Oudheidkunde en oudheidkundes

Niet dat dit theatermasker uit het museum in Thessaloniki iets wezenlijks over oudheidkunde overdraagt, maar ach, het is wel zo aardig.

Het kwam vorige week even ter sprake: wat is eigenlijk het verschil tussen al die oudheidkundige disciplines? Misschien is het zinvol om wat begripsverheldering te bieden, temeer omdat ik nogal eens word geconfronteerd met mensen die niet begrijpen dat geschiedenis een vak is.

De oude wereld wordt vanouds bestudeerd door mensen die ik classici zal noemen. Die staan in een prachtige traditie, teruggaand op de Renaissance, toen de inzet was dat de mensen graag beter wilden schrijven en de Oudheid als voorbeeld namen. Er waren destijds ook geleerden die de Oudheid niet zozeer wilden volgen maar gewoon wilden kennen. In feite zijn deze attitudes nog altijd aanwezig: er zijn nog volop classici die vooral bewondering voelen voor wat inderdaad mooi is – het boek van Simon Goldhill dat ik ooit besprak is een voorbeeld – en er zijn mensen die hun vakgroep liever “Griekse en Latijnse taal en cultuur” noemen. Meestal worden ze samen aangeboden, al oogt dat toch een beetje alsof je het hebt over de faculteit “Franse en Duitse taal en cultuur”, maar zo vreemd is dat niet: een groot deel van de Romeinse literatuur is nu eenmaal in het Grieks. Veel opvallender is eigenlijk de afwezigheid van het Aramees voor wie de literatuur en cultuur van de Romeinen wil bestuderen.

De tweede grote groep wetenschappers die zich met de oude wereld bezighoudt, zijn de archeologen. Oorspronkelijk waren dat vooral kunsthistorici à la Winckelmann, die de bewonderende houding deelden met sommige classici. Ik kan ver met hen mee gaan. Als ik niet meer minimaal eens per week zou denken “dit is mooi”, zou ik ander werk moeten gaan zoeken.

In de negentiende eeuw werd de klassieke archeologie, zoals men het destijds noemde, de dienstmaagd van de klassieke talen: het vak leverde een plaatje bij een praatje, en dat praatje ging over het avontuur van de Griekse geest, die als eerste de menselijke anatomie had leren doorgronden en in kunst had weergegeven. Een en ander was mogelijk geweest, zo dacht men in de negentiende eeuw, doordat de Grieken zulke vrije mensen waren geweest, en dus hoorde in dit praatje ook het denken over democratie. En filosofie, wat een vorm van vrij denken was. En eigenlijk alles.

Verwant met deze archeologen zijn de bijbels archeologen, die dan niet groeven om Griekse teksten te doorgronden, maar om de Bijbel beter te begrijpen. Beide groepen gebruikten teksten als richtsnoer. Als ze een groot gebouw opgroeven, keken ze in teksten wat er op die plek had kunnen zijn geweest, en concludeerden dan dat dit het paleis van de Romeinse koningen of van koning Salomo moest zijn geweest. Er was in de negentiende eeuw nog geen werkelijk alternatief voor deze methode. Dat dit nog altijd gebeurt, is echter een schande.

De tweede archeologische bloedgroep binnen de archeologie kunnen we aanduiden als de prehistorische archeologie, al is het beter op te vatten als “archeologie die geen teksten heeft”. De prehistorici waren hierdoor gedwongen tot andere technieken om bijvoorbeeld te komen tot datering en interpretatie. Ze zaten dus even vaak in het laboratorium als in het veld, en de waarheid is dat ze de ene verbetering na de andere aanbrachten. Hier zit de wetenschappelijke innovatie in mijn vak. Dat zagen de klassiek archeologen ook, die de verworvenheden overnamen en hun vak zijn gaan aanduiden als “Mediterrane archeologie”.

Dan zijn er historici. Dit vak heeft al aanzetten in de Oudheid, al moet ik hierbij meteen aantekenen dat het wenselijk was als er een woord voor zou zijn om aan te geven dat het slechts gaat om aanzetten. Geen mens zal een Romeinse sterrenwichelaar aanduiden als astronoom en niemand zal een alchemist verwarren met een moderne scheikundige, maar als het gaat om geschiedvorsing ontbreekt zo’n nuttig woord om het voorwetenschappelijke stadium af te bakenen van de wetenschap.

De geschiedvorsing is pas geprofessionaliseerd in de negentiende eeuw, met in Nederland als belangrijkste vertegenwoordiger Robert Fruin, terwijl je in de twintigste eeuw kunt denken aan Huizinga, Romein, Dijksterhuis en Presser. Na dit rijtje durf ik haast mijn volgende zin niet te schrijven: “Dit is ook mijn vak”, want ik ben niet waard om Dijksterhuis’ schoenveters vast te knopen. Dat is trouwens geen enkele Nederlandse historicus, maar dat terzijde.

Het professionele van de geschiedvorsing zit in de geschiedtheorie, een vak waar eerstejaarsstudenten een enorme hekel aan hebben. En ik beken dat ik De constructie van het verleden van Chris Lorenz, Denken over geschiedenis van F.R. Ankersmit en Als het verleden trekt van Hendrik Jan Paul ook geen makkelijke boeken vind. De abstracte denkwijze sluit slecht aan bij de concreetheid waarmee historici doorgaans werken. Dat laat onverlet dat het een cruciale verbetering is geweest dat historici gingen nadenken over de aard van hun werkzaamheden. Wat is een feit? Zijn er oorzaken die niet zijn te herleiden tot een individu? Hoe verklaar je het verleden? Zijn er niet-causale verklaringen?

Dat je op dit punt weet wat je doet, was lange tijd een kwaliteitsgarantie. Geschiedenis is een vak en een volwaardige opleiding is zinvol. De klad is er echter wel een beetje in gekomen. De Leidse universiteit had bijvoorbeeld Chris Lorenz in dienst, wiens leerstoel werd opgeheven – ik verzin dit niet – omdat hij met promoties minder geld binnenhaalde dan zijn leerstoel kostte. Als je dit vak echter weghaalt, is er geen interne kwaliteitscontrole meer en resteert slechts peer review en wederzijdse visitatie, een systeem waarvan speltheoretisch vaststaat dat het niet kan leiden tot kwaliteit.

Ik sla de assyriologen, egyptologen, elamologen, etruskologen, germanisten, hittitologen, iranologen, keltologen en sumerologen over en wijs nog even op het verschijnsel oudhistoricus. Dat is géén historicus maar een classicus, zij het dat hij zich bezighoudt met de antieke historische teksten. Hun geschiedtheoretische voorkennis varieert; in het Angelsaksische taalgebied is deze vrijwel afwezig, in het Duitse taalgebied is deze juist standaard. Zo vreemd is het niet, want de eerste die echt werk maakte van de geschiedtheorie, was Max Weber, een leerling van Theodor Mommsen. Ik vermoed dat als die twee mannen in één kamer waren, de helft van alle menselijke intelligentie daar bijeen was.

Overigens is het, gegeven de extreme schaarste aan data, beter al deze begrippen te vergeten. Wie zich bezighoudt met de oude wereld, kan zich niet permitteren ook maar een schrapje informatie te negeren en zal álles moeten kennen. De huidige DNA-revolutie is bijvoorbeeld vooral belangrijk voor classici. Het is dus beter al die beroepsnamen te vervangen door “onvolledig opgeleide oudheidkundigen”. En kom bij mij niet aan met smoesjes als zou een opleiding maar vier jaar duren. Wie dat accepteert, maakt de wetenschap ondergeschikt aan ambtelijke grillen en heeft aan een universiteit niets te zoeken.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

17 gedachtes over “Oudheidkunde en oudheidkundes

  1. FrankB

    “bewondering voelen voor wat inderdaad mooi is”
    Niks mis mee. Zowat elke natuurkundige zal ons hetzelfde vertellen.

    “de faculteit “Franse en Duitse taal en cultuur”
    Och, aan een universiteit in Botswana zou dat helemaal niet zo vreemd zijn. Op het eerste gezicht weet niemand of Von Arnauld de la Perière nou een Duitser of een Fransman was. En wat moeten we denken van de premiers Steeg en Blum?

    “Geen mens zal een Romeinse sterrenwichelaar aanduiden als astronoom”
    Nee, maar we noemen Archimedes tm Isaac Newton toch ook natuurkundigen. Van de eerste weten we niet of hij wel experimenten deed en de tweede liefhebberde vaker in alchemie dan in wat we tegenwoordig natuurwetenschappen noemen. We zullen gewoon moeten accepteren dat wetenschap zoals we die tegenwoordig beoefenen nog maar een kleine 250 jaar gemeengoed is – en nog lang niet bij iedereen, zoals dagelijks op internet op te merken valt.
    Maar als je wilt zou je, analoog aan natuurfilosoof, ook de term geschiedfilosoof kunnen gebruiken.

    “De geschiedvorsing is pas geprofessionaliseerd in de negentiende eeuw”
    Ja, dat is een tikkie laat. Professionele natuurkundigen (maar dus niet Newton!) lopen al wat langer rond.

    “ik ben niet waard om Dijksterhuis’ schoenveters vast te knopen.”
    Maar je mag wel op zijn schouders staan.

    “Ik vermoed dat als die twee mannen in één kamer waren, de helft van alle menselijke intelligentie daar bijeen was.”
    Nou moet ik toch protesteren. Maxwell, Kirchhoff en Darwin waren tijdgenoten en ook bepaald niet dom.

    “beter al deze begrippen te vergeten.”
    Mi is het beter ze te zien als specialisaties binnen één vakgebied.

    “onvolledig opgeleide oudheidkundigen”
    Mwah – alle natuurkundigen zijn ook onvolledig opgeleid, alleen komt dat door een overvloed aan empirische gegevens. Wat mij steeds weer verbaast is de weigering om over de hekjes van het zorgvuldig afgebakende territorium te kijken. Nieuwsgierigheid is toch een eerste vereiste voor wetenschapsbeoefening. Of een opleiding nou vier of zeven jaar duurt, een wetenschapper die naam waard dient altijd en overal op zoek te gaan naar info (empirische gegevens, hypotheses of wat dan ook) die te maken hebben met zijn/haar specialisme. Dat duurt dus een carriere lang.

    1. Pieter

      Noem je die Romeinse, pre-wetenschappelijke geschiedkundigen niet gewoon historiograaf? En de moderne wetenschappers historici? (En af en toe heb je dan natuurlijk ook moderne historiografen die zich historicus durven noemen.)

  2. FrankB

    Ik heb trouwens eventjes gekeken naar de enige officieel (dwz van overheidswege) erkende specialisatie binnen de natuurkunde: sterrenkunde.

    https://www.universiteitleiden.nl/onderwijs/opleidingen/bachelor/sterrenkunde/over-de-opleiding

    “Het eerste jaar is gericht op het ontwikkelen van de basiskennis en vaardigheden die belangrijk zijn voor een sterrenkundige. Je volgt bètavakken als wiskunde, natuurkunde en informatica.”
    Het lijkt me dat voor klassieke talen, geschiedkunde en archeologie een vergelijkbaar curriculum moet zijn. Het is net zo stom om Latijn te gaan studeren zonder basiskennis van geschiedkunde en archeologie als om sterrenkunde te studeren zonder basiskennis van die drie genoemde vakken.

  3. A. Minis

    FrankB: vroeger studeerde je Klassieke Talen, Latijn en Grieks, en in de eerste jaren waren er colleges en tentamens in Archeologie, Oude Geschiedenis, Antieke Filosofie. Ik heb het nog meegemaakt (UVA). Hoe het nu is, weet ik niet.

  4. henktjong

    Als je zoals ik tijdens de colleges geschiedenis van de historiografie met Lorenz’ handboek als leidraad Dr. Peer Vries voor de zaal had staan (en later tijdens de colleges wijsbegeerte van de geschiedenis) dan viel de stof best mee, hoor. Zelden zoveel gelachen als tijdens die colleges. Ik gebruik wat ik bij hem geleerd heb nog dagelijks (nou ja: wekelijks) in gesprekken over waarom we nou eigenlijk wat van onze geschiedenis moeten weten. En waarom dat nuttig is. En waarom je niet bang moet zijn kritiek te leveren op hen die die geschiedenis geweld aan doen.

  5. Ben Spaans

    Historiografie (Schrijvers en Stromingen) met Peer Vries had als boek Geschiedschrijving in de Twintitigste Eeuw. Een discussie zonder Eind van Beliën e.a. waaronder Peer Vries zelf, die je daarvoor aansloeg voor 83 cent (guldens) (of zoiets, kwart eeuw+ geleden) zoals hij fijntjes aanstipte.

    Lorenz’ boek kwam bij de filosofische colleges. Er zijn in ieder geval versies met een witte, rode en blauwe kaft. (Ik heb de blauwe).

    1. henktjong

      Ja klopt. Ik heb de witte kaft: zesde druk 2002. Staat vol streepjes en cijfertjes. Ik vond de postmodernisten het interessantst, maar heb ze uit de grond van mijn hart verworpen. Heb jij ook zo gelachen Ben?

      1. Ben Spaans

        Nou…ik weet niet of ik toen al toe was aan de manier van college geven van Peer Vries. In mijn tijd maakte hij b.v. nogal vaak sarcastische toespelingen op de toekomstperspectieven van geschiedenisstudenten. Misschien niet zo didactisch om het er zo in te wrijven. (Later begrijp je wel dat ie groot gelijk had natuurlijk…😩).

        1. henktjong

          Ik was natuurlijk een deeltijder en geen jonge voltijdstudent. De deeltijders lagen blauw bij de colleges tot verbazing van de voltijders, die klaarblijkelijk niet zo begrepen waar Peer het over had. Dat vond hij trouwens maar niks, want hij had liever fans bij de jongeren, vooral de vrouwelijke jongeren dus… Hij was overigens niet alleen sarcastisch over de geschiedenisopleiding, maar ook over economie, fysica en psychologie (stel dat economie een een wetenschap was… etc.).

          1. Ben Spaans

            Ik weet nog wel een paar leuke.

            Over de beoefening van geschiedschrijving in het voormalige Oostblok: eerst zeg je van overheidswege dat het zo is en vervolgens zet je allemaal historici aan het werk om aan te tonen dat het zo is.

            Ik heb deze studie geschreven om dit nog niet onderzocht was – je zou zeggen mooi, houwen zo.

            Stel, je zit tegenover iemand in de trein die een natuurkundeboek uit 1850 leest (en hoe waarschijnlijk is dat al, BS), je denkt, er zijn twee mogelijkheden – hij is gek, of hij is een historicus.

            Heb je weleens gejuich op de gang bij de docenten kamers gehoord: Hoera, de Renaissance is af! ? Nee, zo werken historici niet.

            Na meer dan 25 jaar is het eigenlijk wel leuk… (BS)

      1. FrankB

        Die begon volgens u blijkbaar pas in 1937, want pas in dat jaar tekende koningin Wilhelmina het Besluit dat luidde “De kleuren van de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden zijn rood, wit en blauw.”

        1. henktjong

          De rood-wit-blauwe vlag komt al voor op laat 16e eeuwse wandtapijten (Zeeuws Museum) als maritiem herkenningsteken op de achtersteven van Hollands-Zeeuwse schepen.

          1. Rob Duijf

            Volgens mij was dat het ‘Oranje-blanje-bleu’ (het Frans orange-blanc-bleu) van wat toen de Prinsenvlag werd genoemd en symbool van de opstand werd.

            Nou kwam dat oranje van de plantaardige
            rode kleurstoffen alizarine en purpurine dat wordt gewonnen uit de meekrap. Die rode kleur verschiet onder invloed van zonlicht snel naar geel – het wordt dus oranje – en moet steeds worden bijgekleurd.

            Daarom is er later gekozen voor kleurvaste kleuren, vandaar dat we sinds 1937 officieel zitten opgescheept met het rood-wit-blauw.

  6. …In de negentiende eeuw werd de klassieke archeologie, zoals men het destijds noemde, de dienstmaagd van de klassieke talen…

    Doet me een beetje denken aan wat Tomas van Aquino zei over de filosofie: ‘Theologia ancilla philosophiae’

Reacties zijn gesloten.