Een sprookjesstamboom

Bijlen uit de Pontische vlakte, ongeveer 3000 v.Chr. (Archeologisch Museum van Burgas)

In 2016 publiceerden S.G. da Silva en J.J. Tehrani in Royal Society Open Science een elegant artikel met een weinig elegante titel (“Comparative phylogenetic analyses uncover the ancient roots of Indo-European folktales”), waarin ze betoogden dat ze van een aantal sprookjes de verspreiding konden verklaren. Eén voorbeeld is het verhaal van Sjaak en de grote bonenstaak (AT 328A), dat is overgeleverd in zowel Engeland als de Balkanlanden. Ver uit elkaar dus, en zonder de mogelijkheid dat het ene gebied het had overgenomen van het andere.

Omdat sprookjes worden doorverteld in een taal, zo redeneerden de auteurs, en omdat we de Indo-Europese taalstamboom redelijk kennen, was aannemelijk dat het verhaal in de Germaanse tak (de Engelse versie) en in de Slavische tak (de Balkanversie) was terechtgekomen doordat ze een gemeenschappelijke voorouder hadden, vóór deze twee takken gescheiden waren geraakt. Dat zou dan ergens in het late vierde millennium v.Chr. kunnen zijn geweest, toen deze twee taalgroepen nog naast elkaar lijken te hebben geleefd in Moldavië en het westen van Oekraïne.

Anders geformuleerd: omdat het sprookje niet voorkomt in de andere takken van de Indo-Europese stamboom, lijkt het te zijn ontstaan nadat deze twee taalgroepen het Indo-Europese thuisland verlieten maar vóór ze onderling gescheiden raakten. Da Silva en Tehrani wisten van nog 274 andere sprookjes vast te stellen dat de verspreiding verklaarbaar was vanuit de Indo-Europese taalstamboom.

Er zit echter een addertje onder het gras. We zouden deze stamboom, naar analogie met de stemmatiek waarmee we analyseren hoe antieke handschriften in middeleeuwse handschriften zijn overgeleverd, een “verticale overlevering” kunnen noemen. Volksverhalen verspreiden zich echter ook “horizontaal” als culturen onderling contact krijgen. Dit betekent dat van de 275 sprookjes er 199 afvielen omdat niet viel uit te sluiten dat het sprookje van de buren was overgenomen. Evengoed hielden Da Silva en Tehrani 76 sprookjes over die verspreid moeten zijn geweest doordat de twee taalgebieden een gemeenschappelijke voorouder hadden, wat teveel is om toeval te zijn.

Met dit alles wil niet zijn beweerd dat oudheidkundigen vaker moeten kijken naar mondelinge tradities. Die zijn allang onderzocht. Zie ik het goed, dan zou nog niet zo heel lang geleden zijn aangenomen dat de overeenkomsten tussen verhalen die heel ver van elkaar weg waren geraakt, zoals Sjaak en de grote bonenstaak, verklaard moesten worden door horizontale overlevering, waarna het verhaal in alle tussenliggende culturen zou zijn vergeten. Dat is een mogelijkheid, maar nu is bewezen dat er verticale overlevering is geweest, hebben we een minder complexe verklaring.

Een verklaring die we ook kunnen samenvatten, geloof ik, als migratie. Ik weet niet of dat werkelijk de enig mogelijke verklaring is, maar dit onderzoek is interessant genoeg om in de gaten te houden.

Deel dit:

18 gedachtes over “Een sprookjesstamboom

  1. Martijn

    Alle historici zouden meer aandacht moeten schenken aan de orale tradities. Laat ik dan toch maar weer wijzen op Homerus-onderzoek dat dankzij orale tradities een stuk verder werd geholpen. Maar ook recenter: de Nieuw-Zeelandse Gabi Plumm heeft dankzij orale traditie een herkomst van inheemse volkeren in Oceanië vastgesteld die inmiddels (ondanks dat haar theorieën nog altijd controversieel zijn) is bevestigd door DNA-onderzoek.

    1. Rudmer Koopal

      Migratie aantonen wordt nogal een puzzel. De vraag is of sprookjes/ verhalen doorverteld werden door mannen ( y-dna) of vrouwen (mt-dna) of beiden. De migratie van mannen in Europa is makkelijker uit te vouwen, die van vrouwen is complexer (mannen verdringen elkaar veel meer). De Indo-europese migratie ligt voor de hand. Echter is er ook paleolithische migratie geweest waarin I2a1 (y-dna) als grote overwinnaar doorging van het paleolithicum naar het mesolithicum.
      Een derde kandidaat kan G2a zijn: diegene die de landbouw naar Europa bracht en ook naar Engeland.
      Ik heb geen idee of monderlinge verhalen zo oud kunnen zijn en of ze door kunnen zijn gegeven aan de Indo- europeanen zoals hydroniemen
      In ieder geval, het in kaart brengen van a(ncient)-dna van gevonden personen in Engeland en op de Balkan zou uitsluitsel op kunnen geven of er sprake is geweest van een gemeenschappelijke sprookjestamboom.

      1. Rob Duijf

        ‘De vraag is of sprookjes/ verhalen doorverteld werden door mannen ( y-dna) of vrouwen (mt-dna) of beiden.’

        Uit het veldwerk van de Nederlandse volkskundige en presentator Ate Doornbosch (1926 – 2010; ‘Onder de Groene Linde’) van het Meertens Instituut in Amsterdam, en vele buitenlandse collega’s, blijkt dat de orale overlevering van volksverhalen in liedvorm over kan gaan van vader op zoon, van moeder op dochter, maar ook gezamenlijk kunnen worden gedeeld. De overlevering kan heel lokaal zijn, binnen families of gemeenschappen, maar ook via rondtrekkende handelslieden, veehoeders, landarbeiders en zeelui. Tot hoeveel generaties dat valt te herleiden weet ik niet. Hetzelfde verschijnsel is bij antropologisch onderzoek waargenomen onder natuurvolken met een orale traditie.

        https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Orale_traditie

  2. jan kroeze

    Vanochtend in de VK een artikel over overbeet en spraak.
    Overigens mooie bijlen, bijlen uit Nieuw Guinea zijn ook prachtig en in de jaren 50 nog steeds in gebruik. Een landmeter die er werkte in die jaren 50 vertelde me dat ze handiger omgingen met hun eigen werktuigen dan met het ijzerwerk van de Europeaan.Ik neem aan een kwestie van wennen onder andere.
    IK neem aan dat debijlen op de foto van steen zijn? (waarschijnlijk domme vraag, ik voel ”m al aankomen!).

  3. Jos Houtsma

    Ik heb het oorspronkelijke artikel doorgeworeteld. Geavanceerde statistische berekeningen op basis van Aarne-Thompson-Uther. Ik kan de auteurs niet helemaal volgen, maar ik twijfel er niet aan dat er met grote akribie te werk is gegaan.
    Maar houdt het steek?
    Het is heel hoog gegrepen, en ik betwijfel of het recht doet aan de ingewikkeldheid van overleveringsprocessen. Aan de ene kant moeten verhalenvertellers hun verhalen van het publiek natuurlijk precies goed vertellen, aan de andere kant zijn ze ook steeds op zoek naar iets nieuws.

  4. Jos Houtsma

    O, dat zeg ik niet duidelijk. Ik bedoelde dat verhalen continu op reis zijn. (En dat we lang niet altijd weten wat de stadia van de reis zijn.)

  5. jacob krekel

    Intrigerend. Veel onderzoek wijst uit dat mondeling doorvertellen een verhaal meestal flink verandert. Je vraagt je dan af wat voor mechanismen in de orale traditie een verhaal een paar duizend jaar stabiel kunnen houden. Het zal waarschijnlijk een of andere regressie naar het gemiddelde zijn waardoor afwijkingen gedempt worden, zoals kinderen die roepen: maar zo was het helemaal niet, als ze een afwijkende versie horen.
    Dat verhalen helemaal niet verschillen lijkt me onwaarschijnlijk.Bij voorbeeld de wolf en de zeven geitjes. In het Russische heet dat de wolf en de geitjes(er zijn er maar vier), en er is een leuk verschil met onze versie. Als de wolf de eerste keer bij de geitjes aanbelt roepen die: jij bent ons moedertje niet, want die heeft een lieve stem, en jij hebt een grove stem. De wolf gaat dan naar de dorpssmid en dwingt hem zijn stem om te smeden. Als hij de tweede keer vraagt om binnen te mogen roepen de geitjes: ja, dat is de lieve stem van ons moedertje, en laten hem binnen.
    Dat soort verschillen verwacht ik: leuke toevoegsels en verschillen in aantallen die de essentie van het verhaal niet aantasten. Als die er niet zijn dan zou ik eerder denken aan ontlening, b.v. doordat een reiziger een verhaal oppikt of vertelt.

    Over die bonenstaak: verbouwde men 3000 jaar geleden al stokbonen?

    1. Rob Duijf

      ‘Over die bonenstaak: verbouwde men 3000 jaar geleden al stokbonen?’

      Peulvruchten kende men 8000 BCE al.

      https://www.uitgeverijcarrera.nl/post/Geschiedenis-van-de-boon-N1146.html

      Sommige bonensoorten zijn wingerende planten. Een ‘stokboon’ is een bonenplant die in cultuur wordt gebracht deze bewust langs een stok (‘staak’) te leiden. Vroeger werden daar bijvoorbeeld de kaarsrechte uitlopers van een hazelaar voor gebruikt. Het lijkt mij, dat het verbouwen van stokbonen wijst op een sedentaire levenswijze.

      1. Rob Duijf

        Even voor de duidelijkheid: het antwoord luidt volgens mij dus nee. Stokbonen zijn de klimmende soorten – slabonen (sperciebonen), spekbonen en snijbonen – en die culturen komen oorspronkelijk uit de nieuwe wereld.

        1. Hans Eisma

          Volgens de Etymological Dictionary of Proto-Germanic door Guus Kroonen komen de woorden boon en erwt, als cognaat alleen bekend in de Germaanse talen niet uit het Proto-Indo-Europees. Het zouden woorden zijn van de sedentaire agrarische substraatbevolking. In het ontstaansgebied van de Germanen, Zuid-Scandinavië was dat de Noordgroep van de Trechterbekercultuur ofwel de Hunebedbouwers. Dat wil zeggen van voor 2900 jaar voor onze jaartelling.

          1. Rudmer Koopal

            De Germaanse talen zijn op zijn vroegst pas mee genomen door de Touwbekercultuur. Naar Scandinavië waarschijnlijk pas net voor de Noordse Bronstijd (1700-500 v chr) door (waarschijnlijk) immigranten van de Jastorf-cultuur.
            De Germaanse talen hebben niets te maken met Trechterbekercultuur of hunebedden.

          2. Rob Duijf

            Leuk Hans! Er wordt aangenomen dat het proto indo-Europees vanaf ca 3500 BCE is ontstaan op de Kaspische Laagvlakte op de westoever van de Kaspische Zee, bij het volk dat we de Yamnaya of kuilgrafcultuur zijn gaan noemen. Het PIE kent 5 woorden voor voertuigen met wielen; het wiel werd ca 3500 BCE in gebruik genomen, dus kunnen die woorden niet ouder zijn. Tussen ca 3000 en 2600 BCE begon dit hypermobiele nomadische volk naar het westen te migreren (bron: David W. Anthony).

            De inheemse (cultuur)bonen zijn veel ouder en verwijzen naar sedentair levende landbouwers.

Reacties zijn gesloten.