakt was, dan moest men de huizen op dijken gaan bouwen en aan globaal waterbeheer gaan doen. Het was dan ook helemaal afgelopen met de landbouw. Dat proces was binnen enkele generaties bekeken.

      In het Noorden stuitte men nog wel eens op een zandrug (die aanvankelijk geheel door het veenkussen was bedekt) waarop de hoeven dan tenslotte terechtkwamen, maar in Holland, waar de zandgrond zeer diep ligt, moest men zich met menselijke constructies behelpen.

      1. Rob Duijf

        In de Zaanstreek werd al in de pre-Romeinse ijzertijd op het veen gewoond, getuige de vele huisplatgronden en het Friese aardewerk die in met name Assendelft en Krommenie bij verschillende opgravingen sinds de jaren vijftig zijn gevonden. Daarbij valt te bedenken dat bewoning hier nog vrij spaarzaam was, vergeleken met andere gebieden.

        In en na de Romeinse tijd (ca. derde eeuw) begon hier het gebied te vernatten, deels doordat de monding van het Oer-IJ zich sloot en het hoogveen niet goed kon ontwateren. Hierdoor liep de bewoning terug.

        In de Karolingische tijd (in de achtste, maar vooral in de negende eeuw) begon de bevolkingsdruk op de hoger gelegen geestgronden en strandwallen zodanig toe te nemen, dat men in verschillende delen van Noord-Holland het hoogveen introk om dit te gaan ontginnen. Dat was aanvankelijk ‘particulier initiatief’ van individuele vrije boeren of kleine groepjes, maar vanaf de Karolingische tijd wordt de ontginning georganiseerd ter hand genomen.

        De eerste ontginningen om het veen geschikt te maken voor agrarische doeleinden vonden plaats op Texel, in de buurt van Schagen, ten oosten van Medemblik en direct achter de duinen en strandwallen.

        J.J. Stolp schrijft hierover in ‘Grondsporen. 40 jaar archeologie in de Zaanstreek’ (2000): ‘Het initiatief hiertoe zal uitgegaan zijn van de machthebbers, zowel wereldlijk als op kerkelijk gebied. Er moest tenslotte gegeten worden en niet alleen door boeren en burgers, maar ook door buitenlui die vaak als ongenode gasten langskwamen. Ook het voeren van oorlogen kostte het een en ander.’

        Hij raakt hier m.i. een belangrijk punt: niet alleen kun je met graan hongerige monden voeden, maar ook legers. Bovendien is graan verhandelbaar en levert het dus geld op. (Je kunt het ook in de fik steken, zodat je tegenstander niks heeft te eten).

        De graaf van Holland en de bisschop van Utrecht kregen in respectievelijk 985 en 948/954 het ‘wilde westen’ in eigendom van de Roomskoning. Bij de oudste ontginningen hadden naast de graaf ook de Abdij van Egmond en enkele andere kloosters (zoals de Abdij van Echternach) een belangrijk aandeel. Ook de hofhorigheid, waarbij onvrijen aan het land waren gebonden, speelde daarbij een belangrijke rol. Er zijn echter ook aanwijzingen dat omstreeks het midden van de tiende eeuw juist veel vrijen voor de veenontginning werden aangetrokken.
        (Sjef Hendriksx: De ontginning van Nederland. 1998).

        Voor een goed begrip tenslotte nog even dit: laagveen wordt gevormd op grondwaterniveau. Het bestaat vooral uit riet- en zeggeresten in lager gelegen moerassige gebieden, in het westen afgewisseld met zand- en kleilagen. Zodra het pakket boven de grondwaterstand uitgroeit, stopt het laagveenproces en wordt hoogveen gevormd. Dit is veenmosveen en bestaat voor 15 procent uit afgestorven plantmateriaal: Sphagnum (veenmos). De rest is water.

        Zodra er ontwatering plaatsvindt door sloten en greppels te graven, daalt het grondwaterniveau, waardoor het veen inzakt (‘klink’). Door de ontwatering wordt het plantmateriaal echter blootgesteld aan de lucht. De zuurstof in de lucht veroorzaakt oxidatie (verbranding), waardoor het veen nog verder inklinkt. Dit proces is onomkeerbaar, maar gaat heel langzaam, alvorens men weer natte voeten krijgt op grondwaterniveau.

        De in duizenden jaren onstane hoogveenpakketten konden plaatselijk wel een hoogte van vijf tot zes meter hebben. Behalve de noodzaak van nieuwe gronden om graan te verbouwen voor de sterk groeiende middeleeuwse bevolking, had men ook brandstof nodig. Die werd gevonden in het afsteken van turf.

        In de eerste paar eeuwen na de eerste ontginning kon het hoogveen zo’n twee tot drie meter dalen. Men heeft dus geruime tijd graan kunnen verbouwen, alvorens het grondwaterniveau weer werd bereikt. Uiteindelijk leidde de alsmaar dalende bodem tot de noodzaak van georganiseerd waterbeheer. Vanaf de twaalfde eeuw ontstonden zo de eerste waterschappen.

    2. Rob Duijf

      De landbouwwerktuigen die je noemt, zijn tot de negentiende eeuwse meganisatie eeuwenlang onveranderd gebleven. In een tijd waarin men geen beschikking had over kunstmest, werden akkers bemest vanuit de potstal. Het vee werd binnengehaald en de mest werd vermengd met bijvoorbeeld heideplaggen. Om zo voor het nieuwe seizoen één hectare akker te kunnen bemesten moest – schrik niet – tien hectare heide worden afgeplagd! En dat alles met de hand, hè. Elk jaar opnieuw…

  5. jan kroeze

    Goede opmerking van Krekel!! Ik zat ook al aan tijd een werk te denken.
    Nog wat dat jaar 800 van Koopal doet me vaag denken aan een eerder stuk van Jona over ontginning. Klopt dit of sla ik een plank mis?

  6. In Nederland is meen ik tegenwoordig het beeld dat de veenontginningen in het Noorden eerder begonnen dan in Holland en Utrecht (afgezien nog van de onlangs ontdekte systematische ontginningen in de Romeinse tijd in het Zuiden van Friesland). Onder/achter Texel in wat nu Waddenzee is zou dit al rond 800 AD begonnen zijn.

    Dit waren geen Cope-ontginningen, maar ze werden uitgevoerd in gebieden waarvan het beheer traditioneel al bij oudere dorpsgemeenschappen op de kwelders – of soms de hoge zandgronden, zoals bij Roderwolde – behoorde. De kavels kwamen in vol eigendom van de ontginners en hun hoeven werden edele heerden die aanspraak maakten op een deel van het lokaal bestuur.

    Belangrijk verschil tussen deze ontginningen en die in het feodale Holland en Utrecht is dat ze niet ‘van achteren’ begrensd werden door een toewijzing van de Heer, maar dat de stroken opstrekten totdat ze een ontginning van de andere zijde tegenkwamen.

    Het is waar dat in Vlaanderen ook al vroeg ontgonnen werd (maar ook in Zeeland in de Romeinse tijd), maar als Dirk juist Friezen als kolonisten gebruikt, dan zou ik toch eerder aan de invloed van die Noordelijke ontginningen denken dan aan Vlaanderen.

  7. jacob krekel

    Bedankt Lottifuescheim. Interessant. Vroeger heb ik geleerd dat de vernatting van Holland het begin was van de veehouderij, de export van boter en kaas en daarmee van Hollands welvaart. Maar dat begon dus al veel vroeger.

Reacties zijn gesloten.