De gesel Gods (4)

Bourgondische gesp (Musée d’Archéologie nationale, Saint-Germain-en-Laye)

[In dit vierde deel van deze zevendelige reeks over Attila de Hun maakt hij dan eindelijk zijn opwachting. Het eerste deel was hier. Ik behandelde de geleidelijke desintegratie van het West-Romeinse Rijk tot 444.]

Dat de afstammelingen van de Germaanse migranten die zich in Gallië hadden gevestigd, merendeels loyaal waren, bleek in 451, toen ze mede in het krijt traden om de Romeinse wereld te verdedigen tegen de Hunnen. De kern van deze stammenfederatie was door Oekraïne en Roemenië naar het westen getrokken, had aanvallen uitgevoerd op het Oost-Romeinse Rijk en had zich gevestigd in het gebied dat eeuwen later, toen de Magyaren dezelfde route aflegden, werd vernoemd naar hun vijfde-eeuwse voorgangers: Hunnenland ofwel Hongarije.

Door isotooponderzoek is bevestigd hoe fluïde deze etnische groep was. Daar waren al aanwijzingen voor, zoals een anekdote van de Byzantijnse auteur Priscus over een bewoner van een stad aan de Donau die erkend werd als Hunse krijger, maar nu zijn er dus ook laboratoriumresultaten die bevestigen dat mensen met een akkerbouwersvoedingspatroon hun sedentaire bestaan inruilden voor een leven als nomadische ruiter, en vice versa. Het is hoe het eeuwenlang is gegaan op de Centraal-Euraziatische steppe.

De Hunnen golden als gevaarlijk, want ze waren in staat grote bogen te hanteren terwijl ze te paard zaten. Zo konden ze hun vijanden van grotere afstand beschieten en aanvallen zonder te worden aangevallen.

In 451 trokken de Hunnen en de mensen die zich bij hen hadden aangesloten, zoals de Ostrogoten, naar Gallië. Hun leider was koning Attila, die in de Middeleeuwen de bijnaam flagellum dei zou krijgen, “de gesel Gods”. Het leger stak de Rijn over, veroverde Metz en rukte op naar Orléans. Het doel van de tocht was niet zozeer het plunderen of het verwerven van land, als wel het tonen dat de Hunnen overal konden toeslaan waar ze wilden. Na terugkeer kon dan worden onderhandeld met de Romeinen over de hoogte van de jaarlijks te betalen afkoopsom.

Attila’s tegenstander was de Romeinse generaal Aetius, die zich verzekerde van de hulp van de (afstammelingen van) Germanen in Gallië. Een eerste succes boekte de coalitie in de zomer, toen de Hunnen op het punt stonden Orléans in te nemen. Een gecombineerd Romeins-Visigotisch ruiterleger kwam op het laatste moment ter plaatse aan en dwong Attila terug te keren, want hoe efficiënt zijn ruiters ook waren, als hij werd belegerd in de veroverde stad, had hij daar weinig aan. Dus maakte hij rechtsomkeert, in de hoop ergens slag te kunnen leveren met zijn tegenstanders en zijn bewegingsvrijheid te herwinnen.

[Wordt later vandaag vervolgd]

Deel dit:

7 gedachtes over “De gesel Gods (4)

  1. Tonni de Boer

    Alweer een museum op mijn bucketlist, of is het buoquet-list? Misschien moet ik toch maar een Derksen manoeuvre doen: alles ridiculiseren, anders wordt het hem niet. In my lifetime.

  2. Otto Cox

    Ik mis hier toch wel een puntje, namelijk dat Aetius heel goede contacten had bij de Hunnen en de Hunnen ook regelmatig had gebruikt om andere stammen in Gallië hun plaats te wijzen (die in het geval van de Bourgondiërs voor een niet onbelangrijk deel het hiernamaals bleek te zijn). Naar verluid was Aetius in zijn jeugd ook gijzelaar geweest bij de Hunnen.

  3. Ben Spaans

    Iemand nog iets over de al dan niet vermeende Xiongnu-Hunnen link? Het spoor van die die kookpotten? Robert misschien?

  4. Robert

    “Zo konden ze hun vijanden van grotere afstand beschieten en aanvallen zonder te worden aangevallen.”
    Je moet daar wel even bij zeggen dat dit voor elk ruitervolk geldt dat tegen een tegenstander vecht die alleen infanterie heeft. De Romeinen hadden dat al eens onder Crassus meegemaakt toen ze de Parthen aanvielen.
    De strategie tegen bereden boogschutters was dan ook de ontwikkeling van de bepantserde ruiterij, die elk ruitervolk van China tot hier heeft uitgevoerd. De Hunnen waren zeker aan te vallen en gebruikten zelf ook infanterie, die bestond voornamelijk uit door de Hunnen geknechte Germaanse en Slavische groepen.

  5. …had aanvallen uitgevoerd op het Oost-Romeinse Rijk en had zich gevestigd in het gebied dat eeuwen later, toen de Magyaren dezelfde route aflegden, werd vernoemd naar hun vijfde-eeuwse voorgangers: Hunnenland ofwel Hongarije…

    Dit is correct voor de naam die wij het ‘gegeven’ hebben, Maar eigenlijk hebben de Hongaren niets met de Hunnen te maken. Je geeft ook terecht aan dat de Magyaren (want dat is de naam die ze zichzelf geven, pas eeuwen later kwamen, om precies te zijn: ze hebben zich pas aan het begin van de 10de eeuw definitief in de Pannonische vlakte gesetteld. Het is op zichzelf merkwaardig dat ze zo goed hun taal geconserveerd hebben (Oegrische groep van de Fins-Oegrische taalgroep). Zelf noemen ze zich Magyarok en dat betekent in het Oegrisch ‘sprekende mensen’.

Reacties zijn gesloten.