Twee dromende keizers

Licinius (Museum St.-Lazarus, Larnaka)

Wie een antieke tekst leest, zelfs als het gaat om een rationele auteur als pakweg Plinius de Oudere, wordt altijd geconfronteerd met zaken die domweg niet kunnen. Als een vorstin haar lokken offert voor de behouden terugkeer van haar man van het front, verschijnen die kort daarna als ster aan de hemel: het sterrenbeeld Hoofdhaar van Berenice. Elke belangrijke gebeurtenis wordt aangekondigd door betrouwbare voortekens. Van Jezus van Nazaret wordt verteld dat hij de lammen liet lopen en blinden deed zien en van keizer Vespasianus wordt precies hetzelfde verteld. Keizer Marcus Aurelius had een regenmaker in dienst die het Twaalfde Legioen Fulminata redde van de ondergang. En keizer Constantijn zag hoe de goden Apollo en Victoria hem lauwerkransen presenteerden.

Ik citeer nog eens de vertaling van de redevoering die voor dat visioen de eerste documentatie vormt. Deze dateert uit de zomer van 310.

U was afgebogen naar de mooiste tempel op aarde, of nee: naar de reëel aanwezige Godheid, zoals U hebt gezien. Want ja, U hebt gezien, geloof ik, hooggeachte Constantijn, hoe uw Apollo onder begeleiding van Victoria U lauwerkransen presenteerde, stuk voor stuk goed als voorteken van dertig jaren. … Maar wat zeg ik “geloof ik”? U hébt gezien. (vert. Vincent Hunink)

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar mij gebeurt dat nou nooit, dat de goden me kransen aanbieden. Daarom denk ik dat dit domweg niet waar is, althans niet in deze vorm. Het wemelt in de antieke literatuur echter van zulke verhalen.

Verhalen over wonderbaarlijke gebeurtenissen werden in de Oudheid niet doorgeprikt om de doodeenvoudige reden dat mensen het verschil niet herkenden tussen een verhaal dat mogelijk was en een verhaal dat niet mogelijk was. Het zou nog een paar eeuwen duren tot de wetenschappers van de Late Middeleeuwen en de Vroege Nieuwe Tijd de grens tussen natuurlijk en bovennatuurlijk legden waar wij die leggen. Het onbegrijpelijke, het verbazingwekkende, het wonderlijke behoorde destijds meer dan nu tot de werkelijkheid.

De oude Romeinen geloofden daarom zulke wonderverhalen, ja verwachtten ze. Als ze hoorden dat iemand iets had meegemaakt, vertelden ze dat kleine beetje informatie door in een standaardvorm, waarbij ze allerlei details toevoegden die weliswaar niet aan hen waren doorgegeven maar die er nu eenmaal bij hoorden. Het informatie-beetje “Constantijn zag de goden” kon dus op allerlei manieren in standaardvormen worden ingebed. Al tijdens zijn leven werd het bovenstaande verteld volgens diverse patronen: het visioen was vlak voor een veldslag (zoals ook werd verteld over keizer Aurelianus) of er waren hemelse ruiters (zoals Castor en Pollux). Dit is wat je in de mondelinge overlevering gewoon kunt verwachten.

Ruim drie jaar na de geciteerde toespraak biedt de auteur Lactantius weer een derde inbedding: Constantijn had een droom gehad. Vincent Hunink vertaalt het als volgt:

Constantijn kreeg in zijn slaap een aanwijzing: hij moest het hemelse teken van God laten aanbrengen op de schilden en aldus slag leveren. Hij doet zoals hem is opgedragen: hij laat een gekantelde X met omgebogen bovenkant aanbrengen en verbeeldt zo Christus op de schilden. Gewapend met dat teken grijpt het leger de zwaarden.

Lactantius’ verhaal van Constantijns visioen is veel langer en bevat ook een beschrijving van de veldslag tegen de rivaliserende keizer Maxentius, die volgde op de droom. Die veldslagbeschrijving is geheel opgebouwd uit parallellen met een andere veldslag, namelijk die waarin Constantijns bondgenoot Licinius afrekende met zijn rivaal, Maximinus Daia. Het verslag van Lactantius is dus een literaire compositie, die de inbedding vormt van vermoedelijk slechts twee stukjes informatie. Om te beginnen wist Lactantius dat Constantijn iets wonderlijks had gezien, want dat is immers overgeleverd in een oudere bron. Hij wist bovendien dat zijn soldaten een ₽-teken op hun schilden hadden aangebracht. Dit lijkt authentieke informatie, want als Lactantius het zou hebben verzonnen, zou hij wel met iets eenvoudigers zijn gekomen dan de gekunstelde “gekantelde X met omgebogen bovenkant”.

Die twee gegevens bedde Lactantius dus in in de vertrouwde vorm van de droom, een vorm die we al aantreffen in de Ilias van Homeros, in HerodotosHistoriën en TacitusAnnalen. Geen oudheidkundige die het zout in de pap waard is, zal deze vorm geloven en redeneren dat Constantijn van een ₽ heeft gedroomd. Vooral niet omdat zijn bondgenoot Licinius aan de vooravond van zijn veldslag tegen Maximinus Daia óók al een droom zou hebben gehad. Met een dubbele droom mag je echt zeker concluderen dat we te maken hebben met een literaire vorm. Dat er desondanks geleerden zijn geweest die Lactantius’ droomverhaal over Constantijn hebben willen geloven, bracht de Gentse oudhistoricus Danny Praet ooit tot de verzuchting dat het te wensen ware dat mensen bronnen helemaal zouden lezen.

Wat Constantijn heeft gezien? Ik vind een halo de minst zwakke verklaring, maar in feite weet ik het niet. Het was echter in elk geval geen droom. En het was zéker geen droom tijdens een gewijde slaap in het heiligdom van Apollo Grannus in Andesina. Zoals ik gisteren al aangaf, bestond het bewijs dat hier een slaapritueel bestond, uit een inscriptie die nogal tendentieus werd geïnterpreteerd. Het was sowieso geen sterk bewijs, maar het werd definitief onderuit gehaald toen bleek dat de tempel die het dichtst in de buurt van die inscriptie stond, vermoedelijk was gewijd aan Bacchus.

[Meer over het visioen van Constantijn vindt u in het boek dat Vincent Hunink en ik erover hebben gemaakt. U bestelt het hier.]

Deel dit:

27 gedachtes over “Twee dromende keizers

  1. jacob krekel

    Ik heb het boek besteld, ondanks dat ik las dat dit volgens de uitgever het “ware verhaal” is en dat het volgens een van de schrijvers een boek is waarin wordt aangetoond dat we eigenlijk niet kunnen vaststellen wat het ware verhaal is.
    En verder heeft iedere tijd zijn mythen waar latere tijden hoofdschuddend naar kunnen kijken. Zo denken in onze tijd velen dat de “markt” het best mogelijke toewijzingsmechanisme is, terwijl tezelfdertijd bekend is dat geen enkele markt voldoet aan de voorwaarden voor deze ideale toestand, en anderszins het duidelijk is dat de “markt” veelal het instrument is dat ervoor zorgt dat de rijken steeds rijker worden.

  2. gmknepper

    “Wat Constantijn heeft gezien? (…) maar in feite weet ik het niet. Het was echter in elk geval geen droom.” Maar hoe weet je dat zo stellig? De eerste auteur die daarover schrijft gebruikt het werkwoord ‘videre’ (‘zien’), wat heel goed voor ‘dromen’ gebruikt kan worden: dromen is een bijzondere manier van iets zien. Best mogelijk dat Constantijn een halo heeft gezien, natuurlijk – maar volgens mij is het bepaald niet onmogelijk dat hij een bijzondere droom heeft gehad. (De beste dromen heb je naast een Bacchustempel 😉

    1. Ik denk ook niet dat het _onmogelijk_ is dat Constantijn iets heeft gedroomd. Ik zie bovendien bezwaren aan de halo-theorie, namelijk dat de vorm niet perfect overeenkomt met ons bekende halo’s. Studies naar de werking van ons visuele geheugen tonen overigens dat we heel goed dingen anders vorm geven dan we denken, dus ik sluit niet uit dat hier een begrijpelijk soort misverstand is.

      Vandaar dat ik denk: de halo-theorie is de minst zwakke.

      Belangrijker dan wát Constantijn zag is hoe hij het interpreteerde: als een aanwijzing dat hij veilig kon breken met de tetrarchen, die Jupiter en Hercules als goden vereerden.

      1. gmknepper

        Het lijkt erop dat Constantijn de enige was die zag dat hij lauwerkransen kreeg. Dat wijst toch meer op (de interpretatie van) een innerlijke ervaring dan op een meteorologisch verschijnsel.

          1. gmknepper

            Akkoord – maar er is dus vlak na de gebeurtenis (in 310) sprake van één persoon die iets heeft gezien, een paar jaar later (bij Lactantius) is dat er nog steeds één, en een generatie later (in 337) is die ene persoon tot een heel leger uitgegroeid. Wat is er voor die verschillende publieksaantallen dan de meeste waarschijnlijke verklaring? Of mis ik relevante informatie?

              1. gmknepper

                Dat het enkelvoud samenhangt met het feit dat Constantijn de enig toegesprokene is, is uiteraard mogelijk. Maar het “ik geloof…” van de panegyrist in 310 wijst m.i. toch een andere kant op. Want waarom zegt hij dat, “ik geloof”? Bedoelt hij dat hij aanvankelijk nogal sceptisch stond tegenover Constantijns “ervaring”? Dat is onwaarschijnlijk, want allesbehalve passend in een lofrede; en al helemaal als het hele leger de “verschijning” ook had gezien en het dus een openbaar feit betrof. Is het niet waarschijnlijker dat hij met dat “ik geloof” verwijst naar het privé-karakter van Constantijns ervaring, m.a.w.: dat het gaat om een gebeurtenis waarover alleen Constantijn iets kan zeggen omdat hij de enige is die het heeft meegemaakt? Een lofredenaar kan daarover uiteraard slechts in (al dan niet gemeende) bescheidenheid spreken. In zo’n situatie is “ik geloof”, binnen een laudatio, functioneel.

  3. Dirk

    Is het mogelijk dat de hele scene verzonnen is door de enthousiaste redenaar en dat Constantijn helemaal niets gezien heeft, maar het verhaal niet heeft ontkend omdat het zijn overwinning extra glans gaf? Misschien ging hij het later nog echt geloven ook.
    Of kunnen we afleiden uit de bron dat Constantijn (en zijn leger) zelf beweerden een teken te hebben ontvangen?

    1. Nee, het kan niet zijn verzonnen. Dat zou impliceren dat Constantijns redenaar in een bomvolle basiliek een verhaal heeft opgehangen met vérstrekkende politieke implicaties, terwijl er tientallen aanwezigen waren die konden bevestigen dat er op de weg naar Andesina/Grand niets was gebeurd. Ik geen parallellen uit de Oudheid waar een redenaar zó opzichtig een loopje nam met de waarheid.

      1. jan kroeze

        jona, daar voor moet je in de huidige tijd zijn misschien?
        bij politieke partijen kunnen ze er wat van wat implicaties beterft.

      2. mnb0

        De geschetste specifieke omstandigheden maken dit specifieke verzinsel inderdaad onwaarschijnlijk. Maar er zijn nog wel andere manieren waarop sterke verhalen in omloop komen. En laten we eerlijk zijn, zo sterk is het verhaal niet. Best mogelijk dat het verzinsel na (of voor) de overwinning in omloop is gebracht door de legionair Fictius.Anonimus. Constantijn zou de politieke waarde onmiddellijk hebben beseft. Het doet er niet toe. Dit zijn allemaal stereopenismen. Wat van belang is is wat Constantijn ermee deed: er een politiek slaatje uit slaan.

    2. Dirk

      Tja, ik zal het boeken moeten lezen want ik ben nog niet overtuigd van de noodzaak van een heuse waarneming waarvoor we dan een passend hemelverschijnsel moeten zoeken. Wijt het aan te weinig kennis van het onderwerp of te kritisch geworden (daarvoor wijs ik met een beschuldigende vinger naar de Mainzerbeobachter zelf).

      Dat de aanwezigen het verhaal niet ontkrachten vind ik niet zo’n sterk argument. Tenslotte hebben er, voor zover we weten, ook geen officieren van Caesar ontkend dat ze ooit in het noorden van Gallië zijn geweest, terwijl Caesar daar wel mee uitpakt en sommige van zijn naaste medewerkers later zijn vijanden werden.

      Als de nieuwe keizer beweert of laat beweren dat hij een visioen heeft gehad, lijkt het me geen goede carrièremove om hem tegen te spreken, als het al niet ronduit suïcidaal zou zijn.

  4. Dirk

    Ik denk aan de verschijning die Caesar volgens Suetonius aan de Rubicon zag. Ik weet niet of Caesar daar zelf iets over zegt (kan het nu even niet opzoeken), maar hij zal het vast niet ontkend hebben.

  5. Manfred

    “Ik weet niet hoe het u vergaat, maar mij gebeurt dat nou nooit, dat de goden me kransen aanbieden.”

    Als dat mij zou gebeuren zou ik die goden vragen: ‘Heb je die zelf gemaakt? Niet, heb je ze gekregen? Ook niet, heb je ze gekocht dan? Nee hè.’ En dan zou ik de politie bellen. Goden die ergens kransen jatten, dat moeten we niet willen.

  6. Francesco Carotta & Arne Eickenberg hebben goede argumenten die kunnen verklaren
    wat Constantijn zou hebben ‘gezien’. In hun optiek is het Chi Rho teken, als teken aan de hemel, schatplichtig aan de Sidus Iulium. Beide tekens lijken qua structuur op elkaar.
    Constantijn wilde met dit teken de (voormalige) veteranenkolonies mobiliseren, die nog de visuele echo daarvan verstonden. Voor de overgang van Sidus Iulium zijn tal van aanwijzigen, o.a. middels het Christusmonogram op de schotel van Paternus. Het Christusmonogram werd ook afgebeeld met een omgekeerde p, namelijk een q, wat pleit tegen XP.

    1. gmknepper

      Het chi-rho teken is veel ouder dan (de verschijning van) het Sidus Iulium, dus als je over ‘schatplichtig’ wilt spreken (waarvoor geen aanleiding is), dan is het andersom.

      1. gmknepper

        Van “de schotel van Paternus” had ik nog nooit gehoord, maar hij blijkt echt te bestaan, in de Hermitage. Alleen: hij is uit de 6e eeuw, dus een paar eeuwen te jong om te dienen als bewijsmateriaal voor de zogenaamde overgang van Sidus Iulium naar chi-rho monogram. Even gekeken hoe Carotta dat probleem wegwerkt; welnu, precies zoals je zou verwachten. Op de schotel staat namelijk de volgende inscriptie: EX ANTIQUIS RENOVATUM EST PER PATERNUM TREVERENTISS EPISC NOSTRUM AMEN. Volgens Carotta betekent dat, “daß die Platte eine Nachbildung eines alten Gegenstands unseres verehrungswürdigen Bischofs Paternus»
        ist” – een kopie van een veel ouder ding van bisschop Paternus dus. Maar helaas. De inscriptie betekent: ‘(Deze schaal) is als nieuw vervaardigd van oude (voorwerpen) door onze eerbiedwaardige bischop. Amen.’ Inderdaad: Amen.

  7. Robbert

    Ik kijk uit naar het boek Het Visioen van Constantijn.
    Vraagje: “Een gebeurtenis die de wereld veranderde” op de omslag, is dat een ideetje van de uitgever?

    1. Nee, dat is mijn idee. De bekering versnelde de al lopende monotheïsering en zorgde ervoor dat de overheid er een rol bij ging spelen. Dat lijkt me de ondertitel wel te rechtvaardigen.

  8. Ben Spaans

    In 2014 verscheen van Henk Singor ‘Constantijn en de christelijke revolutie in het Romeinse Rijk’ (Amsterdam 2014, Ambo/Anthos). Drie jaar geleden heb ik al geprobeerd hierover bij de MB een echte reactie over los te krijgen maar gaandeweg de discussie viel me al op dat je nooit op het boek zelf wilde ingaan, ik begon me af te vragen of je het wel kende, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk. Singor’s visie wijkt af van wat hier de laatste tijd naar voren gebracht wordt. Zou de MB hier nu wel eens een visie over naar voren willen brengen? Of ben je na Fik Meijer ook al weinig gecharmeerd van Singor als oudhistoricus? Het kan niet zo zijn dat we voor betrouwbare info over oude geschiedenis alleen nog maar bij de MB terecht kunnen, dat zou erg ongezond zijn.

    Ik heb Henk Singor zelf midden jaren negentig als docent gehad. Het is geen ‘kwakhistoricus’. Ik zie ook geen redenen om zijn wetenschappelijke instelling te twijfelen.

    1. Ik ken het boek maar (a) het is eerstelijns (https://mainzerbeobachter.com/2018/01/22/mom-over-wetenschapscommunicatie/) en wat we nodig hebben is tweedelijns en (b) het gaat over Constantijn terwijl het mijne gaat over een puzzel.

      Met kwakgeschiedenis heeft dat niet te maken. Singor is geen Meijer of Holland. Hij is de auteur van een totaal ander boek. Het is alsof je Lorenz of Ankersmit vraagt wat hun mening is over de Tweede Wereldoorlog.

      Voor wat betreft mijn oordeel over Singor: het verbaast me dat iemand die aan een universiteit heeft gewerkt, een communicatiestrategie volgt waarvan de onhoudbaarheid al in de jaren tachtig is vastgesteld. Daar spreekt een zekere onderschatting uit voor de wetenschappelijke inzichten die er zijn over wetenschapsvoorlichting.

  9. Ben Spaans

    Ik heb hier even over moeten nadenken…we praten hierover steeds langs elkaar heen. De harde waarheid is dat ik geen echte wetenschappelijke instelling heb. Ik ben een feiten&gegevens freak voor wie alles moet kloppen, zoveel mogelijk. Ik hang aan verhalende beschrijvingen, niet aan problematisering.

Reacties zijn gesloten.