Goed nieuws over het Thermenmuseum

Het badhuis in het Thermenmuseum in Heerlen (het ziet er inmiddels beter uit maar ik heb alleen deze wat oudere foto)

Ik weet het: een stukje dat begint met “de grootste ruïne” suggereert dat er iets negatiefs gaat komen. De grootste ruïne, dat is de economie van Griekenland, de Amsterdamse binnenstad, de Italiaanse politiek, de puinhopen van Paars. Het is zelden een aanbeveling, behalve in Heerlen, waar de grootste Romeinse ruïne uit Nederland is te zien: in het Thermenmuseum liggen de resten van een enorm badhuis. Het museum heeft ook een geweldige collectie Romeinse vondsten uit Zuid-Limburg.

Het Rijksmuseum van Oudheden is een algemeen museum, het Valkhof en Hoge Woerd richten zich overwegend op de gemilitariseerde periferie van de limes, en wie het gewone, civiele Romeinse leven in de Lage Landen wil kennen, moet naar Heerlen, dat zich daarbij perfect laat combineren met het Gallo-Romeinse museum in Tongeren en eventueel de Katakomben van Valkenburg. Ik zou vaker over “de Euregio” schrijven als het, vanuit Amsterdam, niet zo verdraaid ver weg was. (Wat overigens bewijst hoe perifeer Amsterdam in Europa eigenlijk ligt.)

Er gebeuren de laatste tijd veel leuke dingen in Heerlen, al is de aanleiding wat minder leuk. De muren van de ruïne bestaan grotendeels uit lokale steen en mortel, twee soorten materiaal die niet hetzelfde reageren op temperatuurwisselingen. Omdat de hal boven de ruïne niet is ontworpen op klimaatbeheersing, begonnen de mortel en de stenen te werken, waardoor er in de loop der jaren aanzienlijke schade aan het monument heeft kunnen ontstaan. Er komt nu geld vrij om die teniet te doen.

Het begon met een subsidie om de schade te onderzoeken en te kijken wat beter kon. Daarna begon de restauratie – wat een geluk dat de lokale steen nog te vinden bleek! – en inmiddels is er geld om een nieuw museum te bouwen. Tien miljoen is iets meer dan de helft van wat bijvoorbeeld Tongeren kreeg voor de museale nieuwbouw en voor zover ik weet is het ook minder dan ter beschikking was voor de bouw van Hoge Woerd, maar het is een basis voor een mooi, nieuw gebouw waar niet alleen de ruïne maar ook de vondsten beter dan ooit te zien zullen zijn.

Ik heb begrepen dat het museum anders zal zijn gestructureerd dan tegenwoordig. Momenteel loop je binnen en zie je meteen de Romeinse resten. Het “unique selling point” wordt daarmee meteen prijs gegeven. De expositie over Romeins Zuid-Limburg is dan vervolgens een toegift, die menig bezoeker beschouwt als anticlimax. In de toekomstige opzet zal dat worden omgedraaid: de bezoeker zal juist zo laat mogelijk de eigenlijke ruïne zien.

Ondertussen staat het museum in de nare spagaatstand waarin ook het Valkhof en Hoge Woerd staan. Het is enerzijds aantrekkelijk om het lokale verleden te tonen, want dat is de meest aansprekende manier om mensen kennis te laten maken met geschiedenis en archeologie. Er kleeft echter een immens nadeel aan: de Romeinse cultuur is immers alleen kenbaar door te kijken naar deze beschaving in haar totaliteit, zoals aan de gymnasia gebeurt. Een keuze voor het lokale verleden is dus enerzijds aantrekkelijk, maar is epistemologisch onhoudbaar en verwijdert je van een aantrekkelijke doelgroep. Juist in Heerlen, dat via de Maas en de Chaussée Brunehaut (ik kan dat “Via Belgica” niet over mijn lippen krijgen) zo goed verbonden was met de kern van de Romeinse wereld, is een lokaal focus eigenlijk wat wonderlijk.

Enfin, ik denk dat het erg goed nieuws is dat het Thermenmuseum wordt gemoderniseerd en dat het in Heerlen momenteel swingt, is een feit. Ik had dit stukje al langer in de pen en word steeds door de feiten ingehaald. Terwijl ik dit stukje (dat lang overtijd is) een tijdje geleden in de trein zat te schrijven, kwam het bericht binnen dat ook het Limburgs provinciaal depot nu in Heerlen komt, zodat naast ’s lands grootste Romeinse ruïne ook een soort Huis van Hilde komt. Het zal “De vondst” gaan heten. Er is al een restauratieatelier in dezelfde buurt, die dus nu echt hét centrum van Romeins Nederland is.

Eén leuk detail wil ik nog noemen: het dak van het Heerlense antieke badhuis. Als u de één-op-één-reconstructie in Archeon bekijkt, zult u zien dat het een normaal zadeldak heeft, met twee scheve vlakken, maar uit het recente onderzoek blijkt dat het in feite rond is geweest. Zo houd je de warmte immers beter binnen. Ik ben erg benieuwd of Archeon nu ook gaat moderniseren.

Deel dit:

12 gedachtes over “Goed nieuws over het Thermenmuseum

  1. Rudmer Koopal

    Chaussée Brunehaut of Agrippa Straße zijn ook ooit verzonden als naam. Daar is ook niks Latijns aan. Dus waarom geen Via Belgica? Ik zie geen bezwaren tot de originele Romeinse naam is gevonden. In tegenstelling zelf. De naam wordt al gebruikt om te wandelen, door het Thermenmuseum zelf en de enthousiaste stichting vialinearecta. Ik zie iets moois ontstaan met deze nieuwe, mooie (verzonnen) naam. En daarnaast in het Frans of Duits ook makkelijk te gebruiken als naam.

    1. “Chaussée Brunehaut” heeft het tenminste het voordeel dat ze al heel lang is ingeburgerd, ook in Frankrijk. Daar komt nog bij dat je met het potjeslatijn “Via Belgica” jezelf voor joker zet bij mensen die gymnasium hebben gedaan. Het is hetzelfde als bij de limes: door onvoldoende kennis van het Latijn jaag je een aantrekkelijke, voor de hand liggende doelgroep weg. Zo wordt het nooit wat.

      1. Rudmer Koopal

        Als je hier een internationaal project van wilt maken wat aansluit bij het grote publiek in diverse landen (waaronder Nederland, Vlaanderen en Duitsland) en overheden, musea etc, dan snap je ook wel dat de Franse benaming Chaussée Brunehaut het niet gaat worden. Via Belgica is neutraler en spreekt veel meer tot de verbeelding.
        En daarnaast zijn gymnasiasten intelligent genoeg. Die haken niet meteen af bij potjeslatijn, noch zet je jezelf voor schut voor deze groep als je uitlegt waarom je kiest voor Via Belgica.
        Er zullen ongetwijfeld een aantal afhaken die het allemaal niets vinden. Dat is jammer, maar het is niet anders.

        1. Ik vrees dat je het geduld van gymnasiasten overschat. De mentaliteit is toch “het moet zoals wij het doen” (en dat is vaak ook de beste benadering). Provinciaal-Romeins erfgoed moet zich bewijzen en moet er gewoon goed staan, anders neemt men het al snel niet serieus.

          Ik zou het ook anders willen, maar de afwezigheid van classici (die nota bene een onderzoeksproject “impact of empire”) bij de limes spreekt boekdelen voor de onwil zich er werkelijk in te verdiepen.

          En wat zou ik graag iets anders hebben geschreven en je gewoon gelijk hebben kunnen geven.

  2. habus

    Geweldig nieuws, zeker als dat archeologisch depot een beetje leuk wordt aangepakt. Die opmerking over gymnasiasten is een ‘ictus in caelum’ (sorry, maar 2 jaar Latijn gehad). Als de toekomst van museaal Romeins Nederland afhankelijk is van een handjevol classici, dan is de slag bij voorbaat verloren.

    1. Dat is niet mijn punt, dat de toekomst van de classici en gymnasiasten afhankelijk is. Het punt is dat je, als erfgoedorganisatie, een relevante en aantrekkelijke doelgroep niet van je moet afstoten.

      En geloof me: het gebeurt. De misprijzende houding waarmee classici spreken over de materiële cultuur, is soms ontluisterend. “In musea sla ik alles over om de papyri te gaan lezen” is maar één voorbeeld.

      1. Rudmer Koopal

        Impact of empire wordt nooit geen deel van wat voor erfgoedorganisatie die aansluiting zoekt bij het grote publiek, veel te ivoren toren gehalte. Dus laat dat idee maar los. Wel mooi dat alle namen gewoon op de website staan Altijd handig om te weten met wie je te maken hebt. Succes met de studies!
        En diegene die misprijzend over de materiële cultuur spreken, of ze nu classici zijn of niet, die vallen in een publiek debat meteen door de mand. Niemand neemt personen serieus die zichzelf verheven voelen boven de rest. We leven niet in de 19e eeuw. Dit is de 21 eeuw met internet en sociale media. Daar geldt een andere mores.

        Jona, je onderschat denk ik de bijdrage die niet-academische uitgeverijen, archeologen, genetici, germanisten, keltologen, neerlandici, andere wetenschappers, bedrijven, overheden en alle vrijwilligers (ongeacht academisch of niet) kunnen maken om een erfgoedorganisatie op te zeten. En de classici die graag een grote publieksorganisatie opzetten en zich niet bedreigd door of te min voelen voor potjeslatijn, die doen gewoon mee.

      2. habus

        Ik vraag me af of die ‘klassieke classici’ een interessante en relevante doelgroep vormen: 1. Zijn het er veel? Nee. 2. Delen ze hun enthousiasme graag met anderen? Nee. 3. Zijn ze enthousiast? Nee. 4. Hebben ze budget? Nee. Dit is kort de bocht, maar als je schaars maatschappelijk geld mag uitgeven, zou ik niet teveel aandacht besteden aan te kleine doelgroepen.

        1. Dat snap ik, maar het zijn multipliers. Er hoeft maar één docent klassieke talen zijn klas te zeggen te wijzen op het potjeslatijn en je hebt dertig leerlingen verloren. En dat gebeurt, echt.

          1. Rudmer Koopal

            En die 30 leerlingen hebben een leraar geschiedenis die ze enthousiast kan maken.

Reacties zijn gesloten.