Een muntschat uit Reims

Muntschat (Musée Saint-Remi, Reims)

Als u zegt dat het plaatje hierboven er niet heel spectaculair uitziet, dan hebt u gelijk. Het ziet er niet heel spectaculair uit. En eigenlijk is het ook niet zo spectaculair. Maar toch: het gaat om een Romeins kruikje, gevonden in de buurt van Reims, waar niet minder dan 280 zilverstukken in zaten. Ze dateerden uit de tijd van keizer Vespasianus (r.69-79) tot en met Gallienus (r.253-268) en de jongste munt was geslagen in 258 of het jaar erna. Die jongste munt is belangrijk, aangezien ze een aanwijzing is voor het moment waarop het geld is begraven.

U kunt zich het scenario voorstellen: iemand bracht, om hem of haar moverende redenen, zijn spaargeld in veiligheid en begroef het op een plek waar hij het kon terugvinden. De waarde is niet helemaal vast te stellen, want in de derde eeuw na Chr. was de inflatie erg hoog, maar het moet gaan om een aanzienlijk kapitaal. De eigenaar is echter nooit terug gekomen om het op te halen.

De jaren kort voor 260 waren in Gallië dramatisch, met invallen van de Franken en de Alamannen. Keizer Gallienus wist één aanval te pareren door een andere Germaanse stam, de Thuringers, een enorme som goud te sturen; zij vielen daarop Romes vijanden aan in de rug. Dit staat niet in de bronnen, maar de goudstukken, vrijwel onversleten en scherp dateerbaar, zijn teruggevonden in het stamland van de Thuringers en alleen daar, wat een vrij sterke aanwijzing is.

Maar dat was dus een van de middelen om de crisis te bestrijden. Voor het zover was, zwierven de Franken en Alamannen over Gallië uit. De muntschat uit Reims bewijst dat de bewoners zich bedreigd voelden – en dat gevoel  was dus terecht, aangezien de schat niet meer is opgegraven (althans niet in de Oudheid).

Nog een laatste punt. Antieke bronnen zijn niet per se geloofwaardig. Menig Romeinse generaal uit de keizertijd blufte een enorme overwinning te hebben gehaald, terwijl hij in feite een politionele actie tot een goed einde had gebracht. Daarom zijn dateerbare schatvondsten als deze zo belangrijk. Als we er diverse hebben en als die over een groot gebied verspreid liggen, weten we zeker dat er minimaal een enorme militaire crisis is geweest.

[Wordt morgen vervolgd. Dit was de 268e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier. Het was ook een plaatje uit het boek dat Vincent Hunink en ik maakten, Het visioen van Constantijn. U bestelt het hier en het ligt vanaf volgende week in de boekhandel.]

Deel dit:

25 gedachtes over “Een muntschat uit Reims

  1. Hoe weten we dat de Thuringii de andere stammen in de rug aanvielen? Hoe weten we dat ze het goud niet gewoon gehouden hebben en een lange neus naar de Romeinen hebben gemaakt?

    1. Thuringi.
      We ‘weten’ natuurlijk niets met zekerheid hierover, maar het feit dat bronnen dit vermelden is een indicatie dat het ook gebeurd is. Maar Germanen hadden een krijgshaftige cultuur en geld aannemen maar toch niets doen zou niet alleen oneervol zijn maar ook een onbetrouwbare reputatie hebben bezorgd. Er zou dan niet snel een nieuwe inhuur volgen. Wat niet zegt dat het andere keren misgegaan is, natuurlijk.

      1. Thuringi, Thuringii, Turingi, Turingii, Torongi (zie Sidonius), Thueringi, Alemanni, Alamanni, ik geloof niet dat er een voorkeurspelling voor de Germaanse stammen bestaat. Nog even los van de vraag of de Thuringers zichzelf rond 260 al zo noemden. Hun koninkrijk, in 531 door de Franken vernietigd, lijkt in elk geval van veel latere datum te zijn.

        Ik heb de zin:

        “zij vielen daarop Romes vijanden aan in de rug. Dit staat niet in de bronnen”

        aanvankelijk gelezen als: de aanval staat niet in de bronnen. Kennelijk was bedoeld dat de omkoping niet in de bronnen staat, maar de aanval wel. Weten jullie ook welke bron die aanval vermeldt?

  2. Fleur

    Beste Jona,

    meestal ben ik het heel erg met je artikelen eens, maar deze keer wilde ik toch een kleine kanttekening plaatsen. De link tussen muntschatten en militaire campagnes is inmiddels toch wel genuanceerd. Niet elke schatvondst-horizon (dus groot aantal schatten in bepaald gebied met identieke of zeer vergelijkbare datering) is een bewijs van grootschalige militaire crisis. Juist voor de derde eeuw wordt dit inmiddels zeer betwijfeld. Belangrijkste argument: in bijna het hele romeinse rijk is er een enorm aantal schatvondsten met sluitdata tussen 260 en 275. Past natuurlijk mooi bij het narratief van de ´Limesfall´ en wat dies meer zij, maar in de provincie Britannia, waar rond die tijd zeker geen bewijs voor grootschalige militaire crisis is, zijn er ook heel veel schatvondsten uit dezelfde tijd. Het idee is, dat de piek ook te maken heeft met algemene geldontwaarding en demonetarisatie van de munten van usurpatoren. Daarnaast zijn er zeker ook overvallen van plunderende groepen Franken, Alamannen, etc. geweest, waarmee sommige schatten zeker te verklaren kunnen zijn. Maar als algemene verklaring voor alle schatvondsten uit die tijd, kan dat niet gelden.
    Als je interesse hebt, kan ik je wel wat artikelen over dit onderwerp sturen.

    Fleur

    1. Otto Cox

      Niet alleen dat, er was vanaf ongeveer 250 ook sprake van een epidemie, vermoedelijk influenze of een virus dat verwant is aan ebola. Dat verklaart niet het begraven van de muntschatten, maar is wel een deel van de verklaring van het feit dat er zoveel niet door de eigenaar zijn opgehaald. En de tijden waren maar dan onzeker, mede door de inflatie, tegenvallende landbouwopbrengsten door klimaatverandering en de invallen.

      1. Ja, dat zou kunnen, maar zoals ik het begrijp is er echte een scherpe piek rond 260, en niet vanaf 250. Ook schijnt het echt aan de regio te liggen. Maar je hebt gelijk: het niet-ophalen kan een andere verklaring hebben.

        1. Dat denk ik wel. Otto Cox hierboven en ik lazen afgelopen maand allebei hetzelfde boek, namelijk Harper’s “The Fate of Rome”. Dat er rond het midden van de derde eeuw een uitbraak is geweest van een op ebola lijkende ziekte, is plausibel.

          1. Als ik me niet vergis, wordt die pest ook vermeld in het werk van Aurelius Victor. Maar Robert heeft wel gelijk dat epidemieën niet echt vreemd waren, want ook voor eind tweede eeuw zijn zeker twee zware epidemieën bekend: de pest van Antoninus en zo’n tien jaar later nog een pestepidemie in Rome, die zo’n 2.000 doden per dag zou hebben geclaimd (dixit Cassius Dio). Hoewel de precieze aard van deze epidemieën onduidelijk blijft, zijn pokken en mazelen de meest gehoorde verklaringen.

            Ik heb dat boek van Harper niet gelezen, maar vind zo op het eerste gezicht griep (influenza) een stuk aannemelijker dan een ziekte lijkend op ebola. Niet dat ik de ernst van ebola wil bagatelliseren, maar het is geen zeer besmettelijke ziekte. Waar griep- en mazelenvirussen zich via bijvoorbeeld de lucht kunnen verplaatsen, kan het ebolavirus dat voor zover bekend niet. Een besmetting treedt in de regel alleen op bij contact met lichaamsvloeistoffen. Ter illustratie: de grote ebola-epidemie in Afrika heeft ca. 11.000 levens gekost, terwijl er jaarlijks zeker 130.000 levens verloren gaan door mazelen. Als ik dan een homeopaat over ‘onschuldige kinderziekte’ hoor bazelen krijg ik moordneigingen.

    2. A. Harmens

      Op zich is het logisch wat u beweert (namelijk dat er geen verband is tussen de militaire crisis van de derde eeuw en het oppotten en verstoppen van geld), maar waarom zou men juist geld oppotten en begraven dat kennelijk minder waard geworden is? Of speelt dan de verwachting mee dat het geld in de toekomst weer meer waard wordt, waardoor men het begraaft en bewaart voor later tijden? Dat laatste lijkt me een neo-klassieke theorie die van moderne economische omstandigheden uitgaat. Ik ben eigenlijk wel benieuwd welke theorie er in die artikelen aangedragen wordt.

      1. Ja, dat is mogelijk. Rond 212 is dat zeker gebeurd, toen de Romeinse overheid devalueerde. Het grote aantal schatvondsten in precies deze regio op precies dit moment, in combinatie met het gegeven dat er meldingen van invallen zijn, suggereert echter meer specifieke verklaring dan het proces dat de hele derde eeuw gaande is.

  3. Johan Leestemaker

    Waarde heer Lendering,

    In aanvulling op de kanttekeningen van mevrouw Fleur, die ik deel, graag nog het volgende.
    U schrijft: ¨U kunt zich het scenario voorstellen: iemand bracht, om hem of haar moverende redenen, zijn spaargeld in veiligheid en begroef het op een plek waar hij het kon terugvinden.¨

    In mijn vak (ontwikkelingskunde) is veel en goed onderzoek gedaan naar de geschiedenis van spaargedrag en spaarsystemen.
    Een belangrijke studie in die traditie van onderzoek, vormt de publicatie van mevrouw prof dr Marguerite Robinson (Harvard), gebaseerd op langdurig veldwerk in Indonesië. Robinson gaat in het bijzonder gedetailleerd in op de geschiedenis van sparen door vrouwen, om velerlei redenen betere en meer succesvolle spaarsters dan mannen. Bovendien waren diezelfde mannen ook vaak de bedreigende rovers van spaarmiddelen. Immers, veel ¨sparen¨ was vaak non-monetair, in de vorm van levende have (geiten, varkens) of sieraden c.q. edele metalen in onbewerkte vorm.

    Waarom? En daar komt de historie van de institutionele kant van het verhaal op de proppen.
    Bij GEBREK aan betrouwbare spaar-instellingen, waren velen, en vooral de armen en ook de allerarmsten, gedwongen om informeel spaargedrag te ontwikkelen en informele spaarsystemen te ontwikkelen, met grote risico´s als gevolg. (Roof, bedrog, verlies, weer/natuur-geweld etc).

    De gruwelijke, onbehouwen, ongeciviliseerde kant van samenlevingen komt daarmee overduidelijk aan de orde. Een volstrekt gebrek aan betrouwbare instellingen in de sector Financiële Diensten, geen onafhankelijk toezicht, en een zaak van ordinaire, vaak gewelddadige machthebbers en van woekeraars.
    Het vinden van een schat zoals die in Reims, vervult mij dan ook met afschuw, met weerzin en met gevoelens en associaties van triestheid.

    De ontwikkeling van FORMELE en coöperatieve spaarinstellingen, niet alleen in Europa, maar ook ver daarbuiten, is een doorbraak van formaat in de geschiedenis van de mensheid, waarmee maar al te vaak en helaas onverantwoord, a-historisch nonchalant wordt omgesprongen. Denk aan de manier waarop in Nederland actief burgerschap richting coöperatief bankieren is vervuld, of beter gezegd, verwaarloosd, de afgelopen 40 jaar. Met oogkleppen VOOR de ogen in volle vaart richting regressie, richitng Reims, lijkt het soms.

    Hier vindt u de prachtige studie van mevrouw Robinson. En het zou goed zijn als u uw goede begin door op haar en hem te wijzen, ook verder zou volhouden in uw betoog door met name ¨zij¨ en ¨haar¨ te blijven noemen. Sparen is vooral de verdienste van vrouwen.

    http://documents.worldbank.org/curated/en/226941468049448875/pdf/232500v10REPLA18082134524501PUBLIC1.pdf

    Een van de eerdere studies waarop Marguerite Robinson kon bouwen, was de studie van Thomas Anthonij Fruin (1933), zoals vertaald door Klaas Kuiper (1999).

    Kortom: materiaal te over, dat de geschiedenis van (het gebrek aan) institutionele ontwikkeling bij sparen, verzekeren en crediet grondig analyseert.

    Zou mooi zijn over die kant van het verhaal eens te lezen bij classici.

    Bien à vous,

    JL

    1. U associeert deze vondst met armen en vrouwen.
      Het eerste is een misvatting – zoals Jona schrijft was dit een flink bedrag en daarom hoogstwaarschijnlijk afkomstig van een rijk huishouden.
      De tweede is een aanname – ik ben het zeker met u eens dat sparen in veel samenlevingen het werk van vrouwen is, maar ook hier gaat het niet om een doorsnee huishouden, maar om een rijk persoon, uit een cultuur waar mannen het voor het zeggen hadden. In zulk een huishouden was het waarschijnlijker dat een (geschoolde mannelijke) slaaf of een andere ondergeschikte de huisfinanciën bijhield in opdracht van de pater familias.
      Genderaanname is een ding dat onderbouwd dient te worden, en en vingerheffing naar onze blogauteur vind ik dan ook niet terecht.

      1. Johan Leestemaker

        Geachte heer Vermaat.

        Zoals altijd, het gaat om de details.

        Ik heb NERGENS geschreven dat ik de vondst van de schat in Reims ¨associeer met armen en vrouwen¨. In het geheel niet zelfs. In tegendeel, ik heb er op gewezen dat de vondst van de schat iun Reims me aan iets anders deed denken, namelijk het gebrek aan betrouwbare instituties, lees banken. Robinson´s studie is één van de allereerste, grote studies op spaarterrein in de wereld. een voormalig president van de wereldbank noemde haar niet voor niks ¨queen of savings¨.

        Daarom heb ik de heer Lendering gevraagd ons eens iets meer te willen vertellen over de institutionele kant van het verhaal. Omdat het van zijn kant oorverdovend stil blijft, ben ik inmiddels zelf maar eens wat gaan zoeken en het verheugend te lezen hoeveel en goed er onderzoek gedaan c.q. gepubliceerd wordt op het terrein van institutionele inrichting van samenlevingen in de oudheid. In die studies wordt gewezen op het grote belang van de tempels en de daar actieve professionals naast prutsers (in mijn termen: woekeraars).

        Waar uw opmerking ¨vingerheffing¨ op berust is mij een raadsel. Misschien wilt u dat nog eens toelichten.

        Waar uw eigen laatdunkende opmerking richting vrouwen op berust, is wellicht ook een nadere introspectie waardig.

        B.à.V,

        JL

        1. Geachte heer Leestemaker,

          U stelt dat “NERGENS geschreven [heb] dat ik de vondst van de schat in Reims ¨associeer met armen en vrouwen¨. In het geheel niet zelfs.”

          Ik nam aan dat uw reactie over deze Dan heb ik dit blijkbaar volkomen fout geïnterpreteerd: “het zou goed zijn als u uw goede begin door op haar en hem te wijzen, ook verder zou volhouden in uw betoog door met name ¨zij¨ en ¨haar¨ te blijven noemen. Sparen is vooral de verdienste van vrouwen.”

          De ‘vingerheffing’ komt ook uit die ‘goede raad’ (zullen we het dan maar noemen) die u aan de heer Lendering geeft.

          Uw ad hominem commentaar in mijn richting betreffende mijn (blijkbaar door ergens uit geconcludeerde) ‘laatdunkende opmerking richting vrouwen’ maakt mij ergens wel nieuwsgierig.

  4. “De muntschat uit Reims bewijst dat de bewoners zich bedreigd voelden – en dat gevoel was dus terecht, aangezien de schat niet meer is opgegraven” Nou ja, het was ook de tijd dat je met een simpel kuchje ineens binnen twee dagen dood kon zijn.

    1. Zeker, maar dan begraaf je je geld niet op een plek die niemand anders weet. Waarschijnlijker is dat niet alleen de begraver, maar ook zijn familie omkwam of werd weggevoerd.

        1. Uw commentaar is interessant, maar de woorden ‘mager’ en ‘snelle conclusies’ zijn voor mij niet gefundeerd genoeg om ze te begrijpen. Misschien is mijn (snelle?) conclusie dat deze (magere?) riposte slechts ad hominem is, dan ook hopelijk ongefundeerd.

Reacties zijn gesloten.